ECLI:NL:RBROT:2024:12076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/5883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser, die sinds 19 november 2012 een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), is in geschil over zijn verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De SVB heeft vastgesteld dat eiser vanaf 9 september 2019 niet verzekerd is voor de Wlz, omdat hij niet als ingezetene van Nederland wordt aangemerkt. Dit besluit is gebaseerd op een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van AOW-gerechtigden met een partner die buiten Nederland woont. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de SVB heeft het besluit gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 behandeld, waarbij eiser telefonisch aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de SVB terecht heeft bepaald dat eiser niet verzekerd was voor de Wlz, omdat hij in Indonesië woont en niet in Nederland. De rechtbank wijst erop dat de SVB ambtshalve de verzekering voor de Wlz vaststelt en dat de beoordeling van de woonplaats van eiser aan de hand van de omstandigheden moet plaatsvinden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een dubbele woonplaats heeft, en de rechtbank oordeelt dat er geen onrechtmatig besluit is genomen door de SVB. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de woonplaats te beoordelen op basis van feitelijke omstandigheden en de juridische kaders die van toepassing zijn op de Wlz. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit waarin bepaald is dat eiser vanaf 9 september 2019 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (telefonisch via Teams) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 19 november 2012 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). In het kader van een onderzoek naar de feitelijke woon- en of leefsituatie van AOW-gerechtigden waarvan de partner geregistreerd staat als (permanent) wonend buiten Nederland, heeft verweerder onderzoek gedaan naar eiser. Na een onderzoek op grond van openbare bronnen, het opvragen van informatie van eiser en derden en een huisbezoek op 4 juni 2019 op het adres waar eiser stond en staat ingeschreven, heeft verweerder in de handhavingsrapportage van 7 juli 2022 geconcludeerd dat eiser niet woonachtig is in Nederland, maar in Indonesië. Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 25 juli 2022 het maandbedrag van eisers AOW-pensioen aangepast, omdat hij vanaf 9 september 2019 in een ander land woont. Eisers verzoek om terug te komen op dit besluit werd afgewezen. Op 12 januari 2023 heeft Nationale Nederlanden verweerder gevraagd om onderzoek te doen naar eisers verzekering voor de Wlz. Vervolgens heeft verweerder op 1 februari 2023 het primaire besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of eiser in de periode van 9 september 2019 tot en met 1 februari 2023 verzekerd is voor de Wlz. Daarvoor is beslissend of eiser in die periode als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt. De rechtbank maakt deze beoordeling aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiser in de hiervoor genoemde periode niet verzekerd was voor de Wlz. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Verzekerd voor de Wlz is degene die ingezetene van Nederland is. [1] Ingezetene in de zin van die wet is degene die in Nederland woont. [2] Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. [3]
5.2.
De SVB stelt ambtshalve of op aanvraag de verzekering voor de Wlz vast. [4]
5.3.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. [5] [6] Jaren daarvoor heeft de Hoge Raad al overwogen dat waar iemand woont, naar de omstandigheden wordt beoordeeld en niet uit te sluiten is dat iemand tegelijkertijd zowel met Nederland als met een ander land zodanige duurzame betrekkingen van persoonlijke aard onderhoudt dat hij gezegd moet worden in beide landen te wonen. [7] Een dergelijke dubbele woonplaats zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen. [8]
5.4.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
6. De beroepsgrond van eiser dat verweerders onderzoek ernstige tekortkomingen heeft, slaagt niet. De rechtbank is niet gebleken dat eiser anders behandeld is dan andere Nederlandse burgers tijdens wat eiser noemt de covid-periode. Verweerder heeft immers bepaald dat eiser vanaf 9 september 2019 al niet meer verzekerd is voor de Wlz, terwijl op dat moment van (beperkingen als gevolg van) Covid geen sprake was. Daarnaast geldt dat eiser in de doelgroep viel van het onderzoek naar de feitelijke woon- en of leefsituatie van AOW-gerechtigden. Ook het enkele feit dat de gemeente Rotterdam heeft geconcludeerd dat eiser in Rotterdam heeft gewoond en nog steeds woont, maakt niet dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat uit contact met de gemeente Rotterdam is gebleken dat het onderzoek van de gemeente heeft bestaan uit het invullen van een vragenlijst en het toesturen van een kopie van het legitimatiebewijs. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een dergelijk onderzoek niet vergelijkbaar is met het onderzoek dat verweerder heeft gedaan. Van een onzorgvuldig onderzoek is de rechtbank niet gebleken.
7.1.
Eiser stelt in beroep dat in zijn geval sprake was en is van een dubbele woonplaats. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat voor zover eiser daarop een beroep heeft gedaan, geldt dat eiser samen met zijn echtgenote in Indonesië woont en dat hij daar een volledige woning ter beschikking heeft waar hij ook zijn administratie bewaart. Hij staat weliswaar in Nederland ingeschreven op het adres van zijn dochter en schoonzoon, maar deze woning is niet van eiser en hij heeft daar ook geen eigen kamer. Als hij in Nederland is, maakt één van de kleinkinderen plaats zodat hij daar kan verblijven. Verweerder betwist dan ook dat er sprake is van een uitzonderlijk geval dat eiser zowel in Indonesië als ook in Nederland woonplaats heeft.
7.2.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Het onderzoek van de accountant van eiser op basis waarvan volgens eiser is vastgesteld dat sprake is van een dubbele woonplaats, lijkt te zien op de ondernemerspraktijk. Uit (het deel van) een e-mail uit 2014 die eiser heeft overgelegd valt niet zoveel op te maken. Hoe eiser zijn onderneming fiscaal heeft ingericht, is voor deze beoordeling ook niet relevant, nu het hier gaat om de volksverzekering en daarvoor geldt een ander toetsingskader. Voor het al dan niet verzekerd zijn op grond van de Wlz is het juridisch kader zoals genoemd in de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.3 van toepassing en voor de invulling ervan moet gekeken worden naar de feiten en omstandigheden van de leef- en woonsituatie van eiser.
7.3.
In reactie op wat eiser ter zitting heeft aangevoerd, heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser niet ook zijn woonplaats heeft in Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in 2019 al geruime tijd niet meer in Nederland woonde en dat hij er in de jaren erna ook niet meer is geweest. Er zijn geen feitelijke aanknopingspunten dat eiser ook woonplaats heeft in Nederland. De vele punten waarnaar eiser in zijn aanvullend beroepschrift en ter zitting heeft verwezen, zijn onvoldoende voor een ander oordeel.
8. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een onrechtmatig besluit als gevolg waarvan eiser schade heeft geleden. Daarom kan van een veroordeling tot het vergoeden van geleden schade geen sprake zijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wlz.
2.Artikel 1.2.1 van de Wlz.
3.Artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wlz.
4.Artikel 2.1.3 van de Wlz.