ECLI:NL:RBROT:2024:11691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/10/674143 HA ZA 24-161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buurweg en gebruiksrechten tussen buren met betrekking tot een pad langs en achter een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan over de vraag of een pad langs en achter de woning van eiser 1 kwalificeert als buurweg in de zin van artikel 719 van het tot 1992 geldende Burgerlijk Wetboek. Eiser 1, eigenaar van een hoekwoning, heeft een herinrichtingsplan voor zijn tuin gepresenteerd, waarbij het bestaande achterpad zou vervallen. Gedaagde 1, eigenaar van een tussenwoning, claimt echter dat het pad als buurweg moet worden aangemerkt, wat hem het recht zou geven om het pad als 'achterom' te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pad al lange tijd als achterom wordt gebruikt door de bewoners van de omliggende woningen en dat er sterke aanwijzingen zijn dat de oorspronkelijke eigenaar het pad als buurweg heeft willen bestemmen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van het pad door gedaagde 1 als buurweg is ontstaan en dat eiser 1 de plicht heeft dit gebruik te dulden. De vorderingen van eiser 1 zijn afgewezen, terwijl de vorderingen van gedaagde 1 zijn toegewezen, inclusief de verklaring voor recht dat een buurweg is ontstaan en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/674143 / HA ZA 24-161
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] , en

2.
[eiser 2],
beiden wonende te Rotterdam,
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen, in enkelvoud: [eiser 1] ,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers,
tegen

1.[gedaagde 1] , en

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te Rotterdam,
gedaagde partijen, eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen, in enkelvoud: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. I.J.M.I. Souren.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2024 en de producties 1-26;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, en de producties 1-12;
- de oproepingsbrieven en de zittingsagenda van de rechtbank;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandelingen van 29 augustus 2024 en 1 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij spreekaantekeningen zijn overgelegd.

2.De feiten en inleiding

2.1.
Deze procedure gaat over een pad langs de achterkant en de zijkant van de hoekwoning en tuin van [eiser 1] (samen ook aangeduid als: het pad). De buren, [gedaagde 1] , maken gebruik van dit pad als ‘achterom’ naar de openbare weg. [eiser 1] heeft een ontwerp laten maken voor de herinrichting van de achter- en zijtuin. Het bestaande achterpad zou in dat plan vervallen, het zijpad zou smaller worden. [eiser 1] heeft medegedeeld de herinrichting van de tuin tijdens de procedure niet uit te voeren en aangeboden incidenteel gebruik van de (heringerichte) tuin als persoonlijke afspraak met [gedaagde 1] vast te leggen. [gedaagde 1] claimt gebruik van het achter- en zijpad als buurweg. De discussie hierover is nu aan de rechtbank voorgelegd.
2.2.
[eiser 1] is sinds 15 maart 2019 eigenaar van de hoekwoning met tuin aan [adres 1] (kadastraal bekend [perceel 1] ). [gedaagde 1] is sinds 14 juli 2006 eigenaar van de tussenwoning met tuin aan [adres 2] (kadastraal bekend [perceel 2] ). Deze woningen zijn in 1938 gebouwd.
2.3.
[eiser 1] heeft een kadastrale kaart overgelegd (uittreksel 13 november 2023):
[afbeelding kadasterkaart]
[eiser 1] heeft onderstaande tekening overgelegd uit het Stadsarchief van 1949, die hoort bij het bouwplan van de woningen aan [adres 3] en [adres 4], de ‘achterburen’:
[afbeelding kadasterkaart]
2.5.
[eiser 1] heeft bij deze tekening de toelichting gegeven dat daarop het toen al aanwezige paadje en het inspectiepad bij [adres 1] zijn ingetekend.
Het in deze toelichting genoemde paadje is het pad aan de achterkant (de oostkant) van de tuin van [eiser 1] , waarop een poort uitkomt vanuit de achterzijde van de tuin van [gedaagde 1] . Het inspectiepad is het pad langs de zijkant (de noordkant) van het perceel van [eiser 1] , tussen de tuin en een sloot.
