ECLI:NL:RBROT:2024:1279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10.148223.23 en 10.184498.22/ TUL 02.157360.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 11 juni 2023 in Dordrecht het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot levensbedreigende verwondingen. DNA van zowel de verdachte als het slachtoffer werd aangetroffen op het mes dat nabij de plaats delict werd gevonden. Ondanks een onherstelbaar vormverzuim met betrekking tot de verpakking van het mes, oordeelde de rechtbank dat de verdachte geen nadeel had ondervonden van dit verzuim, aangezien de resultaten van het DNA-onderzoek betrouwbaar waren. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden en wees de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer van het steekincident, toe tot een bedrag van 10.700 euro, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor mishandeling van een medewerkster van een casino, waarvoor hij een kopstoot had gegeven. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en het patroon van geweldsdelicten van de verdachte een lange gevangenisstraf rechtvaardigden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf werd afgewezen, gezien de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummers: 10.148223.23 en 10.184498.22
Parketnummer vordering TUL: 02.157360.22
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Somalië) op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2024.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
- in de zaak met parketnummer 10.148223.23:
vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit (poging moord) en bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging doodslag);
- in de zaak met parketnummer 10.184498.22:
bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (mishandeling);
- veroordeling van de verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden zich houden aan een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en nakoming van een contactverbod met de aangevers.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02.157360.22 af te wijzen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Parketnummer 10.148223.23 (primair poging moord/doodslag [slachtoffer01] , subsidiair poging zware mishandeling)
4.1.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In de nacht van 11 juni 2023 heeft in Dordrecht op straat een steekincident plaatsgevonden, waarbij de aangever met een mes is gestoken in de buik. Hierdoor is bij hem letsel ontstaan, waaronder aan de lever, dikke darm en dunne darm. Daarnaast is zijn galblaas operatief verwijderd. De aangever verklaart in zijn aangifte, op 12 juni 2023, direct dat een persoon die hij kent als [naam01] hem heeft gestoken. Op 14 juni 2023 toont de aangever de politie een foto van de persoon die hem zou hebben gestoken. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat dit een foto van zijn facebookaccount is en dat hij de persoon is die op die foto te zien is.
Verder is er op 11 juni 2023 een mes aangetroffen in de tuin van een woning aan de [adres02] te Dordrecht, vlakbij de plaats delict. Dit mes is in beslag genomen en onderzocht op DNA door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Op het heft van dit mes is DNA van de verdachte aangetroffen.
4.1.2.
Verweren verdediging
De verklaringen van aangever [slachtoffer01] (hierna: de aangever) en getuige [getuige01] (hierna: de getuige) zijn inconsistent en spreken elkaar tegen, waardoor deze onbetrouwbaar zijn. Bovendien had de aangever die avond alcohol gedronken en kort voor het steekincident een “snuifje” genomen. Deze verklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Er valt op grond van hun verklaringen ook niet met zekerheid vast te stellen dat ‘ [naam01] ’, waarmee de verdachte dan zou zijn bedoeld, degene is geweest die aangever heeft gestoken.
Daarnaast is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat artikel 5 (de rechtbank begrijpt: artikel 4a) van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het DNA-besluit) niet is nageleefd. Het aangetroffen mes is niet op de voorgeschreven wijze verpakt en afgesloten voordat het NFI het mes heeft onderzocht en is niet zo spoedig mogelijk aan het NFI toegezonden. Daardoor kan contaminatie van sporen op het mes niet met zekerheid worden uitgesloten, evenals indirecte overdracht. Het NFI-rapport is dus onbetrouwbaar en moet om die reden worden uitgesloten van het bewijs.
In het geval deze verweren worden gepasseerd kan de tenlastegelegde poging tot moord ook niet worden bewezen wegens het ontbreken van voorbedachte raad.
Ook de tenlastegelegde poging tot doodslag kan niet worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangever, nu niet kan worden vastgesteld hoe, met welke kracht en hoe diep de aangever is gestoken. Uit de FARR-verklaring kan ook niet zonder meer worden afgeleid dat het letsel potentieel dodelijk was.
De verdachte zelf heeft eerder en ter terechtzitting aangegeven dat er in het verleden een diefstal uit zijn woning heeft plaatsgevonden en er mogelijk destijds een mes is ontvreemd, hetgeen zou verklaren waarom er op het mes zijn DNA is aangetroffen.
