ECLI:NL:RBGEL:2021:2204

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
05/198688-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met een mes in Arnhem

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 31 juli 2020 in Arnhem een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes, met een lemmet van bijna 20 centimeter, in de buik gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen en levensbedreigend letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar wel voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had. De officier van justitie had vrijspraak van poging tot moord gevorderd, wat de rechtbank heeft gevolgd. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en krijgt een gevangenisstraf van vier jaar, aangevuld met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 7.586,57 aan de benadeelde partij toegewezen, die het slachtoffer is van het geweldsdelict. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/198688-20
Datum uitspraak : 4 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op [adres]
op dit moment gedetineerd in de P.I. Nieuwegein in Nieuwegein.
Raadsvrouw: mr. F.F. Aarts, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 november 2020, 2 februari 2021 en 20 april 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2020 te Arnhem, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] ,
opzettelijk,
al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, met kracht in de buik en/of onder de borst en/of in de milt en/of in de lever heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2020 te Arnhem, althans in Nederland,
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe snijwond en/of steekwond in de milt en/of in de lever en/of in de buik(streek) en/of onder de borst, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een (groot) mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, met kracht in de buik en/of onder de borst en/of in de milt en/of in de lever te steken en/of te prikken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op 31 juli 2020 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) in het Musispark in Arnhem, waarbij over en weer is geslagen. Daarna is verdachte naar huis gefietst. [2] Thuis heeft verdachte - onder meer - een mes gepakt, waarna hij is teruggefietst naar het park. [3] Daar heeft hij het slachtoffer met het mes gestoken. [4] Het slachtoffer heeft hierdoor een zeer diepe steekwond in zijn buik (5 centimeter onder de tepel in de voorste axillair-lijn) opgelopen en er was sprake van inwendig bloedverlies van ongeveer 3,5 liter uit de regio van de milt. Het slachtoffer had snijverwondingen aan de lever, het buikvlies nabij de linker nier en (later) een galweglekkage, die zeer waarschijnlijk is ontstaan ten gevolge van doorsnijding van de galwegen. Vanwege het inwendige bloedverlies verkeerde het slachtoffer in een toestand van hemodynamische shock, hetgeen een levensbedreigende situatie is waarbij zonder medische adequate hulp het overlijden zal intreden. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de poging tot moord, nu de voorbedachte rade niet kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft gesteld dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft door met het mes op het slachtoffer in te steken voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord en doodslag, omdat geen sprake is van voorbedachte rade en verdachte bovendien geen opzet op de dood van het slachtoffer had, ook niet in voorwaardelijke zin.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat het mes dat op de foto op pagina 94 van het procesdossier te zien is, het mes betreft waarmee hij het slachtoffer heeft gestoken. [6] Op deze foto heeft de rechtbank gezien dat het lemmet van het mes bijna 20 centimeter lang is. [7]
Gelet op de zeer diepe steekverwonding en de ernst van het letsel, stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer met kracht met het mes heeft gestoken.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat uit geen van de verklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met als doel hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het steken met het mes zou komen te overlijden.
Verdachte heeft een mes met een lemmet van bijna 20 centimeter met kracht in de buik van het slachtoffer gestoken, op een locatie nabij grote bloedvaten, vitale lichaamsdelen en organen. De kans dat door een dergelijke messteek de dood zal volgen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het met kracht steken van een mes met een lemmet van bijna 20 centimeter in de buik van een persoon is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard. Dit wordt bevestigd door het levensbedreigende letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen ten gevolge van de messteek. Daarom oordeelt de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Dat het slachtoffer een aanzienlijke buikomvang heeft, zoals de verdediging heeft aangevoerd, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Het lemmet van het mes is zodanig lang dat, gelet op de kracht waarmee werd gestoken, een aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van het slachtoffer. De steekwond is bovendien toegebracht 5 centimeter onder de tepel in de voorste axillair-lijn (de rechtbank begrijpt: aan de zijkant van het lichaam). Dit is geen plek waar buikvet zich ophoopt.
Voorbedachte rade
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Hoewel in het tijdsverloop een aanwijzing kan worden gevonden voor een vooropgezet plan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een gemoedsopwelling handelde, wat een belangrijke contra-indicatie voor voorbedachte rade vormt. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat verdachte heeft verklaard dat alles voor hem in een ‘zwarte waas’ gebeurde. Die verklaring acht de rechtbank aannemelijk, mede gelet op de confrontatie met het slachtoffer direct voorafgaand aan het steken, zijn conflictueuze verleden met het slachtoffer en zijn psychische voorgeschiedenis.
Conclusie
Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrijspreekt voor de poging tot moord, maar de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks31 juli 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] ,
opzettelijk,
al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer] één
maalof meermalenmet een
(groot
)mes,
althans enig scherp en/of puntig voorwerp,met kracht in de buik en
/ofonder de borst
en/of in de milten
/ofin de lever heeft gestoken
en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de rapporten van de psychiater en de psycholoog inhoudelijk tegenstrijdig zijn en niet stroken met eerdere Pro Justitia rapportages. Bovendien wordt in de rapportages onvoldoende rekening gehouden met de PTSS-klachten van verdachte.
Psychiater dr. [naam 1] en psycholoog [naam 2] hebben in hun rapporten van 31 december 2020 respectievelijk 5 januari 2021 geadviseerd verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren. Hoewel verdachte lijdt aan psychische stoornissen, stellen zij zich op het standpunt dat deze hem niet in een zodanige mate belemmerden dat hij in mindere mate in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de deskundigen op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen en voldoende inzichtelijk maken waarom en op welke wijze zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen, inhoudende dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict volledig toerekeningsvatbaar was, dan ook over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor van de ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Verder dient aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. De verdediging verzet zich tegen oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 26 februari 2021;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland van 25 januari en 16 maart 2021;
- een Pro Justitia rapport van dr. [naam 1] (psychiater) van 31 december 2020;
- een Pro Justitia rapport van [naam 2] (psycholoog) van 5 januari 2021.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes te steken in de buikstreek. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer ernstig, levensbedreigend lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft lange tijd in het ziekenhuis moeten doorbrengen en is meermalen geopereerd. Verdachte heeft daarmee een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft (blijvende) littekens aan het handelen van verdachte overgehouden en zal hierdoor altijd worden herinnerd aan hetgeen er is gebeurd. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft een uitgebreide justitiële documentatie opgebouwd. Tijdens zijn voorlopige hechtenis is verdachte opnieuw gewelddadig geweest en de deskundigen concluderen dat het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog moet worden ingeschat. De deskundigen adviseren - in lijn met de reclassering - aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat verdachte na detentie behandeld kan worden. Zijn beperkte gewetensfunctie en zelfbepalende gedrag kunnen op deze wijze worden ondersteund en onderdrukt, zodat het recidiverisico kan afnemen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Door een lichtere straf zou de ernst van het feit worden miskend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt de rechtbank mee dat sprake is van een maatschappelijke ontwikkeling die erin bestaat dat steeds vaker in de openbare ruimte gebruik wordt gemaakt van steekwapens om conflicten te beslechten. Deze ontwikkeling is zorgelijk te noemen omdat daardoor algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving worden bevorderd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat ook hij in dit geval naar een mes heeft gegrepen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden. De mogelijkheden die verdachte daartoe via de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft, vindt de rechtbank te onbepaald en te onzeker. De rechtbank zal daarom, in navolging van het advies van de deskundigen, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de oplegging van deze maatregel het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt daarop in mindering gebracht. Verder zal de rechtbank aan verdachte, zoals gevorderd, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.