Voor wat betreft dit inspectiepad is in de akte van levering aan [eiser 1] – door middel van een verwijzing naar "Algemene Voorwaarden geldende bij verkoop van terreinen door de Naamloze Vennootschap tot exploitatie van Onroerende Goederen ’s-Gravenhof" – als kettingbeding het volgende opgenomen:
VIII. Langs de slooten moeten inspectiepaden aangelegd worden ter breedte van vijf en zeventig centimeter. Aan de Gemeente wordt het recht toegekend, deze paden voor de inspectie der slooten door de daartoe aangewezen ambtenaren te doen betreden.
2.6.
[gedaagde 1] heeft een kaartje, met toelichting bij e-mail van 7 mei 2023, overgelegd van de onderneming ‘Kadasterservice’:
[afbeelding kadasterkaart]
De toelichting houdt in:
In de bijlage de kadastrale kaart met een door mij ter verduidelijking zelf ingetekende begrenzing van hulpkaart perceel [perceel 3] (paars).
Dat is overgegaan naar [perceel 4], [perceel 2],[perceel 1] en [perceel 5].
De laatste is overgegaan in [perceel 6] en [perceel 7].
De stukken grond waar u naar op zoek bent, ivm de oppervlakte wijziging, zijn nu onderdeel van [perceel 6] van [perceel 7] en een taartpuntje van [perceel 4].
De kaart laag komt uit de BGT die u zelf al toezond.
2.7.
Verder heeft [gedaagde 1] een bouwtekening overgelegd uit het Stadsarchief van 1948, betreffende de woningen aan [adres 3] en [adres 4] (percelen [perceel 7] en [perceel 6]), die zijn gebouwd in of omstreeks 1950:
[afbeelding kadasterkaart]

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser 1] vordert, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. te verklaren voor recht dat eisers vrij, onbeperkt en ongehinderd over het aan hun
in eigendom toebehorende perceel kunnen beschikken, althans
b. te verklaren voor recht dat eisers op grond van een persoonlijk gebruiksrecht aan
gedaagden moeten toestaan om op de door eisers te bepalen minst bezwarende wijze
gebruik te maken van een daartoe door eisers aangewezen gedeelte van hun perceel
om aldus te komen van en te gaan naar de openbare weg;
subsidiair, voor het geval sprake is van een kwalitatieve verplichting, erfdienstbaarheid van voetpad of buurweg:
a. dit recht op te heffen, althans
b. aan eisers toe te staan hun perceel opnieuw in te richten conform het tuinplan;
met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
[gedaagde 1] vordert van zijn kant, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- te verklaren voor recht dat het pad kwalificeert als een buurweg met de bestemming voetpad, aan de achterkant (oostkant) 1,25 meter breed en langs de slootkant (noordkant) overal tenminste 1,50 meter breed; en
- [eiser 1] te veroordelen om de buurweg ongewijzigd en vrij toegankelijk voor [gedaagde 1] als achterom in stand te houden, op verbeurte van een dwangsom; en
- te bepalen dat dit vonnis kan worden ingeschreven;
subsidiair:
- te verklaren voor recht dat sprake is van een erfdienstbaarheid van overpad; en
- [eiser 1] te veroordelen het overpad ongewijzigd en vrij toegankelijk voor [gedaagde 1] als achterom in stand te houden en te onderhouden, op verbeurte van een dwangsom; en
- te bepalen dat dit vonnis kan worden ingeschreven;
met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten.
3.4.
[eiser 1] voert verweer. [eiser 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Buurweg? toetsingsmaatstaf en verdere uitgangspunten
4.1.1.
De kern van het geschil is de vraag of het pad een buurweg is die [gedaagde 1] het recht geeft het pad als 'achterom' te gebruiken en [eiser 1] de plicht dat gebruik te dulden. Het bestaan van een buurweg zou een beletsel zijn voor toewijzing van de vorderingen van [eiser 1] en zou betekenen dat de vorderingen van [gedaagde 1] (deels) toewijsbaar zijn. De rechtbank zal ook nog ingaan op de eigendomssituatie die [eiser 1] ten grondslag legt aan zijn primaire vordering.
4.1.2.
De vraag naar het bestaan van een buurweg moet worden beantwoord aan de hand van de wettelijke bepaling over buurwegen in het tot 1992 geldende Burgerlijk Wetboek (BW-oud). Bij de invoering van de nieuwe versie van het BW op 1 januari 1992 is deze regeling vervallen, maar is wel bepaald (in artikel 160 van de Overgangswet Nieuw BW) dat de rechten en verplichtingen met betrekking tot al ontstane buurwegen niet veranderen.
