ECLI:NL:RBROT:2024:13061
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beroep tegen aanslagen onroerendezaakbelastingen en proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2024, behandeld onder de zaaknummers ROT 24/856 en ROT 24/858, staat het beroep van eiser centraal tegen de beslissingen van de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van twee onroerende zaken, gelegen op respectievelijk [adres 1] en [adres 2]. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de eerste onroerende zaak vastgesteld op € 105.000,- en de tweede op € 160.000,-, met bijbehorende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar het bezwaar tegen de aanslag van de tweede onroerende zaak werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat dit niet-ontvankelijk verklaren terecht was, en eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de aanslag van de eerste onroerende zaak gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar nihil. In de zitting op 26 november 2024 heeft de rechtbank de beroepen behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was. De rechtbank concludeert dat het beroep in de zaak ROT 24/856 gegrond is, omdat de heffingsambtenaar heeft erkend dat er te weinig proceskostenvergoeding is toegekend. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanslag inmiddels is verminderd naar nihil. In de zaak ROT 24/858 verklaart de rechtbank zich onbevoegd, omdat de beslissing van de heffingsambtenaar om de aanslag ambtshalve te verminderen niet voor bezwaar vatbaar is. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.