ECLI:NL:RBDHA:2021:10605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
21_5376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang voor verzoekster en haar kinderen na gedwongen vertrek uit Nederland

Op 28 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Verzoekster had een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na een afwijzing van haar aanvraag op 1 juli 2021. Verzoekster, die in 2008 vanuit Somalië naar Nederland was gekomen, had in december 2020 met haar gezin Nederland gedwongen moeten verlaten en was daarna naar Turkije en Kenia verhuisd. Na een periode van ontheemding keerde zij met haar kinderen terug naar Nederland, maar bevond zich in een onhoudbare woonsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de omstandigheden waaronder verzoekster en haar kinderen Nederland hadden verlaten en de huidige situatie waarin zij zich bevonden, tijdelijke maatschappelijke opvang noodzakelijk was. De voorzieningenrechter schorste het besluit van verweerder en droeg hen op om voor een periode van maximaal zes weken opvang te bieden aan verzoekster en haar kinderen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5376

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder(gemachtigde: E.K. Azzaimoun).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2021 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekster om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te Leiden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [dochter] , dochter van verzoekster, en M. Gure, als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoekster is in 2008 vanuit Somalië naar Nederland gekomen. Eerst verbleef zij gedurende een jaar in een AZC. Daarna heeft zij een huis gekregen in Alphen aan den Rijn, alwaar zij 12 jaar heeft gewoond met haar kinderen en echtgenoot. In december 2020 zijn de echtgenoot van verzoekster, verzoekster, en hun 8 kinderen naar Turkije verhuisd. Het gezin heeft daar een half jaar gewoond. Aansluitend zijn de echtgenoot van verzoekster, verzoekster, en hun kinderen verhuisd naar Kenia. Verzoekster en de kinderen hebben 1,5 maand in Kenia gewoond.
2.2
Op 21 juni 2021 heeft verzoekster zich met 7 van haar 8 kinderen bij verweerder gemeld met het verzoek om opvang in het kader van de Wmo.
3. Bij het besluit van 1 juli 2021 heeft verweerder het verzoek om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang afgewezen. Volgens verweerder is verzoekster voorzienbaar dakloos geworden. Zij heeft haar terugkeer naar Nederland onvoldoende voorbereid, nu zij bij aankomst in Nederland geen vast werk en inkomen had en ook geen vaste verblijfplaats. Dit terwijl zij en de kinderen bij haar vertrek uit Kenia een woning hadden en daar leefden van het inkomen uit het bedrijf van haar echtgenoot. Verder is gebleken dat voor verzoekster een veilig onderdak bij kennissen in Nederland mogelijk is. Ook is gebleken dat verzoekster voldoende zelfredzaam is. Zij had immers een inkomen, de zorg voor haar gezin, heeft de reis naar Nederland georganiseerd en betaald en tijdelijk onderdak geregeld bij kennissen in Nederland. Naar de mening van verweerder heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat zij zich niet op eigen kracht kan handhaven in Nederland, Somalië of Kenia.
4. Verzoekster voert aan dat zij in december 2020 tegen haar wil en op gezag van haar echtgenoot met haar man en de kinderen naar Turkije is verhuisd en daarna naar Kenia. Haar echtgenoot bepaalde dat de kinderen een islamitische opvoeding moesten krijgen. Omdat Turkije een islamitisch land is, moest het gezin van de echtgenoot van verzoekster daar naartoe verhuizen. Toen bleek dat het gezin in Turkije geen verblijfsvergunning kon krijgen, bepaalde de echtgenoot dat zij naar Kenia moesten verhuizen; dat is weliswaar geen islamitisch land maar daar is wel een grote Somalische gemeenschap. In Kenia konden de kinderen niet naar school, waren zij ongelukkig en dreigden enkele oudere kinderen zelfmoord te plegen. Verzoekster heeft vervolgens met de kinderen, zonder dat haar echtgenoot daarvan wist, Kenia verlaten, en is naar Nederland teruggekeerd. De dochter van eiseres heeft daarover ter zitting verklaard dat zij zelfs geen kleding hebben meegenomen. Verzoekster heeft alleen, in het geheim, het hoogstnoodzakelijke gedaan om geld voor vliegtickets te lenen. Er was geen gelegenheid om haar vlucht voor te bereiden. Voorts stelt verzoekster dat zij thans in [plaats] verblijft bij mevrouw [A] , die met haar zes kinderen in een tweekamerwoning woont. Dat betekent dat in die tweekamerwoning nu 13 kinderen en twee volwassenen wonen, hetgeen niet vol te houden is. De gemeente Alphen aan den Rijn wil haar niet helpen en heeft haar naar de gemeente Leiden, centrumgemeente voor de maatschappelijke opvang, verwezen.