Artikel 719 van het tot 1992 geldende BW-oud bepaalde:
"Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve bestemd zijn geweest."
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR) leidt de rechtbank de volgende uitgangspunten af voor de toepassing van deze wettelijke bepaling.
 Niet bepalend voor het ontstaan en voortduren van een buurweg is de eigendomssituatie van de desbetreffende onderliggende grond. De woorden 'aan verscheiden geburen gemeen' slaan op gemeenschappelijk gebruik. Een buurweg kan over de grond van slechts één eigenaar, of over de grond van meerdere eigenaars lopen.
 Een buurweg ontstond door een wilsverklaring van de eigenaar(s) van de grond waarover de weg is beoogd en van (mogelijke) andere gebruikers (niet-eigenaars). Hiervoor golden geen vormvereisten. Het (door wilsverklaring) bestemmen tot gemeenschappelijk gebruik kon uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden. Kenbaarheid of zichtbaarheid daarvan voor derden, bijvoorbeeld door inschrijving in registers van een akte waarin de buurweg is vermeld, was niet nodig.
 De uitoefening van feitelijke macht over de uitweg die past bij het gebruik als buurweg, levert het rechtsvermoeden op dat sprake is van een bestemming tot buurweg. Het moet dan gaan om langdurig, ongestoord gebruik.
 Een eenmaal ontstane buurweg blijft bestaan totdat alle gerechtigden uitdrukkelijk of stilzwijgend hebben ingestemd met beëindiging van de buurweg.
 De gebruikers hebben een verplichting tot onderhoud van de buurweg.
4.1.3.
Met inachtneming van het voorgaande dienen de stellingen en verweren van [eiser 1] en [gedaagde 1] te worden beoordeeld.
[eiser 1] beroept zich op zijn eigendomsrecht, waaruit in beginsel een exclusieve gebruiksbevoegdheid voortvloeit in de zin van artikel 5:1 lid 2 BW. Deze bevoegdheid vindt een begrenzing in het bestaan van rechten van anderen. De ander heeft daarbij de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten waaruit dat recht volgt (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1185).
[gedaagde 1] stelt dat het pad een buurweg is, een recht dat hem als eigenaar van zijn perceel de bevoegdheid zou geven van het pad gebruik te maken. [eiser 1] betwist het bestaan van een buurweg. Volgens hem is slechts sprake van een in het verleden verleend persoonlijk gebruiksrecht.
Het door [gedaagde 1] geclaimde recht van buurweg zou een rechtsgevolg hebben dat verder strekt dan een persoonlijk gebruiksrecht en dat dus een andere grens stelt aan de uitoefening van het eigendomsrecht van [eiser 1] . Omdat [gedaagde 1] zich op dat rechtsgevolg beroept, draagt hij de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van het bestaan van een buurweg.
4.2.
kaartjes/tekeningen en historische context
4.2.1.
In de eerste plaats beroept [gedaagde 1] zich ter onderbouwing van het bestaan van een buurweg op diverse tekeningen (/ kaartjes) waarop het pad is aangegeven, te bezien in de historische context.
4.2.2.
Volgens [gedaagde 1] blijkt uit de diverse tekeningen dat het achterpad en het zijpad er vanaf de bouw van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] zijn geweest. Voor wat betreft de achterliggende woningen aan [adres 3] en [adres 4] blijkt volgens [gedaagde 1] uit de hiervoor onder 2.7 opgenomen bouwtekening uit het Stadsarchief van 1948 dat die woningen zijn uitgevoerd met een toegang tot het pad.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 1] deze stellingen om de volgende redenen niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken.
[eiser 1] merkt op dat de door [gedaagde 1] overgelegde tekeningen laten zien 'dat het pad er al enige tijd ligt' (conclusie van antwoord in reconventie onder 9). [eiser 1] verwijst zelf – ter adstructie van zijn stelling dat de woningen aan [adres 3] en [adres 4] over een directe toegang tot die weg beschikken zodat geen sprake is van een buurweg – naar een tekening voor het bouwplan uit het Stadsarchief van 1949, hiervoor opgenomen onder 2.4. Daarbij heeft [eiser 1] uitdrukkelijk vermeld dat het aannemelijk lijkt dat het paadje er ten behoeve van [adres 2] er kort na de bouw van de woningen (aan [straatnaam 1]) in 1938 is gekomen.
