ECLI:NL:RBROT:2024:13670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
10797638 VZ VERZ 23-9841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet wegens gebrek aan dringende reden en onverwijldheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerster] over de vernietiging van een ontslag op staande voet. [verzoekster] was sinds 24 december 2007 in dienst bij [verweerster] als gerechtsdeurwaarder en leidinggevende van de huurafdeling. Op 18 oktober 2023 werd zij op staande voet ontslagen door de commercieel directeur van [verweerster], [naam 2], vanwege vermeend grensoverschrijdend gedrag en het niet opvolgen van redelijke verzoeken van de werkgever. [verzoekster] betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en vorderde vernietiging ervan. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de verwijten van [verweerster] niet ernstig genoeg waren en bovendien niet voldaan was aan het vereiste van onverwijldheid. De rechter wees het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag toe en oordeelde dat [verweerster] het salaris van [verzoekster] moest doorbetalen vanaf de datum van ontslag tot het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast werd een wettelijke verhoging van 20% toegewezen, maar de vordering tot een voorlopige voorziening werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [verzoekster], omdat [verweerster] grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10797638 VZ VERZ 23-9841
uitspraak: 11 maart 2024
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
[verzoekster] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.C. Zeilemaker,
tegen
[verweerster]
,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.M.Y. Sørensen en mr. K.G. Kapel.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ en ‘[verweerster]’.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift (ontvangen op 16 november 2023), met producties;
 het verweerschrift, met producties;
 de aanvullende of vervangende producties van beide partijen;
 de spreekaantekeningen van mr. Zeilemaker;
 de pleitaantekeningen van mr. Sørensen en mr. Kapel.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 januari 2024. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Gelijktijdig met deze zaak is de zaak van [verweerster] tegen [verzoekster] (zaaknummer: 10847141 HA VERZ 23-85) behandeld.
1.3.
De uitspraak van deze beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

De kern van het geschil

2.1.
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verzoekster] is sinds 24 december 2007 in dienst van [verweerster]. Zij heeft de functie van gerechtsdeurwaarder en zij is de leidinggevende van de huurafdeling. Haar salaris bedraagt op dit moment € 7.195,28 bruto per maand. In 2010 is [verzoekster] getrouwd met een van de bestuurders van [verweerster], [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Vanaf 9 oktober 2023 heeft [verzoekster] geen werkzaamheden meer verricht voor [verweerster]. Op 18 oktober 2023 is zij door de commercieel directeur van [verweerster], [naam 2] (hierna: [naam 2] ), op staande voet ontslagen. [verzoekster] is het met dat ontslag niet eens en vordert nu vernietiging daarvan. [verweerster] is van oordeel dat zij [verzoekster] op terechte gronden heeft ontslagen.
Het gegeven ontslag
2.2.
[verweerster] heeft het ontslag in een brief van 18 oktober 2023 bevestigd [1] . In de ontslagbrief staan als redenen voor het ontslag genoemd: grensoverschrijdend gedrag, [naam bedrijf] en het niet voldoen aan redelijke verzoeken van de werkgever.
2.2.1.
[verzoekster] is, zoals gezegd, van mening dat het ontslag niet terecht was. Zij verbindt daar een aantal verzoeken aan. De kernvraag die in deze zaak moet worden beantwoord is dus of [verzoekster] terecht op staande voet is ontslagen. Voor de beantwoording van die vraag geldt als kader dat in artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor een werkgever kunnen als dringende redenen worden aangemerkt zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [2] . Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen [3] .
2.2.2.
De verwijten die [verweerster] [verzoekster] maakt worden hierna puntsgewijs besproken.
Grensoverschrijdend gedrag
2.3.
Volgens de ontslagbrief is [verweerster] geconfronteerd met verklaringen over grensoverschrijdend gedrag van [verzoekster] richting collega’s. Dit zou gaan om ernstig beledigen, intimideren en denigreren.
2.3.1.
Uit de overgelegde stukken [4] blijkt onder meer dat een medewerkster van [verweerster] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd vanwege de wijze van leidinggeven van [verzoekster] . De betreffende medewerkster heeft dat tijdens een exitgesprek verklaard tegen de personeelsfunctionaris. Een andere collega verklaarde op 20 april 2023 haar baan te hebben opgezegd vanwege de extreem hoge werkdruk, de eenzijdige werkzaamheden en de wijze van leidinggeven van [verzoekster] . Zij merkt op dat [verzoekster] haar frustraties uit door te schreeuwen, waardoor een angstcultuur is ontstaan. Weer een andere collega merkt op “
de communicatie van [verzoekster] ( [verzoekster] , toev. rtr.) mag wel wat vriendelijker”. Verder zijn (ongedateerde) chatberichten overgelegd, waarin [verzoekster] naar haar medewerkers berichten schrijft als: “POTVERDOMME”, “komen jullie niet met lulverhalen aan” of “ik wil elke dag op deze chat van de teamleiders voor 16.30 weten welke collega hoeveel van zijn/haar werk gedaan heeft” [5] .