4.1.3.
Beoordeling verweren
Verklaringen van de aangever en de getuige
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de aangever en de getuige onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In dit verband wordt opgemerkt dat voor het bewijs slechts de verklaring van de aangever wordt gebruikt.
Uit de verklaringen van de aangever volgt dat hij vanaf het eerste moment consistent heeft verklaard over het steekincident, over de naam van degene die hem heeft gestoken en over hoe die persoon eruit ziet. Later heeft hij een foto van die persoon aan de politie getoond. Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van de aangever betrouwbaar geacht. De verklaring van aangever is daarom bruikbaar voor het bewijs. De omstandigheid dat de aangever die avond alcohol had gedronken en kort voor het steekincident een “snuifje” had genomen doet, mede gelet op die consistentie van zijn verklaringen, aan dit oordeel niet af.
NFI-rapport
Uit artikel 4a van het DNA-besluit volgt onder meer dat een opsporingsambtenaar een verpakking met daarin het celmateriaal van een onbekende verdachte voorziet van een sporenidentificatienummer (hierna: SIN-nummer) en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting. Deze handelingen dient de opsporingsambtenaar zo spoedig mogelijk na het veiligstellen van het celmateriaal of het in beslag nemen van het voorwerp waarop mogelijkerwijs het celmateriaal zich bevindt te verrichten. De opsporingsambtenaar dient het proces-verbaal van het veiligstellen van het celmateriaal of het in beslag nemen van het voorwerp tevens van een SIN-nummer te voorzien dat gelijk is aan het SIN-nummer op de verpakking met daarin het voornoemde celmateriaal. De opsporingsambtenaar dient er voorts voor te zorgen dat de verpakking met daarin het celmateriaal van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting wordt voorzien en dat dit, na een opdracht van de officier van justitie, de hulpofficier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris tot het daaraan verrichten DNA-onderzoek, zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het DNA-onderzoek verricht, wordt bezorgd. Het belang van het genoemde voorschrift is er in gelegen om vast te kunnen stellen dat de desbetreffende verpakking niet meer geopend is totdat het door het NFI is ontvangen ter vermijding van contaminatie van sporen op het voorwerp. Overigens zijn in het DNA-besluit geen rechtsgevolgen verbonden aan het ontbreken van een dergelijke sluitzegel of fraudebestendige afsluiting.
In de onderhavige zaak blijkt uit het NFI-rapport van 23 juni 2023 dat de verpakking van het mes niet was voorzien van een fraudebestendige sluitzegel. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen is uiteengezet dat in dezen sprake is van een omissie. Tevens is daarin uiteengezet dat en waarom het verpakte mes vervolgens in een koker is gestopt en dat hierbij de verpakking kennelijk enigszins is gescheurd.
Dit levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het rechtsgevolg dat hieraan verbonden dient te worden hangt af van (i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, (ii) de ernst van het verzuim en (iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Blijkens het NFI-rapport zijn er op het lemmet van het mes meerdere bloedsporen aangetroffen. Bloedsporen aan de linker- en rechterzijde van het lemmet zijn bemonsterd, evenals het heft van het mes. De DNA-profielen van deze bemonsteringen zijn vergeleken met de DNA-profielen van de aangever en de verdachte. Hieruit is gebleken dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonsteringen van het lemmet van het mes DNA bevatten van de aangever dan van een willekeurig ander persoon. Daarnaast is gebleken dat de bemonstering op het heft van het mes een DNA-mengprofiel betreft waarbij het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA afkomstig is van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.
Gezien de bevindingen van de deskundige gaat de rechtbank ervan uit dat het bloed op het lemmet van het mes afkomstig is van de aangever. Gelet op het feit dat er geen ander onder de aangever in beslag genomen voorwerp aan het NFI is ingezonden en gezien de aard van de biologische sporen op het lemmet van het mes, namelijk bloed dat afkomstig is van de aangever, wordt de kans verwaarloosbaar klein geacht dat het DNA van de aangever op een andere manier op het lemmet terecht is gekomen of dat het lemmet op een ander moment met de aangever in contact is geweest waardoor het bloed en het celmateriaal op het lemmet terecht zijn gekomen.