[eiser 1] voert hierbij wel aan dat nergens op de tekeningen en kaarten de aanduiding 'buurweg' of iets dergelijks is opgenomen. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank geen relevant aspect, omdat voor het ontstaan van een buurweg geen vormvereisten gelden. Niet nodig is dat de gemeenschappelijk te gebruiken uitweg met het woord buurweg wordt aangeduid in aktes, overeenkomsten of bouwtekeningen en dergelijke.
Vervolgens voert [eiser 1] aan dat het pad niet al in 1938 tot buurweg kan zijn bestemd voor de pas in 1950 gebouwde woningen aan [adres 3] en [adres 4]. Naar het oordeel van de rechtbank valt echter niet in te zien dat een uitweg niet tot buurweg kan worden bestemd ten behoeve van nog te bebouwen percelen en/of dat bij de bouw van de woningen in 1950 de bestemming van het pad als buurweg niet kan zijn uitgebreid.
[eiser 1] merkt verder op dat de vraag is of de woningen conform de tekeningen zijn gerealiseerd. Hiervoor noemt [eiser 1] echter geen enkel concreet aanknopingspunt. Dat mocht wel van hem worden verlangd, zeker omdat de door [gedaagde 1] overgelegde verklaringen van omwonenden steun bieden voor diens uitgangspunt dat de woningen aan de Oudorpweg zijn gerealiseerd met een toegang tot het pad.
4.2.3.
[gedaagde 1] heeft verder het volgende als historische context aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat het pad destijds is gerealiseerd als 'achterom' voor de aanliggende percelen (conclusie van antwoord 9-13, 17, 20).
[straatnaam 1] en [straatnaam 2] maakten onderdeel uit van de stadsuitbreiding ’sGravenhof, die vanaf 1920 is gerealiseerd door N.V. 's-Gravenhof en vervolgens door de gemeente, waarbij het pad van oudsher onderdeel uitmaakte van het stratenplan.
SAK Rotterdam, nu SAK Volkskracht, was een van de projectontwikkelaars in de nieuwe buurt. SAK heeft zeven onbebouwde percelen in 's-Gravenhof gekocht, waaronder de aan het pad gelegen percelen [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] en [adres 4]. SAK heeft hierop in 1938 de onderhavige woningen aan de [straatnaam 1] gebouwd. De woning met huisnummer [huisnummer 1], nu van [eiser 1] , was aanvankelijk verhuurd en in 1948 verkocht aan de huurder. De woning met huisnummer [huisnummer 2], nu van [gedaagde 1] , was aanvankelijk verhuurd en in 1989 verkocht aan een derde. De woningen aan [adres 3] en [adres 4] zijn vanaf 1948 gebouwd.
[eiser 1] heeft deze stellingen niet, althans niet gemotiveerd, weersproken.
4.3.
feitelijk gebruik en overige omstandigheden
4.3.1.
In de tweede plaats beroept [gedaagde 1] zich ter onderbouwing van het bestaan van een buurweg op het langdurige feitelijke gebruik van het pad.
4.3.2.
Niet in discussie is dat het pad er vanaf de bouw van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] is geweest en al lang wordt gebruikt als 'achterom' door de bewoners van [adres 2].
[gedaagde 1] heeft drie verklaringen van (voormalige) bewoners van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] en [adres 4] en een verklaring van een tuinman overgelegd over het gebruik van het pad in het verleden. [gedaagde 1] concludeert hieruit dat het pad vanaf het ontstaan daarvan onafgebroken als achterom is gebruikt door de verschillende bewoners van de woningen aan [adres 2] en [adres 3] en [adres 4].
