ECLI:NL:RBROT:2024:11517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
10-087038-23 vordering TUL VV: 22-001443-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale steekpartij in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 maart 2023 in Rotterdam het slachtoffer met een machete heeft doodgestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel veroordeeld voor doodslag. De rechtbank oordeelde dat de noodweerverweren van de verdachte niet konden slagen, omdat zijn handelingen niet als verdedigend, maar als aanvallend moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaren op, alsook TBS met dwangverpleging, gezien de psychische problemen van de verdachte en het risico op herhaling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor shock- en affectieschade. De zaak heeft veel impact gehad op de nabestaanden en de samenleving, gezien de gewelddadige aard van het delict in een drukke winkelstraat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-087038-23
Parketnummer vordering TUL VV: 22-001443-21
Datum uitspraak: 20 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Aruba op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. E.M. Blanken en S.I. Eijfferts (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde (moord);
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede TBS met dwangverpleging;
  • toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf in de zaak met parketnummer 22-001443-21, te weten één maand jeugddetentie, met toepassing van artikel 6:6:29 Sv om te zetten in één maand gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (moord)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (doodslag)
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend, behoudens het ten laste gelegde medeplegen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het medeplegen. Het feit zal verder zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 maart 2023 te Rotterdam
alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes (machete), te steken en/of te hakken en/of te slaan
en/of te snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
5.2.
Strafbaarheid
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep op noodweer toekomt.
De verdachte ging naar de McDonald’s omdat hij insuline moest spuiten. In de McDonald’s kwam het slachtoffer naar de verdachte toe. Zij spraken elkaar over de kleding van het slachtoffer die nog bij de verdachte lag. Buiten ging het gesprek verder. Het slachtoffer werd bozer en bozer en raakte de verdachte aan. Hij had het over klappen geven. Hoewel de verdachte had gezegd dat hij met rust gelaten wilde worden, bleef het slachtoffer doorgaan. De verdachte dacht dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich had, omdat hij wist dat het slachtoffer in het bezit was van een vuurwapen. Het slachtoffer opende de rits van de jas van de verdachte. Vervolgens zag de verdachte een beweging bij het slachtoffer waaruit hij opmaakte dat het slachtoffer zijn vuurwapen wilde pakken. Toen heeft de verdachte het mes gepakt en daarmee geprobeerd het slachtoffer af te schrikken om zichzelf te verdedigen.
Beoordeling
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en het slachtoffer op de Korte Lijnbaan in gesprek zijn. Het gesprek gaat gaandeweg gepaard met handgebaren en op enig moment lijkt er een verhitte discussie te ontstaan. Na enige tijd tast het slachtoffer de zakken van de jas van de verdachte af en lopen zij naar het midden van de Korte Lijnbaan. Het lijkt erop dat het slachtoffer de rits van de jas van de verdachte opent. Zij lopen door, waarbij het slachtoffer dicht achter de verdachte loopt en zijn hand op de linkerschouder van de verdachte heeft. Op dat moment pakt de verdachte uit de rechterzijde van zijn broek de machete, maakt hij een draaiende beweging naar het slachtoffer en dan maakt hij in volle vaart stekende bewegingen richting het slachtoffer. Het slachtoffer deinst achteruit, probeert zich af te weren en probeert dan weg te rennen. De verdachte rent achter het slachtoffer aan en blijft stekende bewegingen maken, waarbij hij het slachtoffer ook raakt. Ook nadat het slachtoffer gevallen is, blijft de verdachte stekende en slaande/hakkende bewegingen maken.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden gezien. Door met een machete op het slachtoffer in te steken en te slaan heeft de verdachte het slachtoffer aangevallen. Dit betekent dat, nog afgezien van het antwoord op de vraag of sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, het beroep op noodweer faalt.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De verdediging heeft een beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer gedaan.