2.3.2.
[verzoekster] betwist de ingebrachte verklaringen deels en zij schetst de context zoals die volgens haar was. Verder voert zij aan dat ze gepassioneerd is en mensen inderdaad soms stevig toespreekt. Zij erkent dat er onenigheid is geweest met bepaalde collega’s, maar zij verkeerde in de veronderstelling dat dit al lang was uitgepraat. Met de wetenschap van nu, zou zij dingen ook anders hebben aangepakt, aldus [verzoekster] .
2.3.3.
De klachten van de collega’s betreffen vooral de stijl van communiceren van [verzoekster] . Een werknemer, maar zeker een leidinggevende, zou zich moeten onthouden van geschreeuw en woorden als “idioten” [6] . Dit geldt ook voor de toon van de communicatie die blijkt uit de chatberichten. Het gedrag zoals dat nu uit de stukken naar voren is gekomen is echter niet dermate ernstig van aard dat sprake is van een dringende reden. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om andere, minder zware arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen, zoals een verbetertraject, een officiële waarschuwing of het indienen van een verzoek tot ontbinding. Daar komt nog bij dat al in april 2023 en juli 2023 klachten bekend waren bij [verweerster]. Als al zou worden aangenomen dat wél sprake is van een dringende reden, is met een ontslag op staande voet in oktober 2023 niet voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste van onverwijldheid. Met andere woorden: deze grond kan het gegeven ontslag niet dragen.
[naam bedrijf]
2.4.
Partijen erkennen dat in oktober 2022 binnen [verweerster] is gesproken over het oprichten van een vennootschap in Suriname, om de werkdruk op de afdeling huur te verlagen. Volgens [verweerster] was het de bedoeling dat [naam bedrijf] een nevenvestiging zou worden en dat [naam 1] zorg zou dragen voor de oprichting daarvan. Omdat [verzoekster] (ook) bestuurder is van [naam bedrijf] en weigert om inzage te geven in de financiële stukken van deze nevenvestiging, weigert zij redelijke voorschriften op te volgen, aldus [verweerster] haar in de ontslagbrief. En als het klopt dat [naam bedrijf] geen nevenvestiging is, maar een losse entiteit, zoal [verzoekster] betoogt, dan levert dat feit volgens [verweerster] een dringende reden op, omdat [verzoekster] in dat geval het verbod op nevenwerkzaamheden overtreedt en zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
2.4.1.
Partijen twisten dus over de vraag of het de bedoeling was dat [naam bedrijf] zou worden opgezet als nevenvestiging van [verweerster] of als losse entiteit, onder de verantwoordelijkheid van [verzoekster] en haar echtgenoot. Vast staat dat [naam bedrijf] inmiddels een losse entiteit ís.
2.4.2.
Schriftelijke stukken ontbreken, maar vastgesteld wordt dat in ieder geval in het najaar van 2022 duidelijk was dat [verzoekster] en [naam 1] aan de slag gingen in Suriname. Kennelijk heeft [verzoekster] daarvoor dan toestemming gekregen van [verweerster]. Vervolgens is regelmatig – vooral door [naam 1] – gecommuniceerd over de oprichting van [naam bedrijf] . Dit blijkt uit overgelegde e-mails, zowel intern als extern, en schermafbeeldingen uit Whatsapp. Illustratief in dit kader is een e-mail die op 14 februari 2023 uit naam van [naam 1] en [naam 2] aan allen in dienst is verstuurd [7] . Daarin staat onder meer: “
uiteraard hebben wij deze samenwerking met waarborgen omkleed. De Surinaamse vennootschap is eenvolstrekt zelfstandige entiteiten staat dus juridisch los van [verweerster]. Maarde directie wordtwelgevoerd door aan ons kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders.”
2.4.3.
Ondanks dat deze mail uit naam van beide bestuurders is verstuurd, is wel duidelijk dat de bestuurders, [naam 2] en [naam 1] , vanaf het begin een ander beeld hadden van de op te zetten structuur van [naam bedrijf] . Dat [verzoekster] , dus werkneemster en niet bestuurder, vervolgens aan de slag is gegaan zonder dat de bestuurders iets op papier hadden gezet over wat de precieze bedoeling was, kan haar niet aangerekend worden. In haar standpunt dat [verzoekster] niet transparant of zelfs heimelijk zou hebben gehandeld kan [verweerster], gelet op alle overgelegde stukken, dan ook niet worden gevolgd. Verder waren er in een jaar tijd genoeg momenten om [verzoekster] ter verantwoording te roepen over de gang van zaken of om dingen anders te regelen, als [verweerster] meende dat dingen niet liepen zoals zij voor ogen had. Dat is echter niet gebeurd.