[eiser 1] heeft aangevoerd dat uit de verklaringen niet blijkt dat was beoogd of overeengekomen het pad tot buurweg te bestemmen en dat alleen van sporadisch gebruik van het paadje blijkt, welk sporadisch gebruik [eiser 1] niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen toereikende betwisting van het gestelde feitelijke gebruik van het pad. De verklaringen maken melding van frequent, divers en langdurig gebruik, ook door de bewoners van [adres 3] en [adres 4]. Dit laatste volgt in het bijzonder uit de verklaring van de zoon van de rechtsvoorgangers van [eiser 1] over de periode vanaf 1958, ondersteund door de verklaring van een voormalig bewoonster van [adres 4] over de periode vanaf 1981. Uit de verschillende verklaringen kan juist niet worden afgeleid dat het slechts om sporadisch gebruik ging, nog daargelaten de vraag welke conclusie daaraan verbonden zou moeten worden.
De omstandigheid dat de bewoners van [adres 3] en [adres 4] vanaf enig moment (1985 respectievelijk 1995) hun achtertuin om veiligheidsredenen hebben afgesloten met een dicht hek en sindsdien geen gebruik meer hebben gemaakt van het pad, doet in elk geval niet af aan het lange ongestoorde gebruik van het pad in de periode daarvóór.
4.3.3.
Anders dan [eiser 1] aanvoert, is niet van belang dat in de verklaringen van de (voormalige) bewoners van de betrokken woningen niet met zoveel woorden wordt gesproken over het bestaan van een buurweg. De gehanteerde terminologie is niet bepalend.
Ook is goed denkbaar dat een of meer bewoners zich het juridische bestaan van een buurweg niet hebben gerealiseerd en daardoor uitlatingen hebben gedaan die juist niet zien op een buurweg, bijvoorbeeld door te spreken over een gebruiksrecht of het maken van afspraken. Die omstandigheid kan geen afbreuk doen aan een eerder ontstaan van een buurweg.
4.3.4.
Evenmin van belang is of de woningen aan [adres 3] en [adres 4] al dan niet een eigen andere uitweg naar de openbare weg hadden (en hebben). Noodzakelijkheid, in de zin van het ontbreken van een alternatief, is niet een vereiste voor het ontstaan van een buurweg. Dat is een vereiste voor het ontstaan en bestaan van een zogenoemde noodweg, maar dat is niet de rechtsfiguur waarop de vorderingen van [gedaagde 1] zien.
4.4.
overige overwegingen
4.4.1.
[gedaagde 1] beroept zich ook op het hiervoor onder 2.6 opgenomen kaartje van ‘Kadasterservice’ met toelichting. Dit kaartje is, zoals aangekondigd in de zittingsagenda, op de zitting aan de orde gesteld. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hieruit blijkt dat het pad deels is gelegen op de aangrenzende percelen. [eiser 1] heeft hiertegen ingebracht dat de eigendomsgrens uit de feitelijke situatie volgt en dat hij de gelegenheid wil krijgen zich nader uit te laten indien de eigendomssituatie voor de rechtbank beslissend blijkt te zijn, waarbij dan ook de suggestie van een kadastrale uitmeting kan worden betrokken.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor als uitgangspunt is genoemd, voor het ontstaan van een buurweg de eigendomssituatie niet bepalend is. Niettemin, indien het een juiste weergave betreft, zou dit kaartje passen bij de mogelijkheid dat het pad bij de ontwikkeling van het gebied is bestemd als gemeenschappelijke uitweg met inbreng van eigendom van de percelen waarover het pad loopt. In het door [gedaagde 1] overgelegde artikel van mr. ir. Van Cassel-van Zeeland (WPNR 2014/7021) wordt beschreven dat een buurweg bijvoorbeeld kon worden ingezet in nieuwbouwwijken voor het creëren van paden achter de woningen. In het boek van mr. Berger 'Burenrecht, mandeligheid en erfdienstbaarheden' (serie Recht en Praktijk 13, vierde druk, pagina 102) is de mogelijkheid beschreven dat een pad niet op actuele kadastrale tekeningen is aangegeven maar wel op een oude kadastrale tekening, vervaardigd ten tijde van de bouw van de desbetreffende huizen. Dit is dan vermoedelijk gebeurd op verzoek van de projectontwikkelaar / eigenaar, waardoor de kopers werden geattendeerd op het bestaan van een buurweg, aldus genoemde bron.