De rechtbank heeft onder 5.2 vastgesteld dat het beroep op noodweer faalt omdat het gedrag van de verdachte niet als verdedigend maar als aanvallend moet worden gezien. Derhalve kan ook een beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer niet slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer schokkend strafbaar feit. Hij heeft op klaarlichte dag in het centrum van Rotterdam het slachtoffer meermaals met een machete gestoken en op het slachtoffer ingehakt. Ook nadat het slachtoffer was gevallen, bleef de verdachte het slachtoffer aanvallen met de machete. Het slachtoffer is overleden door de zeventien steek- en snijletsels die de verdachte heeft toegebracht.
De verdachte heeft het toen 22-jarige slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Het slachtoffer stond midden in het leven en droomde van een toekomst samen met zijn partner. Deze toekomst heeft de verdachte hen ontnomen. Ter zitting hebben de ouders en partner van het slachtoffer verteld hoeveel verdriet de onverwachte en gewelddadige dood van hun kind en partner bij hen heeft veroorzaakt. De nabestaanden dragen de pijn van het verlies van hun kind en partner nog dag en nacht bij zich.
De steekpartij heeft op klaarlichte dag in het centrum van Rotterdam plaatsgevonden. Er zijn daardoor veel kinderen en volwassenen die dit alles hebben gezien. Uit het dossier – bijvoorbeeld uit verklaringen van medewerkers van McDonald’s – blijkt dat het voor omstanders een zeer beangstigende ervaring is geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportages
De deskundigen [naam 1], psychiater, [naam 2], GZ-psycholoog en [naam 3], forensisch milieu-onderzoeker, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, hebben een onderzoek ingesteld naar de verdachte. Het rapport is gedateerd 12 oktober 2023 en houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en lijdt aan een disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed.
De deskundigen beschrijven dat, indien de verdachte te maken krijgt met een ingewikkelde of stressvolle situatie, de druk bij hem oploopt en dat hij zich, wellicht meer dan passend in de betreffende situatie, aangevallen voelt en zichzelf wil verdedigen. In ingewikkelde of stressvolle situaties verliest de verdachte het overzicht en is hij (nog) minder in staat om tot oplossingen te komen, anders dan impulsief agressief te reageren. Hiervan was sprake voorafgaand aan het ten laste gelegde, toen de verdachte zich in een conflictueuze situatie bevond. Het advies van de deskundigen is om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het herhalingsgevaar met betrekking tot het gebruik van geweld is hoog. Beschermende factoren zijn dat de verdachte in enige mate een positieve houding heeft ten opzichte van autoriteit en dat de verdachte te kennen heeft gegeven dat hij open staat voor een vorm van begeleiding.
De deskundigen adviseren om het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat er weinig argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen en er wel contra-indicaties zijn voor de toepassing van jeugdstrafrecht.
Gezien het hoge herhalingsgevaar, de doorwerking van de problematiek op het ten laste gelegde en de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling om de doelen te bereiken, en de noodzaak van een zeer hoog beveiligingsniveau, wordt geadviseerd om TBS met dwangverpleging op te leggen.
De raadsvrouw heeft schriftelijk aanvullende vragen gesteld aan [naam 1] en [naam 2]. De deskundigen hebben deze vragen schriftelijk beantwoord. De rechtbank heeft hier acht op geslagen.
Op 9 september 2024 respectievelijk 2 oktober 2024 zijn de deskundigen [naam 1] en [naam 2], op verzoek van de raadsvrouw, bij de rechter-commissaris gehoord. Ook hiervan heeft de rechtbank kennis genomen.
Reclassering Nederland heeft op 23 oktober 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat de conclusies van de deskundigen ten aanzien van het toepassen van volwassenstrafrecht en TBS met dwangverpleging door de reclassering worden onderschreven.
7.3.3.
Overwegingen
Mag de rapportage worden gebruikt?