Gezien de bevindingen van de deskundige wordt er voorts van uitgegaan dat het DNA dat op het heft van het mes is aangetroffen van de verdachte is. Ook ten aanzien daarvan wordt de kans verwaarloosbaar klein geacht dat het DNA van de verdachte bij de politie of het NFI door contaminatie op het heft van het mes terecht is gekomen. Hierbij is acht geslagen op de omstandigheid dat het enige andere – overigens op een later tijdstip – onder de verdachte in beslag genomen voorwerp, zijnde een telefoon, niet naar het NFI is ingezonden voor onderzoek daaraan. Op de terechtzitting heeft de verdachte verder verklaard dat hij het inbeslaggenomen mes op het politiebureau nooit in handen heeft gehad. Niet valt redelijkerwijs in te zien hoe door contaminatie, voor zover daarvan al sprake is geweest, juist het DNA van de verdachte op het heft van het mes is terechtgekomen.
Het voorgaande brengt met zich dat er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat het ontbreken van de fraudebestendige sluitzegel en de aanwezigheid van een scheur in de verpakking de resultaten van het onderzoek aan het mes op enigerlei wijze heeft beïnvloed. De verdachte heeft dan ook geen nadeel ondervonden van het vormverzuim. Het door de raadsman verzochte gevolg, bewijsuitsluiting, zal daarom niet aan het verzuim worden verbonden. Volstaan wordt met de constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Voor zover de verdachte een alternatief scenario heeft willen aandragen voor de aanwezigheid van zijn DNA-profiel op het heft – dat erop neerkomt dat het mes eerder tot zijn huisraad heeft behoord, dat het mes in 2022 bij een diefstal uit zijn woning zou zijn ontvreemd en thans door een derde zou zijn gebruikt bij het steekincident – wordt overwogen dat dit scenario een begin van aannemelijkheid ontbeert. Reeds omdat de verdachte onvoldoende duidelijk is over het antwoord op de vraag of het mes destijds in het bezit van zijn partner en of hem is geweest en de diefstal waarover hij spreekt ook overigens door de politie is geregistreerd als een vernieling waarbij niets zou zijn weggenomen en ook niet is gebleken van enige aangifte van diefstal destijds.
4.1.4.
Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het de verdachte is geweest die de aangever op 11 juni 2023 in zijn buik heeft gestoken.
4.1.4.1.
Poging tot moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde voorbedachten rade. Er is dus geen sprake geweest van een poging tot moord en de verdachte moet van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.1.4.2.
Poging tot doodslag
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de aangever op korte afstand met een relatief groot vleesmes in de buik heeft gestoken. Vanwege de steekverwonding heeft een spoedoperatie plaatsgevonden aan verschillende organen. De letsels waren zonder behandeling van levensbedreigende aard.
Gelet op de aard en de ernst van het letsel, kan het niet anders dan dat de verdachte de aangever met de nodige kracht heeft gestoken. Door met een dergelijk mes, op die wijze, de aangever in de buik te steken, kan deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een handeling gericht op het doden van de aangever. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de buik onder andere meerdere vitale organen bevinden. Wanneer die organen geraakt worden door een messteek – zoals ook daadwerkelijk is gebeurd in deze zaak – kan dat leiden tot de dood. De verdachte had dan ook vol opzet op het overlijden van de aangever.
4.2.
Parketnummer 10.148223.23 (mishandeling [slachtoffer02] )
4.2.1.
Verweer verdediging
De verdachte ontkent [slachtoffer02] (hierna: de aangeefster) een kopstoot te hebben gegeven. Hij heeft op de terechtzitting verklaard dat hij wellicht zijn evenwicht is verloren en haar daardoor heeft geraakt. Verder is aangevoerd dat op de camerabeelden niet te zien is dat de verdachte aangeefster daadwerkelijk met zijn hoofd raakt. Evenmin had de aangeefster enig waarneembaar letsel.
4.2.2.
Beoordeling verweer
De verweren worden verworpen, nu deze worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
4.3.
Bewezenverklaring (parketnummers 10.148223.23 en 10.184498.22)
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10.148223.23
hij op 11 juni 2023 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes in de buik van die [slachtoffer01] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
parketnummer 10.184498.22
hij op 20 juli 2022 te Dordrecht
[slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] een kopstoot tegen het hoofd te geven.