8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 122,88 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 72,88 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. Verder heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Naar het standpunt van de verdediging moet de materiële schadevergoeding gematigd worden. De reiskosten zijn verkeerd berekend en dienen daarom te worden gematigd. De kosten voor de kleding dienen te worden gematigd. De immateriële schadevergoeding dient eveneens te worden gematigd, onder meer wegens eigen schuld van de benadeelde partij.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten voor de heen- en terugreis van het slachtoffer naar het Radboud UMC in Nijmegen voor een fysiek consult voor vergoeding in aanmerking komen. De afstand bedraagt, anders dan in het verzoek staat vermeld en zoals ter zitting namens de benadeelde partij is erkend, 22,4 kilometer voor een enkele reis. Dit betekent dat de rechtbank een bedrag van € 11,57 (22,4 km x € 0,26 cent x 2) toewijst.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor de onherstelbaar beschadigde trui en broek van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzochte bedrag van € 100,00 is naar het oordeel van de rechtbank aan de hoge kant, nu niet is aangetoond wat de kleding heeft gekost en hoe oud de kleding was. De rechtbank zal de in verband hiermee geleden schade schatten op € 75,00.
Smartengeld (immateriële schade)
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde. Als gevolg van zijn handelen heeft de benadeelde partij immers ernstig lichamelijk letsel in de vorm van een ernstige steekverwonding opgelopen. Daarvoor heeft de benadeelde partij verschillende operaties moeten ondergaan, waarbij de nodige complicaties zijn opgetreden. Bovendien heeft hij een groot ontsierend litteken aan het incident overgehouden. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Het gevorderde bedrag van € 15.000,00 acht de rechtbank echter aan de hoge kant. Hoewel er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en de benadeelde partij er evenmin op bedacht hoefde te zijn dat verdachte terug zou komen en hem met een mes zou steken, weegt de rechtbank mee dat benadeelde partij zich in het geheel van de gebeurtenissen zeker ook niet onbetuigd heeft gelaten en de confrontatie met verdachte in een eerder stadium niet uit de weg is gegaan. Gelet op dit alles zal de rechtbank een redelijk bedrag van € 7.500,00 toewijzen.
In totaal zal de rechtbank een schadevergoeding van € 7.586,57 toewijzen. Wat betreft het meer of anders verzochte zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten:
  • over de reiskosten vanaf 29 oktober 2020;
  • over de kosten voor de kleding vanaf 31 juli 2020;
  • over de immateriële schadevergoeding (smartengeld) vanaf 31 juli 2020.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag (met uitzondering van de proceskosten) ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank beslist dat de twee in beslag genomen messen (goednummers
PL0600-2020358832-2321685 en PL0600-2020358832-2323257) moeten worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
10. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord;
 verklaart bewezen dat verdachte de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingzoals beschreven in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de twee in beslag genomen messen
(goednummers PL0600-2020358832-2321685 en PL0600-2020358832-2323257);
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van
€ 7.586,57, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • Over de reiskosten vanaf 29 oktober 2020;
  • Over de kosten van de kleding vanaf 31 juli 2020;
  • Over de immateriële schade vanaf 31 juli 2020
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 7.586,57, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de reiskosten vanaf 29 oktober 2020;
  • over de kosten van de kleding vanaf 31 juli 2020;
  • over de immateriële schade (smartengeld) vanaf 31 juli 2020
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 72 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. G.M. van den Broek (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en
mr. J.M. Graat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2021.
mr. dr. G.M. van den Broek en mr. J.M. Graat zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2020358832, gesloten op 8 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 66-70 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101 en 102.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101-103.
4.Het proces-verbaal van aangifte, p. 68 en 69 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten de letselverklaring van mr. drs. [naam 3] , forensisch arts VGGM van 20 december 2020, aanvullend proces-verbaal verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 december 2020.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 93.
7.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 20 april 2021.