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het rapport van de deskundigen meer dan één jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend. Ter zitting heeft de raadsvrouw te kennen gegeven dat de verdediging niet instemt met het gebruik van het rapport van de deskundigen en dat de rechtbank daar gezien artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dus geen gebruik van kan maken. Verder heeft de raadsvrouw gesteld dat het rapport inhoudelijk niet juist is. Haar bezwaren komen er in de kern op neer dat de conclusies onvoldoende onderbouwd of onjuist zijn.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het rapport is gedagtekend op 12 oktober 2023. De terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2024. Het rapport is dus meer dan één jaar voor de aanvang van de terechtzitting gedagtekend. De strekking van artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is aan de verdachte een waarborg te bieden dat tot de ingrijpende maatregel van gedwongen verpleging slechts zal worden besloten op grond van actuele deskundige advisering.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport en het daarin gegeven advies voldoende actueel zijn om te kunnen worden gebruikt, ondanks de (zeer beperkte) overschrijding van de wettelijke termijn. De deskundigen hebben immers rond mei 2024 de vragen van de raadsvrouw schriftelijk beantwoord en zelfs kort voor de zitting, tijdens de deskundigenverhoren, hun kijk op de zaak gegeven. Daarbij is niet gebleken dat zij (bijvoorbeeld door het tijdsverloop) inmiddels tot andere inzichten zijn gekomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2018 en de bijbehorende conclusie. [1]
Ook de overige door de verdediging aangevoerde bezwaren maken niet dat de rechtbank het rapport niet zou mogen gebruiken. Dat de verdediging het niet eens is met het advies van de deskundigen, maakt nog niet dat hun beoordeling onjuist is.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd en de persoon van de verdachte en het adolescentenstrafrecht toe te passen, waarbij de verdachte volgens het jeugdstrafrecht kan worden veroordeeld.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 19 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. De vraag is of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, onder verwijzing naar de Pro Justitia-rapportage en het advies van de reclassering.
7.4.
Op te leggen straf en maatregel
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekenbaarheid
Omdat de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare. Bij de verdachte bestonden tijdens het begaan van het feit ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in verband waarmee het feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de vraag naar de aard en duur van op te leggen straf, heeft de rechtbank gekeken naar de leeftijd van de verdachte en naar de behandeling die hij nodig heeft. Gezien zijn jonge leeftijd is ontwikkeling in positieve zin nog mogelijk en moet verdere verharding worden voorkomen. De rechtbank begrijpt dat uit een oogpunt van speciale preventie (voorkomen dat verdachte in herhaling vervalt) snelle behandeling de voorkeur heeft. De rechtbank moet bij de strafoplegging echter ook rekening houden met andere strafdoelen, zoals algemene preventie (afschrikken) en vergelding. Daarbij is ook van belang dat verdachte weliswaar verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat het feit hem wel deels kan worden toegerekend.
Onderzoek naar rechterlijke uitspraken leert dat doodslag doorgaans wordt bestraft met gevangenisstraffen binnen een bandbreedte van acht tot twaalf jaren. De rechtbank vindt – ook wanneer de verminderde toerekeningsvatbaarheid in aanmerking wordt genomen – de gevangenisstraf van acht jaar die de officier van justitie heeft geëist, passend en geboden.
Maatregel
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, ter zake waarvan TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. De verdachte lijdt aan psychische problemen, onder invloed waarvan het bewezenverklaarde is begaan. Uit de rapportages blijkt een hoog risico op gewelddadig gedrag. In conflictsituaties loopt de druk bij de verdachte op. Hij voelt zich dan aangevallen en wil zichzelf verdedigen, waarna hij bij gebrek aan alternatieven agressief wordt. De maatschappij moet tegen dat (herhalings)gevaar worden beschermd.
Het feit ter zake waarvan TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd, is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De totale duur van de TBS met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 8 jaren en TBS met dwangverpleging een noodzakelijke en passende reactie op het feit dat de verdachte heeft gepleegd. [2]

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
De vorderingen
Nabestaande [nabestaande 1], moeder van het slachtoffer
De moeder van het slachtoffer, [nabestaande 1], vordert een vergoeding van in totaal
€ 86.211,17,-. Zij vordert € 15.048,19 aan kosten van lijkbezorging, bestaande uit
€ 10.298,19 aan uitvaartkosten en € 4.750,- aan kosten voor de grafsteen. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding is onderverdeeld in shockschade, begroot op € 35.000,- en affectieschade begroot op € 20.000,-, dan wel
€ 17.500,-. Verder vordert zij materiële schade als gevolg van de shockschade, een bedrag van € 14.172,98 (subsidiair € 7.585,53) aan verlies van verdienvermogen. De nader te onderbouwen schade voor hoger beroep is begroot op € 2.000,-.