Verder roept het onder 2.6 opgenomen kaartje tenminste de vraag op of [eiser 1] wel – zoals hij veronderstelt – eigenaar is van alle onderliggende grond van het achterpad, hetgeen mogelijk nader onderzoek zou vergen maar bij de huidige stand van zaken een beletsel zou vormen voor toewijzing van de primaire vordering. Indien juist, zou dit kaartje aangeven dat de eigendomsgrens aan de achterzijde van het perceel van [eiser 1] niet langs het (ingetekende) pad loopt maar er overheen, oftewel dat de perceelsgrens tussen [eiser 1] en de achterburen aan de Oudorpweg over het achterpad loopt. Anders dan [eiser 1] lijkt te veronderstellen, wordt de eigendomsgrens niet bepaald door feitelijke omstandigheden zoals de beplanting langs het achterpad.
Verdere beoordeling van de eigendomssituatie kan echter achterwege blijven gelet op de hierna volgende overwegingen over de gestelde buurweg.
4.4.2.
Overigens zou de rechtbank in deze procedure geen veroordeling en/of verklaring voor recht kunnen uitspreken op grondslag van de eigendom van de onderliggende grond van het pad, indien en voor zover daaronder de eigendom valt van andere percelen dan alleen die van [eiser 1] (en [gedaagde 1] ). Die andere eigenaars zijn immers niet in deze procedure betrokken.
4.5.
conclusies
4.5.1.
Uit het voorgaande volgt in de eerste plaats dat de kaartjes en tekeningen, bezien in hun historische context, de sterke aanwijzing opleveren dat de oorspronkelijke eigenaar / de projectontwikkelaar het pad tot buurweg heeft willen bestemmen ten behoeve van de omliggende percelen. [eiser 1] heeft deze sterke aanwijzing, die dus steun biedt voor het door [gedaagde 1] gestelde ontstaan van een buurweg, niet voldoende weersproken.
De omstandigheid dat de woningen aanvankelijk waren verhuurd, is hierbij niet van belang.
In de tweede plaats rechtvaardigen de onvoldoende weersproken stellingen en overgelegde verklaringen over het feitelijke gebruik van het pad het rechtsvermoeden dat vanwege het lange ongestoorde gebruik van het pad vóór 1992 (toen de wettelijke regeling van de buurweg werd afgeschaft) een buurweg is ontstaan onder het oude recht, met rechten en verplichtingen die op grond van het overgangsrecht in stand zijn gebleven.
Tegenover deze aanwijzingen en dit rechtsvermoeden heeft [eiser 1] geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.
Hiervoor is al overwogen dat goed denkbaar is dat een of meer bewoners zich het juridische bestaan van een buurweg niet hebben gerealiseerd en daardoor uitlatingen hebben gedaan die juist niet zien op een buurweg, bijvoorbeeld door te spreken over een gebruiksrecht of het maken van afspraken. Mede gelet op de sterke aanwijzing die voor de bestemming tot buurweg volgt uit de kaartjes en tekeningen, maken zodanige uitlatingen niet aannemelijk dat sprake is van het (slechts) gedogen / toestaan van het gebruik van het pad en wordt genoemd rechtsvermoeden daarmee niet weerlegd.
Er is om die reden geen aanleiding om [eiser 1] tot (tegen)bewijsvoering toe te laten.
Daarmee is het ontstaan van een buurweg in rechte komen vast te staan.
4.5.2.
De omstandigheid dat vanaf enig moment de bewoners van [adres 3] en [adres 4] hun achtertuin hebben afgesloten door middel van een hek en de omstandigheid dat [eiser 1] het achterpad en het zijpad zelf niet als uitweg gebruikt maar alleen voor tuin- en slootonderhoud, hebben tot gevolg dat op dit moment [gedaagde 1] de enige gebruiker is van het pad als uitweg, maar niet dat de buurweg is komen te vervallen (vergelijk ECLI:NL:GHSHE:2021:3308 overweging 2.9).
4.5.3.
Hieruit volgt dat alle vorderingen in conventie van [eiser 1] dienen te worden afgewezen. [gedaagde 1] heeft immers het recht gebruik te maken van het pad zoals dat achter en langs de tuin van [eiser 1] loopt en [eiser 1] heeft de plicht dat gebruik te dulden.
