6.1De rechtbank stelt vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de zaak (ROT 22/01335) en de naam van opposante en verweerder staan. Onder “Uw kenmerk” staat daarnaast vermeld: Koningshoek 93049, M.
Verder is vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, dat het griffierecht in deze zaak € 365,- bedraagt en dat dit uiterlijk binnen vier weken na de datum op die nota moet zijn bijgeschreven op het daarbij vermelde rekeningnummer. Hiermee staat er voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat en wat er van (de gemachtigde van) opposante verwacht wordt.
Bovendien staat in de brief van de rechtbank van 3 juni 2022, waarin (de gemachtigde van) oppostante erop wordt gewezen dat het griffierecht slechts deels is betaald als onderwerp:
“het beroep van [opposante]”En verder:
Ons kenmerk: zaaknummer ROT 22 / 1335 PREGW GVZ
Uw kenmerk: Koningshoek 93049, Maassluis”
Ook hiermee is meer dan voldoende duidelijk om welke zaak het gaat en dat daarin nog niet het volledige bedrag van € 365,- aan griffierecht is betaald.
7. Verder wijst de gemachtigde van opposante er op dat hij de betaling van € 50,- aan griffierecht niet heeft terug gekregen. De rechtbank zal daarom het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak de opdracht heeft gegeven om dit bedrag terug te storten. Dit doet echter niet af aan het feit dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien opposante niet het volledige griffierecht heeft betaald.
8. De gemachtigde van opposante heeft voorts verzocht om immateriële schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
9. In verzetzaken waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
10. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ongeveer 13 maanden is overschreden, zodat opposante in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Opposante heeft in deze procedure echter geen spanning en frustratie ondervonden, omdat in de zaak geen enkel financieel belang op het spel staat. Opposante heeft namelijk de betaalde aanslag precariobelasting in het geheel vergoed gekregen uit het Corona noodfonds. Zoals in de uitspraak op bezwaar vermeld, heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Maasluis daar op 1 februari 2022 toe besloten, waarna het door opposante betaalde bedrag geheel is vergoed.
Bovendien is in deze zaak is niet duidelijk geworden dat opposante Bartels heeft gemachtigd om beroep in te stellen. De door Bartels overgelegde machtiging ziet op
“WOZ/OZB/Waterschapslasten/Zuiveringsheffing/BIZ C.A.”en dus niet op precariobelasting. De toegevoegde afkorting C.A. ziet naar de rechtbank begrijpt op “Cum annexis”, wat erbij hoort. Precariobelasting wordt echter onafhankelijk van een WOZ-waarde vastgesteld en is dan ook niet iets wat bij de opsomming daarvoor hoort.
Gelet op deze machtiging blijkt het onduidelijk of opposante beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Dan kan ook niet worden vastgesteld dat opposante immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie als gevolg van deze procedure.
11. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding af.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.