2.4.4.
[naam 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hem zaken zijn ontgaan en dat [verweerster] als werkgever daardoor niet tijdig op haar strepen is gaan staan. [naam 2] kampte in deze periode namelijk met privé omstandigheden en een kantoorverhuizing. Dat valt te betreuren, maar [verweerster] kan niet een jaar later terug komen op de verleende toestemming en de ontstane onduidelijkheid voor rekening van [verzoekster] laten komen door haar op staande voet te ontslaan. In de gegeven omstandigheden kan [verzoekster] evenmin het verwijt worden gemaakt dat zij geen redelijke voorschriften opvolgt of ongerechtvaardigd verrijkt is. Van een dringende reden is gelet op dit alles dus geen sprake en bovendien is ook op dit punt is niet voldaan aan het onverwijldheidsvereiste.
Vernietiging opzegging
2.5.
Gelet op dit alles was op 18 oktober 2023 geen sprake van een dringende reden en is [verweerster] dus ten onrechte overgegaan tot een ontslag op staande voet. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] om de opzegging te vernietigen wordt toegewezen.
Tewerkstelling
2.6.
Voor zover [verzoekster] tewerkstelling heeft gevorderd, geldt dat zij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard niet in te zien hoe een vruchtbare samenwerking nog mogelijk zal zijn. Daar komt nog bij dat in de beschikking die vandaag wordt gegeven op het ontbindingsverzoek van [verweerster] is beslist dat de arbeidsovereenkomst gaat eindigen. Bij haar vordering tot tewerkstelling bestaat daardoor geen voldoende belang meer.
Subsidiaire vorderingen
2.7.
Doordat de primaire vordering wordt toegewezen, hoeven de subsidiaire vorderingen niet meer besproken te worden.
Betaling salaris
2.8.
De opzegging wordt dus vernietigd. Daardoor blijft de arbeidsovereenkomst bestaan tot de datum van ontbinding. [verweerster] is op grond van het bepaalde in artikel 7:628 BW gehouden om het loon van [verzoekster] door te betalen vanaf 18 oktober 2023. Die vordering wordt op de hierna te vermelden manier toegewezen.
Wettelijke verhoging
2.9.
[verzoekster] vordert ook de wettelijke verhoging over het salaris. Deze wordt toegewezen, zij het dat deze wordt gematigd tot 20%. De belangrijkste reden daarvoor is dat [verzoekster] weliswaar ten onrechte op staande voet is ontslagen, maar de wettelijke verhoging niet zozeer bedoeld is als schadevergoeding, maar eerder als prikkel om het loon op tijd te betalen.
Voorlopige voorziening
2.10.
De gevaagde voorlopige voorziening wordt afgewezen. De reden daarvoor is dat deze beschikking een eindbeslissing is, waardoor [verzoekster] geen belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Volledige proceskosten
2.11.
[verzoekster] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen in de volledige advocaatkosten. Voor een dergelijke (volledige) vergoeding geldt dat deze slechts aan de orde is wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen [8] . Dat [verweerster] misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld is niet gebleken. Dit verzoek wordt daarom afgewezen en de proceskostenvergoeding wordt op de hierna te vermelden manier toegekend.
Proceskosten
2.12.
[verweerster] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten. Deze worden tot op heden begroot op € 84,- aan verschotten en € 814,- aan salaris voor haar gemachtigde. Voor kosten die [verzoekster] maakt na deze uitspraak moet [verweerster] een bedrag betalen van € 135,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend, maar daarover hoeft in deze beschikking niet afzonderlijk te worden beslist [9] .

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] op 18 oktober 2023;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van het salaris van [verzoekster] van € 7.195,28 bruto per maand, met emolumenten, vanaf 18 oktober 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van algehele betaling;
3.3.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 86,- aan verschotten en € 814,- aan salaris voor haar gemachtigde;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.Productie 26 bij het verzoekschrift
2.Artikel 7:678 lid 1 BW
3.Hoge Raad 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849
4.Productie 17 bij verzoekschrift
5.Productie 17 bij verzoekschrift
6.Gespreksverslag Mel Post; productie 17 bij verzoekschrift
7.Productie 10 bij verzoekschrift