Nabestaande [nabestaande 2], vader van het slachtoffer
De vader van het slachtoffer, [nabestaande 2], vordert na wijziging van eis een vergoeding van in totaal € 32.916,66,-. Als materiële schadevergoeding vordert hij € 3.491,60, bestaande uit reiskosten. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding bestaat uit affectieschade die is begroot op € 20.000,-. De nader te onderbouwen schade voor hoger beroep is begroot op € 10.000,-.
Nabestaande [nabestaande 3], partner van het slachtoffer
De partner van het slachtoffer, [nabestaande 3], vordert een vergoeding van in totaal
€ 84.130,-. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding is onderverdeeld in shockschade, begroot op € 35.000,- en affectieschade begroot op
€ 20.000,- dan wel € 17.500,-. Verder vordert zij materiële schade als gevolg van de shockschade, een bedrag van € 27.130,- aan kosten voor studievertraging en collegegeld. De nader te onderbouwen schade voor hoger beroep is begroot op € 2.000,-.
De nabestaanden vorderen allen een proceskostenveroordeling, wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich uitgelaten over de vorderingen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging de vorderingen ten dele betwist. Ten slotte heeft de verdediging gesteld dat er sprake is van eigen schuld zoals bedoeld in art. 6:101 BW.
8.4.
Beoordeling van de vorderingen
8.4.1.
De vordering van [nabestaande 1]
Kosten van lijkbezorging
De vordering komt op grond van art. 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking. De vordering is voldoende onderbouwd en zal, nu deze niet is betwist, worden toegewezen. De vergoeding van deze schade bedraagt € 10.298,19 + € 4.750,00 = € 15.048,19.
Affectieschade
De nabestaande is de moeder van de overledene. De gevorderde affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-, nu het slachtoffer niet meer bij zijn moeder in huis woonde. Voor het overige gedeelte wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Dit wordt ook wel shockschade genoemd. Deze shockschade kan zowel materiële schade als immateriële schade omvatten. Volgens vaste jurisprudentie spelen bij de beoordeling een aantal gezichtspunten een rol. Vast is komen te staan dat er een nauwe en affectieve relatie was tussen de benadeelde partij en de overledene, nu de nabestaande de moeder van het slachtoffer is. Zij stelt dat zij in het ziekenhuis is geconfronteerd met de verwondingen aan het lichaam van haar zoon en zich door de media en de zittingen een beeld kan vormen van het geweld dat tegen haar zoon is gepleegd. Deze omstandigheden maken, gelet op de nauwe en affectie relatie tussen de nabestaande en het slachtoffer, dat sprake was van een confrontatie zoals in de jurisprudentie is bedoeld. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij hierdoor geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er shockschade is veroorzaakt.
Dat betekent dat de nabestaande recht heeft op vergoeding van zowel de materiële schade als de immateriële schade die zij door de shockschade lijdt. De rechtbank begroot de immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 35.000,-.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging gesteld dat de stukken te laat zijn ingediend waardoor de verdediging zich niet voldoende tegen de vordering kan verweren. De rechtbank stelt vast dat de onderbouwing enkele dagen voor de zitting is ingediend. Het betreft een vordering die niet complex van aard is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om haar stellingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen.
Een gemotiveerde betwisting is achterwege gebleven. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 7.585,53. Het overige gedeelte ziet op toekomstige schade. Omdat op dit moment onduidelijk is of deze schade zich in de toekomst zal verwezenlijken, zal de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten voor hoger beroep
De kosten die gevorderd worden voor hoger beroep in de strafzaak zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.2.