Hetgeen anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10.148223.23)
poging tot doodslag
(parketnummer 10.184498.22)
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Gepleegde feiten en ernst daarvan
De verdachte heeft een medewerkster van een casino tijdens haar werkzaamheden een kopstoot gegeven. Zij wilde hem de verdere toegang tot het casino niet verschaffen. Dit is een zeer disproportionele reactie op de discussie over dit laatste. Door dit feit te plegen is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die als gevolg van het incident een burn-out heeft gekregen en zich onveilig is gaan voelen/voelt.
Verder heeft de verdachte op straat een man met een relatief groot mes in de buik gestoken. Het slachtoffer is vervolgens met spoed geopereerd waarbij zijn galblaas moest worden verwijderd. Eveneens was er schade aan andere vitale organen. De verwondingen waren, zonder behandeling, van levensbedreigende aard. Het slachtoffer is ook vier dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest en nadien arbeidsongeschikt geraakt.
Het is een geluk en niet aan het handelen van de verdachte te danken het slachtoffer dit heeft overleefd. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Bovendien veroorzaken feiten als deze, een steekpartij op straat, veel onrust in de samenleving.
7.3.
Persoon en persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2023, blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op die documentatie van de verdachte en hetgeen daarvoor reeds is overwogen, blijkt dat sprake is van een patroon van geweldsdelicten met een stijgende intensiteit. De verdachte lijkt dit overigens zelf niet in te zien. Hij heeft geen openheid van zaken gegeven en geen enkele verantwoording genomen voor de door hem gepleegde feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
18 januari 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Op de praktische leefgebieden komt geen instabiliteit naar voren. De verdachte woonde, voor de huidige preventieve hechtenis, sinds korte tijd met zijn vrouw en zoontje in Limburg. Hij werkte als zelfstandige in de steigerbouw en verdiende daarmee een inkomen. Door de ontkenningen van beide delicten krijgt de reclassering onvoldoende zicht op de criminogene factoren en mogelijk onderliggende motieven. Er zijn aanwijzingen van middelengebruik ten tijde van beide delicten, maar de verdachte ontkent dat. Daarnaast zijn er verschillende eerdere veroordelingen met een geweldscomponent waardoor agressieregulatieproblematiek niet kan worden uitgesloten. In hoeverre dit voortkomt uit het belaste verleden of vanuit persoonlijkheidskenmerken blijft onduidelijk. De verdachte pretendeert een maatschappelijk geaccepteerd leven na te streven en zegt dat hij een delictvrij leven wil onderhouden. Hij heeft geen hulpvraag en zegt geen problemen te ervaren waaraan door hem gewerkt moet worden. Positief en beschermend is dat hij een voorbeeld wil zijn voor zijn zoontje en het voortzetten van werk voor hem belangrijk is.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, is inzet op behandeling gericht op agressieregulatie geïndiceerd. Op het moment dat hij wordt veroordeeld, wordt dan ook reclasseringstoezicht met een behandelverplichting geadviseerd. Tevens kan gedacht worden aan een contactverbod met de aangevers. Er wordt geadviseerd deze voorwaarden en het bijbehorende toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is tevens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarin ziet de rechtbank termen om tot een lagere straf te komen dan door de officier van justitie is geëist.
Het feit dat de verdachte een jong kind heeft is, gelet op die genoemde ernst van de feiten, geen reden om de gevangenisstraf te matigen.
Er wordt geen aanleiding gezien om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen en om daar de geadviseerde voorwaarden door de reclassering aan te verbinden. De verdachte ontkent de feiten en geeft bovendien aan dat hij geen hulpvraag heeft. De door de verdachte opgegeven reden om zich wel te zullen conformeren aan de geadviseerde voorwaarden, zijnde een (mogelijk) lager onvoorwaardelijk strafdeel, wordt niet afdoende geacht om hiertoe over te gaan. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eventuele voorwaarden te zijner tijd ook opgelegd kunnen worden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon terug te geven aan de verdachte. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Benadeelde partij [slachtoffer01]

9.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.426,36 voor materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- voor immateriële schade.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor materiële schade voldoende onderbouwd is en dat deze is aan te merken als rechtstreekse schade. Dit bedrag kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde post ‘nader te onderbouwen schade’. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zwaar fysiek letsel en aantasting van de persoon op andere wijze, waardoor hij het gevorderde bedrag passend acht. Hij vordert de toe te wijzen bedragen te verhogen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt ten aanzien de post ‘gederfde inkomsten’ gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en afgewezen dient te worden. Daarnaast is aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade naar maatstaven van billijkheid aanzienlijk gematigd moet worden. Buiten kijf staat dat er lichamelijk letsel is opgelopen door de aangever, maar een deel van het gevorderde bedrag wordt gebaseerd op de aantasting van de persoon. Voor dat gedeelte ontbreekt enige onderbouwing. Het enkele gegeven dat de aangever gestoken is, is daarvoor onvoldoende.