5.1
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
5.2
Volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wmo 2015 kan, naast de situatie van (dreiging van) huiselijk geweld, ook maatschappelijke opvang plaatsvinden in geval van dak- en thuislozen: mensen die geen huis meer hebben en niet in staat zijn zich op eigen kracht te redden. Zij kunnen tijdelijk opgevangen worden door de gemeente en ondersteuning ontvangen om hun leven weer zo goed mogelijk op de rails te krijgen. Uit de MvT blijkt ook dat slechts wanneer wordt vastgesteld dat iemand (blijvend of tijdelijk) niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, er aanleiding is voor de gemeente om die persoon te ondersteunen. Uitgangspunt is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder ter zitting de juistheid van het verhaal van verzoekster niet heeft ontkend. Verweerder verbindt daaraan de gevolgtrekking dat het nog steeds de eigen keuze van verzoekster is geweest om Nederland te verlaten en later onvoorbereid hier terug te keren.
6.2
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn conclusie. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt naar voorlopig oordeel voldoende dat verzoekster en haar minderjarige kinderen Nederland in december 2020 tegen hun wil hebben moeten verlaten, omdat de echtgenoot van verzoekster had besloten dat de kinderen een islamitische opvoeding moesten genieten en dat dit in Nederland niet mogelijk is. Vervolgens heeft verzoekster, nadat zij met de kinderen haar echtgenoot was gevolgd naar Turkije en daarna naar Kenia, besloten dat zij de belangen van de kinderen voorop moest stellen en dat zij van haar man wil scheiden. Daarop heeft zij het hoogst noodzakelijke gedaan om naar Nederland te kunnen reizen en is zij met de kinderen, zonder dat haar echtgenoot dat wist, naar Nederland vertrokken.
6.3
De voorzieningenrechter overweegt dat voor verzoekster in december 2020 het moment was geweest, toen zij en de kinderen mee naar Turkije moesten verhuizen, om in Nederland hulp en opvang te vragen. Gelet op het gedwongen vertrek uit Nederland, het korte tijdsverloop sindsdien (ongeveer negen maanden), de verhuizingen naar Turkije en van daaruit naar Kenia, die belastend voor de kinderen zijn geweest, en de huidige situatie (met 15 personen in een tweekamerwoning wonen, waarbij de kinderen wel naar school gaan en ook huiswerk moeten kunnen maken) oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat, in het belang van de kinderen, ook thans tijdelijk maatschappelijke opvang noodzakelijk is.
6.4
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekster op zichzelf - in normale omstandigheden - zelfredzaam kan worden geacht. Gelet op alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden is er echter, naar voorlopig oordeel, op dit moment een zekere periode nodig om het leven weer een beetje op de rails te kunnen krijgen. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het weliswaar in de kern om een huisvestingsprobleem gaat, maar ziet in het voorgaande niettemin aanleiding verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen tijdelijk aan verzoekster en haar 7 kinderen opvang te bieden, opdat verzoekster en haar kinderen in de tussentijd een meer geschikte oplossing kunnen vinden. Daarom zal de voorzieningenrechter een in tijd beperkte voorziening treffen, inhoudende dat het besluit van verweerder van 1 juli 2021 wordt geschorst en dat verweerder wordt opgedragen voor een periode tot zes weken na de beslissing op bezwaar, maar uiterlijk tot en met 31 januari 2022, opvang te bieden aan verzoekster en de kinderen.
6.5
De voorzieningenrechter geeft verweerder, gelet op hetgeen ter zitting is besproken, in overweging om, wederom in het belang van de kinderen, in overleg te treden met de gemeente Alphen aan den Rijn om aldus ondersteuning te bieden bij het vinden van een meer definitieve oplossing. Dat laat echter onverlet dat intussen gedurende de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn noodopvang aan verzoekster en de kinderen moet worden geboden.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit;
  • draagt verweerder op aan verzoekster en haar zeven kinderen opvang te bieden, en wel voor een periode tot zes weken na de beslissing op bezwaar, maar uiterlijk tot en met 31 januari 2022;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.