[gedaagde 1] heeft op de zitting de toelichting gegeven dat het achterpad 1,25 meter breed is en het zijpad (inclusief talud) 1,50 meter. [eiser 1] heeft hierop de reactie gegeven dat dit bij benadering juist is en heeft de gestelde breedtes (ook verder) niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van genoemde breedtes voor de bestaande rechten en verplichtingen op grond van de buurweg. Het staat [eiser 1] vrij om met inachtneming hiervan – en van het burenrecht – zijn tuin opnieuw in te richten.
4.5.4.
Van de vorderingen in reconventie van [gedaagde 1] is de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar op de manier die hieronder in de beslissing is opgenomen. Een verdere specificatie van de wijze van gebruik wordt daarbij niet gegeven, omdat het bestaande gebruik weliswaar vertrekpunt is voor de toegelaten wijze van gebruik maar niet uitgesloten is – afhankelijk van de omstandigheden en met inachtneming van de over en weer in acht te nemen redelijkheid en billijkheid – dat daarin binnen zekere grenzen verandering optreedt. Op dit moment zijn geen concrete aanwijzingen daarvoor gebleken.
Hetzelfde geldt voor het onderhoud. Uit het bestaan van een buurweg vloeit voort dat de gebruikers het onderhoud dienen te verrichten. [gedaagde 1] heeft aangegeven het onderhoud aan het achterpad te zullen verrichten. In hoeverre dat bijvoorbeeld inhoudt het snoeien van afgrenzende beplanting, valt niet op voorhand in algemene bewoordingen te vatten en zal in onderling overleg moeten worden ingevuld.
De rechtbank begrijpt de gevraagde veroordeling verder zo, dat hieraan op juiste wijze invulling wordt gegeven door [eiser 1] het gebod op te leggen het gebruik door [gedaagde 1] van het achterpad en zijpad als uitweg te dulden.
Voor oplegging van een dwangsom ziet de rechtbank, in de omstandigheden van het geval, onvoldoende belang. Naar eigen zeggen is [eiser 1] deze procedure gestart om duidelijkheid te krijgen en zal de beslissing van de rechtbank worden gerespecteerd (zonder daarmee afstand te doen van de mogelijkheid van hoger beroep). Het is aan partijen om waar nodig onderling overleg te hebben over de concrete invulling van het gebruik en het onderhoud van het uitpad.
Op de zitting heeft [gedaagde 1] de vordering tot veroordeling van [eiser 1] tot medewerking aan inschrijving van een recht in de registers, ingetrokken.
Artikel 3:17 BW biedt, onder voorwaarden, de mogelijkheid van inschrijving van een vonnis. De rechtbank ziet geen aanleiding en geen wettelijke grondslag om te bepalen dat het vonnis kan worden ingeschreven.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard ter bevestiging en waarborging van het voortduren van de uit de buurweg voortvloeiende rechten en verplichtingen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering die is gebaseerd op het ontstaan van een erfdienstbaarheid van uitweg door verjaring.
4.6.
de proceskosten in conventie en in reconventie
4.6.1.
[eiser 1] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] in conventie worden begroot op € 1.855, te vermeerderen met de nakosten. Genoemd bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
- griffierecht € 320
- salaris advocaat € 1.535 (2,5 punten x € 614).
4.6.2.
[eiser 1] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] in reconventie worden begroot op € 614 voor advocaatkosten, te vermeerderen met de nakosten.
4.6.3.
De nakosten worden voor de conventie en reconventie gezamenlijk begroot op € 278 met eventuele verhoging, zoals hieronder vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 1.855, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat een buurweg is ontstaan en de hieruit voortvloeiende rechten en verplichtingen in stand zijn gebleven, in de vorm van het uitpad naar [straatnaam 1], van 1,25 meter breed aan de oostkant en 1,50 meter (inclusief talud van de sloot) aan de noordkant van het perceel aan [adres 1] (kadastraal bekend [perceel 1] );
5.4.
gebiedt [eiser 1] het gebruik door [gedaagde 1] van het achterpad en zijpad als uitweg te dulden;
5.5.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 614, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser 1] in de nakosten van € 278, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser 1] niet tijdig aan de veroordelingen tot betaling van de proceskosten voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.
1694/106