9.4.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde materiële schade van oordeel dat de posten ‘schade kleding’, ‘eigen risico’ en ‘daggeldvergoeding ziekenhuis’ rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade betreffen, voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist door de verdediging. Deze gevorderde posten zullen dan ook worden toegewezen voor een totaalbedrag van € 700,-.
Dit is anders voor de post ‘gemist inkomen’. Op dit moment is deze post onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging. Eventueel nader onderzoek naar deze kostenpost zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Ten aanzien van dit gedeelte van de verzochte materiële schade zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Hetzelfde geldt voor de verzochte post ‘nader te onderbouwen schade’. Deze kosten zijn op dit moment niet onderbouwd en komen dus niet voor toewijzing in aanmerking. De benadeelde partij zal ook voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het niet-ontvankelijk te verklaren deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij is door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij immers ernstig lichamelijk letsel in de vorm van een steekverwonding met inwendig letsel opgelopen waarvoor (acuut) medisch ingrijpen noodzakelijk was. Daarnaast brengt de aard en ernst van de normschending – het in de buik worden gestoken met een mes op potentieel dodelijke wijze ware het niet voor medisch ingrijpen – in dit geval mee dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zó voor de hand liggen, dat ook een aantasting van de persoon op andere wijze (lees: geestelijk letsel) kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade.
Op basis van alle omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, waarbij de rechtbank bijvoorbeeld de uitspraken ECLI:NL:RBGEL:2021:2204 en ECLI:NL:GHAMS:2015:2287 in ogenschouw heeft genomen omdat zij die meer passend acht dan de uitspraak die door de benadeelde partij in de vordering is aangehaald, wordt de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid en rekening houdende met indexatie sindsdien, vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. In het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling wordt aansluiting gezocht bij het liquidatietarief kanton, mede gelet op de hoogte van het toe te wijzen bedrag. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen
€ 10.000,- en € 20.000,- in de regel € 396,- per punt als salaris toegekend (zoals dat tarief gold ten tijde van het wijzen van deze uitspraak). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door de advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het toe te wijzen schadebedrag, zowel materieel als immaterieel, zal – zoals gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 oktober 2022 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte ter zake van bedreiging veroordeeld – voor zover van belang – tot een taakstraf van 40 uren, waarvan een gedeelte groot 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 12 november 2022.
10.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Het zogenaamde AMV (aantekening mondeling vonnis) ontbreekt waardoor de rechtbank niet over alle stukken beschikt en ook biedt de gevorderde gevangenisstraf weinig ruimte om daarnaast de tenuitvoerlegging van de taakstraf te vorderen.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde poging tot doodslag is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast, maar gelet op de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank dat niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10.148223.23 ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10.148223.23 ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10.184498.22 ten laste gelegde mishandeling, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggaveaan de verdachte van zijn telefoon (goednummer [beslagnummer01] );
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]te betalen een bedrag van
€ 10.700,- (zegge: tienduizend zevenhonderd euro),bestaande uit € 700,- als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot
op
€ 792,-.
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 10.700,-(hoofdsom,
zegge: tienduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 oktober 2022 van de politierechter in Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 februari 2024.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
10.148223.23
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Dordrecht althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een mes in de borst en/of de buik althans het lichaam van die [slachtoffer01] te heeft
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2023 te Dordrecht althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes in de borst en/of de buik althans het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gestoken
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10.184498.22
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Dordrecht
[slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] een kopstoot tegen het hoofd te geven.