11.De beslissing
spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord;
verklaart bewezen dat verdachte de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingzoals beschreven in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de twee in beslag genomen messen
(goednummers PL0600-2020358832-2321685 en PL0600-2020358832-2323257);
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van
€ 7.586,57, vermeerderd met de wettelijke rente:
- Over de reiskosten vanaf 29 oktober 2020;
- Over de kosten van de kleding vanaf 31 juli 2020;
- Over de immateriële schade vanaf 31 juli 2020
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 7.586,57, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over de reiskosten vanaf 29 oktober 2020;
- over de kosten van de kleding vanaf 31 juli 2020;
- over de immateriële schade (smartengeld) vanaf 31 juli 2020
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 72 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. G.M. van den Broek (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en
mr. J.M. Graat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2021.
mr. dr. G.M. van den Broek en mr. J.M. Graat zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen