ECLI:NL:RBROT:2024:11945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ROT 24/9951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toegang maatschappelijke opvang op basis van zelfredzaamheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, afkomstig uit Libanon, had op 30 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor toegang tot de maatschappelijke opvang, nadat zij en haar zoon tijdelijk bij een vriendin verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag op 1 november 2024 afgewezen, omdat verzoekster in staat werd geacht om zich met gebruikelijke voorzieningen en hulp van haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster geen recht heeft op opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), omdat zij niet tot de doelgroep behoort. Tijdens de zitting op 25 november 2024 werd duidelijk dat verzoekster geen lichamelijke of psychische klachten heeft en niet verslaafd is. Ze heeft een opleiding in Libanon gevolgd en heeft daar gewerkt in de kinderopvang. In Nederland heeft ze tijdelijk in een restaurant gewerkt. Ondanks dat ze geen Nederlands spreekt, kan ze zich redden met Engels en vertalingen.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster, hoewel ze in een moeilijke situatie verkeert, zelfredzaam is en niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De afwijzing van haar aanvraag leidt niet tot een schending van artikel 8 van het EVRM, aangezien er geen recht op huisvesting kan worden afgeleid uit dit artikel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat het college niet verplicht is om verzoekster op te vangen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9951

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om toegang tot de maatschappelijke opvang.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 1 november 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekster heeft nadere stukken ingebracht. Hierop heeft het college vervolgens een nadere schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vergezeld door een tolk, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster komt uit Libanon. Zij is omstreeks november 2023 naar Nederland gereisd met haar toenmalige partner en zoon. Zij hebben enige tijd in een huurwoning in Den Haag verbleven. Na ongeveer zes à zeven maanden moesten zij die woning verlaten en is de relatie tussen verzoekster en haar toenmalige partner verbroken. Verzoekster en haar zoon van inmiddels 5 jaar oud zijn vervolgens opgevangen bij een vriendin in Hoogvliet, waar zij ook ingeschreven stonden, maar daar konden zij niet blijven. Sindsdien verblijft verzoekster her en der en verblijft haar zoon grotendeels bij zijn oma in Schiedam. Daar gaat hij ook naar school. Op 30 oktober 2024 heeft verzoekster verzocht om toegang tot de maatschappelijke opvang.
3. Het college heeft verzoekster niet toegelaten tot de maatschappelijke opvang, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster zich op eigen kracht, met gebruikelijke voorzieningen, met mantelzorg en met hulp van haar sociale netwerk kan handhaven in de samenleving. Daarom moet zij zelf in onderdak voorzien.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij geen toegang tot de maatschappelijke opvang krijgt. Met het verzoek om voorlopige voorziening wil zij bereiken dat zij en haar zoon worden opgevangen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Omdat verzoekster op dit moment geen vaste verblijfplaats heeft, vindt de voorzieningenrechter dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
Is verzoekster zelfredzaam?
8. Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
9. Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de (grootste) problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijkse leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang ook gekoppeld aan een hulptraject.
10. Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet beoordeeld worden of haar huisvestingsprobleem wordt veroorzaakt doordat zij zich niet kan handhaven in de samenleving.
11. Uit het dossier en uit wat op zitting besproken is, komt naar voren dat verzoekster geen problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving. Zij heeft geen lichamelijke of psychische klachten en is niet verslaafd aan verdovende middelen. Zij heeft een opleiding gevolgd in Libanon en heeft daar gewerkt in de kinderopvang. In Nederland heeft zij gewerkt in een restaurant. Zij spreekt weliswaar geen Nederlands, maar kan zich redden met Engels en met vertalingen via Google Translate. Zij staat ingeschreven bij Woonnet en heeft een zorgverzekering. Zij heeft nu geen inkomen en geen (brief)adres, maar zij kan hiervoor hulp krijgen van Vraagwijzer Rotterdam, het WOT-Schiedam of andere instanties. Met het inkomen dat zij dan kan verkrijgen, zou ze in haar levensonderhoud kunnen voorzien en woonruimte kunnen huren. Zij is dan in staat om haar eigen leven en dat van haar zoon te organiseren.
12. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster in een heel moeilijke situatie verkeert, zeker nu zij grotendeels gescheiden leeft van haar zoon. Zij heeft door omstandigheden Libanon verlaten en loopt nu tegen het probleem aan dat zij in Nederland nog geen woning heeft kunnen vinden. Dat betekent echter niet dat het college verplicht is voor opvang op grond van de Wmo te zorgen, omdat verzoekster niet tot de doelgroep behoort.
13. Het beroep van verzoekster op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten en fundamentele vrijheden (EVRM) leidt niet tot een ander oordeel. Als het, zoals in deze zaak, gaat om een huisvestingsprobleem, levert weigering tot de opvang geen schending van artikel 8 van het EVRM op. Uit dit artikel en uit de rechtspraak kan geen recht op huisvesting worden afgeleid. Slechts in bijzondere omstandigheden kan een verplichting om onderdak te bieden aan een bijzonder kwetsbaar persoon voortvloeien uit artikel 8 van het EVRM, maar zo’n situatie doet zich hier niet voor. [1] De verwijzing van verzoekster naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10605) is evenmin aanleiding voor een ander oordeel, omdat in die zaak sprake was van een exceptioneel geval.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1087.