De vordering van [nabestaande 2]
Affectieschade
De nabestaande is de vader van de overledene. De gevorderde affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-, nu het slachtoffer niet bij hem inwoonde. Voor het overige gedeelte wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Reiskosten
De nabestaande vordert vergoeding van kosten die betrekking hebben op twee vluchten van Sint-Maarten naar Nederland, in verband met de begrafenis en het bijwonen van de strafzaak. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat geen grondslag is gesteld of gebleken voor vergoeding van deze schade. De benadeelde partij is zelf geen slachtoffer, er is geen onrechtmatige daad jegens hem gepleegd, de kosten vallen niet onder de kosten van lijkbezorging en evenmin onder de proceskosten. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Kosten voor hoger beroep
De kosten die gevorderd worden voor hoger beroep in de strafzaak zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.3.
De vordering van [nabestaande 3]
Affectieschade
De nabestaande is de partner van de overledene, zij hadden al langere tijd een affectieve relatie. Zij woonden samen. De gevorderde affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen voor een bedrag van € 20.000,-.
Shockschade
Vast is komen te staan dat er tussen de benadeelde partij (partner van het slachtoffer) en de overledene een nauwe en affectieve relatie was. Zij stelt dat zij in het ziekenhuis is geconfronteerd met de verwondingen aan het lichaam van haar partner. Deze omstandigheid maakt, gelet op de nauwe en affectie relatie tussen de nabestaande en het slachtoffer, dat sprake is van een confrontatie zoals in de jurisprudentie is bedoeld. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij hierdoor geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van shockschade.
Dat betekent dat de nabestaande recht heeft op vergoeding van zowel de materiële schade als de immateriële schade die zij door de shockschade lijdt. De rechtbank begroot de immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 35.000,-.
De vordering van de kosten voor collegegeld en kosten voor studievertraging zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. De vordering zal worden toegewezen voor een bedrag van € 27.130,-.
Kosten voor hoger beroep
De kosten die gevorderd worden voor hoger beroep in de strafzaak zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.4.
Ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen
Beroep op eigen schuld
Er is in civiele zin sprake van eigen schuld als de partij die schade lijdt (in dit geval: het slachtoffer) zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Daarvan is in dit geval geen sprake. Niet valt in te zien hoe het slachtoffer zelf heeft bijgedragen aan de steekpartij.
Wettelijke rente en proceskosten [nabestaande 1], [nabestaande 2] en [nabestaande 3]
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 maart 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen tot een bedrag van:
 [nabestaande 1]: € 75.133,72,-
 [nabestaande 2]: € 17.500,-
 [nabestaande 3]: € 82.130,-
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De wet bepaalt in dit artikel dat de totale maximale gijzeling ten hoogste 1 jaar bedraagt, dus 365 dagen. De rechtbank heeft bij de toe te wijzen bedragen die maximale termijn evenredig verdeeld.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 23 december 2021 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte in de zaak met parketnummer 22-001443-21 onder meer veroordeeld tot één maand jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 6 december 2022.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering met toepassing van artikel 6:6:29 Sv, zodat de jeugddetentie wordt omgezet in gevangenisstraf.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. Met toepassing van artikel 6:6:29 Sv bepaalt de rechtbank dat de jeugddetentie wordt omgezet in een gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
[nabestaande 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande 1], te betalen een bedrag van
€ 75.133,72 (zegge: vijfenzeventigduizend honderddrieëndertig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit € 22.633,72 aan materiële schade en € 52.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [nabestaande 1] te betalen
€ 75.133,72(hoofdsom,
zegge: vijfenzeventigduizend honderddrieëndertig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 75.133,72 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
157 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
[nabestaande 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande 2], te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering bestaande uit immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [nabestaande 2] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
37 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
[nabestaande 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande 3], te betalen een bedrag van
€ 82.130,- (zegge: tweeëntachtigduizend honderddertig euro), bestaande uit € 27.130,- aan materiële schade en € 55.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [nabestaande 3] te betalen
€ 82.130,-(hoofdsom,
zegge: tweeëntachtigduizend honderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 82.130,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
171 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 december 2021, parketnummer
22-001443-21, te weten van:
jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand, en de omzetting daarvan in 1 (één) maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mr. H. Wielhouwer en mr. J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 maart 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes (machete),
althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te hakken en/of te slaan
en/of te snijden.

Voetnoten

1.Vgl. AG Keulen in zijn conclusie voor Hoge Raad 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:736 in Parket bij de Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:482.
2.Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.