ECLI:NL:RBROT:2024:11877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/8816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door veelprocedeerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid van 9 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen een afwijzing van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de Rechtbank Den Haag bevoegd zou zijn en dat hij de gronden van zijn beroep niet tijdig heeft ingediend. Eiser heeft op 30 september 2024 een melding gedaan bij de politie, waarin hij beweert dat de griffier zich schuldig maakt aan strafbare feiten en een schadevergoeding van ruim € 2 miljoen claimt. De rechtbank merkt op dat eiser in het verleden al veelvuldig procedures heeft gevoerd, waarvan een groot deel niet-ontvankelijk is verklaard. Dit wijst op misbruik van procesrecht, zoals bedoeld in artikel 6:15 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het beroep onverschoonbaar te laat is ingesteld, aangezien het beroepschrift pas op 18 september 2024 is doorgestuurd naar de rechtbank, terwijl de zeswekentermijn al was verstreken. Eiser heeft ook geen adequate reactie gegeven op de griffiersbrief en heeft een grote hoeveelheid irrelevante stukken ingediend, wat de indruk wekt dat hij te kwader trouw handelt. De rechtbank waarschuwt eiser dat bij voortzetting van zijn procedures mogelijk aan bestuursorganen zal worden verzocht om hun werkelijke proceskosten op te geven, en dat hij in de proceskosten kan worden veroordeeld. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiser

en
De minister van Justitie en Veiligheid, Directie Wetgeving en Juridische Zaken(de minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de minister van 9 juli 2024. Bij het bestreden besluit is het besluit van de minister van 6 maart 2024 waarbij afwijzend is beslist op een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid.
2. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit op 9 juli 2024 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. De griffier van die rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:15 van Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep op 18 september 2024 doorgestuurd naar de rechtbank. Daarbij is vermeld dat het griffierecht nog niet is opgevraagd.
3. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. Bij brief van 26 september 2024 heeft de griffier [eiser] het volgende bericht (de griffiersbrief):
“De rechtbank heeft na afloop van de beroepstermijn uw beroepschrift van 9 juli 2024 ontvangen van de Rechtbank Den Haag.
Uit artikel 6:15. derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat niet de datum van ontvangst bij de verkeerde instantie geldt als de datum van indiening van een beroepschrift, maar de datum van ontvangst bij de juiste instantie in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Omdat u veelvuldig procedeert, omdat veelvuldig stukken van u door andere rechtbanken naar de Rechtbank Rotterdam worden gestuurd en omdat een juiste beroepsclausule onder het besluit op bezwaar van de minister van Justitie en Veiligheid van 9 juli 2024 is opgenomen. doet zich de vraag voor of u willens en wetens beroep heeft ingesteld bij de verkeerde instanties. Ik geef u de gelegenheid binnen vier weken na heden hierop te reageren.
Verder stel ik - net als in eerdere gevallen - vast dat u beroepschrift taalkundig volstrekt onduidelijk is. Er vallen daarom geen beroepsgronden in te ontwaren. Ik stel u gelet op artikel 6:6 van de Ab in de gelegenheid binnen vier weken na heden gronden in te dienen. Daarbij waarschuw ik u dat wanneer u dit niet doet het beroep om die reden niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Ten slotte wijs ik u erop dat u griffierecht verschuldigd bent, Ik verleen u op voorhand geen ontheffing wegens betalingsonmacht omdat u misbruik van recht maakt.”
5. [eiser] heeft vervolgens tijdig het griffierecht voldaan. Dit betekent dat het beroep niet reeds wegens het niet-tijdig voldoen van griffierecht niet-ontvankelijk is. Dit laat echter onverlet dat het beroep om andere redenen kennelijk niet-ontvankelijk is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. De rechtbank onderschrijft de griffiersbrief. Dit betekent dat [eiser] diende te onderbouwen waarom hij meende dat de Rechtbank Den Haag bevoegd was en diende hij gronden van het beroep in te dienen. Dit heeft [eiser] niet gedaan. In een van de stukken volgt dat [eiser] een melding op 30 september 2024 een melding heeft gedaan bij de politie omdat hij meent dat de griffier zich schuldig maakt aan strafbare feiten. Daarbij geeft hij onder meer aan een schadevergoeding van ruim € 2 miljoen te claimen. [eiser] heeft verder meermaals onder vermelding van het zaaknummer een grote hoeveelheid stukken ingediend onder de vermelding dat hij een voorlopige voorziening indient. De griffie heeft ervan afgezien om naast de hoofdzaak een of meer dossiers inzake voorlopige voorzieningen aan te leggen, omdat niet duidelijk is welke voorlopige voorziening [eiser] wenst te vragen. Daar komt bij dat [eiser] in veel van zijn hoofdzaken aanvullende stukken indient en daarbij aankruist dat het voorlopige voorziening betreft, terwijl [eiser] bij voortduring misbruik van recht maakt en onduidelijke stukken indient bij de rechtbank (zie bijv. ECLI:NL:RBROT:2023:7311). De aangifte en indiening van verdere stukken kwalificeren naar het oordeel van de rechtbank niet als een adequate reactie op de griffiersbrief.
7. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] moet worden tegengeworpen dat hij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht maakt als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, van de Awb. Hieruit volgt dat onverschoonbaar te laat beroep is ingesteld nu het beroepschrift eerst op 18 september 2024 is doorgestuurd naar de rechtbank, terwijl toen de zeswekentermijn van artikel 6:7 van de Awb was verstreken. Daar komt bij dat [eiser] de gronden van zijn beroep niet tijdig heeft ingediend, omdat datgene wat [eiser] na de griffiersbrief heeft ingediend geen beroepsgrond bevat. Ook de grote hoeveelheden niet ter zake doende stukken die [eiser] in deze procedure heeft overgelegd, illustreren dat [eiser] deze procedure te kwader trouw voert (zie nogmaals ECLI:NL:RBROT:2023:7311). Dit betekent voorts dat [eiser] ook met deze procedure misbruik van recht maakt.
8. Om al deze redenen is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
9. [eiser] wordt – in navolging van eerdere brieven van de griffier – nogmaals uitdrukkelijk verzocht te stoppen met het indienen van zinloze beroepzaken bij de bestuursrechter. Ambtshalve is de rechtbank ermee bekend dat [eiser] inmiddels ongeveer 150 procedures heeft gevoerd, waarvan een groot deel bij de bestuursrechter. In veel van die zaken zijn beroepen en verzoeken niet-ontvankelijk verklaard omdat [eiser] het griffierecht niet heeft voldaan. Voorts heeft [eiser] herhaaldelijk en zonder succes wrakingsverzoeken ingediend. Verder is het de rechtbank opgevallen dat [eiser] zijn verzoeken en beroepen onduidelijk formuleert en dat hij vervolgens een aanzienlijk aantal stukken indient, waarvan een deel bestaat uit incomplete gedeelten van geschriften en stukken die al eerder zijn ingediend. [eiser] verzuimt daarbij geregeld te wijzen op eerdere uitspraken over dezelfde kwesties waarin hij partij was (zie daarover bijv. ECLI:NL:RBROT:2020:3876 en ECLI:NL:RBROT:2023:7311).

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. De rechtbank merkt nog op dat als [eiser] op de oude voet blijft doorprocederen, hij er rekening mee moet houden dat mogelijk aan bestuursorganen zal worden verzocht om hun werkelijke proceskosten op te geven. Bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht voorziet artikel 8:75 van de Awb namelijk in de mogelijkheid om [eiser] in de proceskosten van het bestuursorgaan te veroordelen (vgl. ECLI:NL:RBROT:2024:11383).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.