ECLI:NL:RBROT:2024:12946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 6323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor eerste maand huur door Stroomopwaarts

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder van betrokkene, tegen de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eerste maand huur. De aanvraag was afgewezen door Stroomopwaarts met een primair besluit op 7 maart 2024, en het bezwaar daartegen werd bij het bestreden besluit van 14 mei 2024 gehandhaafd. Eiseres heeft op 8 januari 2024 bijzondere bijstand aangevraagd, maar Stroomopwaarts stelde dat de kosten al op 29 november 2023 waren voldaan, waardoor er geen recht op bijstand zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van Stroomopwaarts. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet kan worden toegewezen, omdat de kosten al waren voldaan vóór de aanvraag. De rechtbank verwijst naar artikel 35 van de Participatiewet, dat bepaalt dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als de kosten zich voordoen op het moment van de aanvraag en niet al zijn voldaan.

Eiseres voerde aan dat Stroomopwaarts ten onrechte had overwogen dat de kosten niet in aanmerking kwamen voor vergoeding en dat er sprake was van dringende redenen. De rechtbank concludeert echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel rechtvaardigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan en is openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[bewindvoerder], eiseres, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[naam], betrokkene, uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. C.C. Sneper),
en

Het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, Stroomopwaarts

(gemachtigde: mr. C. Verkerk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor de eerste maand huishuur.
1.1.
Stroomopwaarts heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 7 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is Stroomopwaarts bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 2] , de gemachtigde van eiseres, betrokkene en de gemachtigde van Stroomopwaarts.

Beoordeling door de rechtbank

2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3480 kan de bewindvoerder, als betrokkene zelf tijdig beroep heeft ingesteld, na de beroepstermijn nog wel de procedure overnemen. Gelet hierop is het door betrokkene ingestelde beroep ontvankelijk. De rechtbank heeft de bewindvoerder aangemerkt als eiseres.
3. Eiseres heeft namens betrokkene op 8 januari 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste maand huishuur. Met het primaire besluit heeft Stroomopwaarts deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten van de eerste maand huishuur al op 29 november 2023 zijn voldaan. Met het bestreden besluit heeft Stroomopwaarts het primaire besluit gehandhaafd.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van Stroomopwaarts dat de kosten van de eerste maand huishuur zich niet meer voordeden op het moment van de aanvraag, omdat betrokkene die kosten toen al had voldaan. De door eiseres gevraagde kosten zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten zijn voorzienbaar en vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat Stroomopwaarts ten onrechte heeft overwogen dat de kosten voor de eerste maand huishuur niet in aanmerking komen voor de vergoeding op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Eiseres betoogt dat Stroomopwaarts bij de afwijzing van haar bezwaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alle criteria op grond waarvan moet worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd volgens vaste rechtspraak aangemerkt kunnen worden als kosten volgens artikel 35, eerste lid, van de Pw. Stroomopwaarts heeft ook geen rekening gehouden met de behoeftige omstandigheden van betrokkene en de onredelijke gevolgen van het besluit. Volgens eiseres vloeien de gevaagde kosten voort uit bijzondere omstandigheden. Er is sprake van dringende redenen, waarbij reservering niet mogelijk is gelet op eisers financiële situatie. Volgens eiseres kunnen de dringende redenen ook betrekking hebben op reeds betaalde nota’s. Door de bijzondere bijstand af te wijzen is er voor betrokkene een schuld van € 783,70 ontstaan, zijnde het bedrag van de vooruitbetaalde huur. Tot slot stelt eiseres dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden omdat betrokkene niet is gehoord.
6. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
7. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand door eiseres wordt gevraagd zich voordoen. Vervolgens dient gekeken te worden of die kosten in haar individuele geval ook noodzakelijk zijn. Daarna dient de vraag te worden beantwoord of de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte is de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Slechts als de eerste drie vragen positief en de laatste vraag negatief kan worden beantwoord, is bijzondere bijstand mogelijk.
8. De rechtbank stelt vast dat de kosten waarop de aanvraag ziet, vóór de aanvraag zijn gemaakt en voldaan. Bij het indienen van de aanvraag op 8 januari 2024 heeft eiseres bankafschriften bijgevoegd waaruit blijkt dat de kosten van de eerste maand huishuur op 29 november 2023 al zijn voldaan. Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Pw, vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag al is voorzien (zie de uitspraak van de Raad van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:660). In hetgeen eiseres heeft aangevoerd zijn geen omstandigheden gelegen die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.
Dat het bestreden besluit onevenredige nadelige gevolgen heeft voor betrokkene heeft eiseres niet gesubstantieerd. Reeds daarom kan het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slagen.
Uit het voorstaande volgt dat de eerste vraag in het kader van artikel 35, eerste lid, van de Pw door Stroomopwaarts terecht negatief is beantwoord, waarmee de overige drie vragen, waaronder de noodzakelijkheid van de kosten, niet meer relevant waren. Terecht is Stroomopwaarts daar dan ook niet op ingegaan bij het bestreden besluit.
9. Ten aanzien van eiseres’ betoog dat er sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan Stroomopwaarts van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaarschrift niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich een dergelijke situatie hier voor. Van schending van de hoorplicht is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.