ECLI:NL:RBROT:2024:12529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
ROT 22/1335 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake niet-ontvankelijkheid beroep en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 18 november 2022, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 28 mei 2024, waarbij de gemachtigde van opposante aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat opposante het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet volledig had betaald, en dat er geen verontschuldiging voor dit verzuim was gebleken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffierechtnota een onjuiste tenaamstelling had, maar dat dit niet doorslaggevend was voor de vraag of opposante in verzuim was met de betaling. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van opposante voldoende informatie had ontvangen over de betaling en de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1335 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2024 op het verzet van

[opposante], uit [plaatsnaam], opposante

(gesteld gemachtigde: mr. [naam]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 november 2022 in het geding tussen
opposante
en

De clustermanager Bedrijfsvoering van de gemeente Maassluis

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak van de rechtbank van 18 november 2022 waarin de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van opposante deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat dat opposante het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet volledig heeft betaald. Er is geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposante voert aan dat de griffierechtnota een onjuiste tenaamstelling heeft. Volgens de gemachtigde van opposante zijn de griffierechtnota en de betalingsherinnering ten onrechte gericht aan [naam] en niet aan [naam bedrijf]
De tenaamstelling is echter niet doorslaggevend voor de vraag of opposante in verzuim is geweest met de (volledige) betaling van het griffierecht. Waar het om gaat is dat deze brieven de gemachtigde hebben bereikt en gelet op de betaling van € 50,- aan griffierecht op 16 mei 2022, is dat het geval. De gemachtigde treedt in zoverre alleen op als correspondentieadres en de adressering heeft geen verdere juridische gevolgen, nog daargelaten dat het door de rechtbank gebruikte postbusadres (ook) dat van [naam bedrijf] is. [1]
5. Opposante haar betoog dat haar geen herstelverzuim termijn is geboden, is feitelijk onjuist. Bij brief van 17 april 2022 is aan haar (gemachtigde) een herinnering gestuurd dat zij het griffierecht van € 365,- nog niet heeft betaald. Zoals gezegd heeft de gemachtigde van opposante vervolgens op 16 mei 2022 € 50,- aan griffierecht betaald, dus deze herinnering heeft hem bereikt.
Vervolgens is de gemachtigde van opposante er bij (aangetekende) brief van 3 juni 2022 op gewezen dat hij het griffierecht slechts deels heeft betaald. Een volledige betaling is echter uitgebleven.
6. Opposante voert verder aan dat op de griffierechtnota een onvoldoende duidelijk kenmerk staat.
6.1
De rechtbank stelt vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de zaak (ROT 22/01335) en de naam van opposante en verweerder staan. Onder “Uw kenmerk” staat daarnaast vermeld: Koningshoek 93049, M.
Verder is vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, dat het griffierecht in deze zaak € 365,- bedraagt en dat dit uiterlijk binnen vier weken na de datum op die nota moet zijn bijgeschreven op het daarbij vermelde rekeningnummer. Hiermee staat er voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat en wat er van (de gemachtigde van) opposante verwacht wordt.
Bovendien staat in de brief van de rechtbank van 3 juni 2022, waarin (de gemachtigde van) oppostante erop wordt gewezen dat het griffierecht slechts deels is betaald als onderwerp:
“het beroep van [opposante]”En verder:
Ons kenmerk: zaaknummer ROT 22 / 1335 PREGW GVZ
Uw kenmerk: Koningshoek 93049, Maassluis”
Ook hiermee is meer dan voldoende duidelijk om welke zaak het gaat en dat daarin nog niet het volledige bedrag van € 365,- aan griffierecht is betaald.
7. Verder wijst de gemachtigde van opposante er op dat hij de betaling van € 50,- aan griffierecht niet heeft terug gekregen. De rechtbank zal daarom het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak de opdracht heeft gegeven om dit bedrag terug te storten. Dit doet echter niet af aan het feit dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien opposante niet het volledige griffierecht heeft betaald.
8. De gemachtigde van opposante heeft voorts verzocht om immateriële schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
9. In verzetzaken waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade. [2]
10. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ongeveer 13 maanden is overschreden, zodat opposante in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Opposante heeft in deze procedure echter geen spanning en frustratie ondervonden, omdat in de zaak geen enkel financieel belang op het spel staat. Opposante heeft namelijk de betaalde aanslag precariobelasting in het geheel vergoed gekregen uit het Corona noodfonds. Zoals in de uitspraak op bezwaar vermeld, heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Maasluis daar op 1 februari 2022 toe besloten, waarna het door opposante betaalde bedrag geheel is vergoed.
Bovendien is in deze zaak is niet duidelijk geworden dat opposante Bartels heeft gemachtigd om beroep in te stellen. De door Bartels overgelegde machtiging ziet op
“WOZ/OZB/Waterschapslasten/Zuiveringsheffing/BIZ C.A.”en dus niet op precariobelasting. De toegevoegde afkorting C.A. ziet naar de rechtbank begrijpt op “Cum annexis”, wat erbij hoort. Precariobelasting wordt echter onafhankelijk van een WOZ-waarde vastgesteld en is dan ook niet iets wat bij de opsomming daarvoor hoort.
Gelet op deze machtiging blijkt het onduidelijk of opposante beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Dan kan ook niet worden vastgesteld dat opposante immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie als gevolg van deze procedure.
11. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding af.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 oktober 2024.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie hof Den Haag, 24 november 2011, ECLI:NL:GHDHA:2021:2421
2.Zie Hoge Raad, 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712