In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2024, gaat het om de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met [verweerster]. [Verzoeker] was van 4 januari 2021 tot 30 september 2023 in dienst als productiemanager en stelt dat de transitievergoeding niet correct is berekend en dat niet alle openstaande vakantie-uren zijn uitbetaald. De cao voor Metaalbewerkingsbedrijf was van toepassing op zijn arbeidsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] recht heeft op de transitievergoeding, maar dat de berekening door [verweerster] correct is uitgevoerd. [Verzoeker] had geen recht op het meetellen van dienstjaren bij een vorige werkgever, omdat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap. De vordering tot betaling van de transitievergoeding wordt afgewezen. Wat betreft de vakantiedagen vordert [verzoeker] betaling van 399 niet-genoten vakantie-uren, terwijl [verweerster] stelt dat 129,5 uren zijn uitbetaald. De rechter oordeelt dat [verweerster] ten onrechte vakantiedagen heeft afgeschreven en dat [verzoeker] recht heeft op een uitbetaling van 223 vakantie-uren, wat neerkomt op een bedrag van € 14.594,90 bruto.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de transitievergoeding en de rechten van werknemers met betrekking tot vakantiedagen, vooral in het licht van ziekte en cao-bepalingen.