ECLI:NL:RBROT:2024:11126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
10 november 2024
Zaaknummer
C/10/685302 / FA RK 24-6541
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagname van een telefoon in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 oktober 2024, wordt de klacht van verzoeker gegrond verklaard met betrekking tot de inbeslagname van zijn telefoon. Verzoeker, die verblijft in een zorginstelling, had op 31 juli 2024 zijn telefoon ingeleverd na het maken van filmopnames van personeel. De klachtencommissie had eerder de klacht van verzoeker ongegrond verklaard, maar verzoeker diende een verzoek in bij de rechtbank om deze beslissing te herzien. De rechtbank oordeelt dat de huisregels van de zorginstelling geen juridische basis bieden voor de inbeslagname van de telefoon. De rechtbank stelt vast dat de inbeslagname een op de persoon gerichte beperking is en dat de huisregels niet als grondslag kunnen dienen voor dwangmaatregelen. De rechtbank vernietigt de beslissing van de klachtencommissie en kent verzoeker een schadevergoeding toe van € 35,- voor de onterecht ingenomen telefoon, gebaseerd op de oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken. De rechtbank benadrukt dat de wet mogelijkheden biedt voor het beschermen van personeel, maar dat deze procedures gevolgd moeten worden. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/685302 / FA RK 24-6541
Beschikking van 28 oktober 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en ook de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz
op verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
wonende te [plaatsnaam] ,
op dit moment verblijvende in [verblijfplaats] ,
advocaat mr. S. Lodder te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
  • zorgaanbieder [verweerder] (hierna: verweerder);
  • de zorgverantwoordelijke van verzoeker (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen, ingekomen op 4 september 2024;
  • het verweerschrift van verweerder met bijlagen, ingekomen op 11 september 2024;
  • de reactie van verzoeker op het verweerschrift, ingekomen op 19 september 2024.
1.2.
Zoals afgesproken tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder op 1 oktober 2024 de huisregels aan de rechtbank toegezonden.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam] , jurist, verbonden aan verweerder (telefonisch gehoord).
1.4.
Partijen hebben ermee ingestemd dat de rechtbank, in afwijking van artikel 10:9 lid 2 Wvggz, uitspraak doet vier weken na de mondelinge behandeling.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 juli 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoeker tot en met 8 augustus 2024 een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 Wvggz verleend. Hierin is geen zorgvorm opgenomen die ziet op het gebruik van communicatiemiddelen.
2.2.
Omdat verzoeker op de afdeling filmopnames van patiënten en personeel had gemaakt is op 31 juli 2024 besloten om de telefoon van verzoeker in te nemen. Verzoeker heeft hiervan een afschrift als bedoeld in artikel 8:9 lid 3 Wvggz ontvangen.
2.3.
Verzoeker heeft op 1 augustus 2024 klachten ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond (hierna: de klachtencommissie), vergezeld van een schorsingsverzoek, tegen de beslissingen om verplichte zorg te gaan verlenen. Deze klachten zagen onder meer op het innemen van de telefoon. Het klaagschrift van verzoeker is door geen van partijen overgelegd en ontbreekt zodoende in het dossier.
2.4.
De klachtencommissie heeft het schorsingsverzoek afgewezen.
2.5.
Op 6 augustus 2024 heeft verzoeker zijn telefoon weer terug gekregen.
2.6.
De klachtencommissie heeft op 22 augustus 2024 de beslissing op de klachten van verzoeker gegeven en deze op 28 augustus 2024 schriftelijk vastgesteld en naar partijen verzonden. De klachtencommissie heeft alle klachten van verzoeker ongegrond verklaard en het schadevergoedingsverzoek afgewezen.
2.7.
Op 4 september 2024 is een verzoek ingediend om alsnog de klacht over de mobiele telefoon gegrond te verklaren.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
3.2.
Aangezien het verzoekschrift op 4 september 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
3.3.
Op grond van artikel 10:3 Wvggz kan betrokkene, de vertegenwoordiger of een nabestaande van betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht kan indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de in artikel 10:3 Wvggz genoemde artikelen.
3.4.
De rechtbank leest de klacht van verzoeker zo dat verweerder bij het opstellen van huisregels in strijd met artikel 8:15 Wvggz heeft gehandeld, hetgeen op grond van artikel 10:3 lid 1 sub k. Wvggz een klachtgrond betreft.
3.5.
Voor het overige verklaart de rechtbank verzoeker ook ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
Inhoudelijke beoordeling klacht
3.6.
Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de klacht, is het van belang duidelijkheid te krijgen over de inhoud van de klacht. De rechtbank beschikt zoals gezegd niet over het klaagschrift van 1 augustus 2024, waarin verzoeker zijn klacht heeft geformuleerd. Om die reden zal de rechtbank – wat betreft de aard en omvang van de klacht – uitgaan van dat wat de klachtencommissie daarover in haar beslissing van 22 augustus 2024 heeft vermeld, dat wat verzoeker daarover in zijn verzoekschrift heeft vermeld en dat wat verzoeker hierover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Verzoeker verzoekt de klacht tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het innemen van zijn mobiele telefoon voor 7 dagen die door de klachtencommissie ongegrond is verklaard, alsnog gegrond te verklaren. Verzoeker verzoekt de rechtbank hem een schadevergoeding van € 20,- per dag toe te kennen voor iedere dag dat zijn telefoon zonder geldige titel door verweerder is ingenomen. Dit komt uit op een bedrag van € 140,-, althans een dusdanig bedrag aan schadevergoeding vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren.
3.7.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt de rechtbank de klachten ongegrond te verklaren en stelt dat er primair geen grond bestaat voor schadevergoeding. Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, dan stelt verweerder subsidiair dat een schadevergoeding van € 5,- per dag passend is, in totaal een bedrag van
€ 35,-.
3.7.1.
Verweerder was aanvankelijk van oordeel dat de inname van de telefoon een vorm van verplichte zorg inhield. In deze procedure stelt verweerder zich op het standpunt dat de telefoon is ingenomen op grond van de huisregels. De kennisgeving op grond van artikel 8:9 Wvggz was enkel bedoeld om verzoeker in de gelegenheid te stellen om hierover te klagen, aldus verweerder. Ook verzoeker gaat ervan uit dat de inbeslagname kennelijk heeft plaatsgevonden op basis van de huisregels.
3.7.2.
Gelet op deze standpunten van verzoeker en verweerder, zal de rechtbank ook hiervan uitgaan. Dit betekent dat de rechtbank zich zal uitlaten over de vraag of de huisregels een grondslag bieden voor de inbeslagname van de telefoon. De betreffende huisregels van Antes houden onder meer het volgende in:

Huisregels, afdelingsfolder en je behandelplan
De huisregels zijn algemene omgangsregels. Ze gelden voor alle cliënten van Antes.
(…)
Afspraken die met jou apart worden gemaakt, komen in het behandelplan. Deze
afspraken hebben voorrang op de huisregels of afdelingsregels. Dit geldt ook als je
een crisismaatregel (CM), zorgmachtiging (ZM) of een forensische zorgtitel hebt.
Het is dus mogelijk dat er met een medecliënt of jou afspraken zijn gemaakt die
afwijken van de huisregels. Wij vragen hier je begrip voor.
(…)
Niet fotograferen, beeld- en geluidsopnamen
Je mag geen foto’s, beeld- of geluidsopnamen maken van personen. Je mag ze ook
niet verspreiden.
Je mag wel het gesprek met je behandelaar opnemen als je dat wilt. We vragen je wel om dit vooraf aan te geven.”
3.7.3.
In paragraaf 4. van de Wvggz zijn bepalingen opgenomen over veiligheidsonderzoek en huisregels. Op grond van artikel 8:15 lid 1 Wvggz kunnen huisregels worden opgesteld voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie. In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de huisregels zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel. De huisregels dienen algemeen van aard te zijn; op de persoon gerichte beperkingen horen niet in de huisregels thuis, maar dienen onderdeel te zijn van het zorgplan van de betrokkene. [1] Huisregels kunnen en mogen niet als grondslag gebruikt worden om in individuele gevallen dwang toe te passen, ook niet ten behoeve van de veiligheid. Het toepassen van dwangzorg is alleen mogelijk als de procedures van de desbetreffende wetgeving voor dwangzorg gevolgd worden. [2]
3.7.4.
Niet ter discussie staat dat verzoeker personeel heeft gefilmd, waarna de telefoon in beslag is genomen. De rechtbank constateert dat in de huisregels is opgenomen dat het filmen van personeel niet is toegestaan. Daarmee is echter niet gegeven dat om die reden verweerder handhavend mocht optreden. Verweerder trekt op dit punt een parallel met andere in de huisregels verboden goederen, zoals drugs en energiedranken, waar ook handhavend wordt opgetreden. De rechtbank constateert echter dat hierover in de huisregels specifieke regels zijn opgenomen. Zo wordt hierover vermeld: “Op het moment dat er gevaarlijke voorwerpen bij je worden aangetroffen, worden die ingenomen en krijg je die niet terug.” Een dergelijke bepaling ontbreekt echter voor telefoons. Dat verweerder betoogt dat uit de aard van het verbod op het maken en verspreiden van video’s de telefoon ingenomen mag worden, strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met het schriftelijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 8:15 lid 3 Wvggz. Verzoeker had er immers aanspraak op precies te weten welke rechten en verplichtingen voor hem gelden. [3] Daaraan is in dit geval niet voldaan.
3.7.5.
Daarbij komt dat de inbeslagname van een telefoon in de gegeven situatie naar het oordeel van de rechtbank beschouwd kan worden als een op de persoon gerichte beperking. Zoals hiervoor onder 3.7.3 is overwogen kunnen de huisregels daarvoor geen grondslag bieden. Het gaat namelijk in dit geval niet om een algemene, in tijd en plaats afgebakende bevoegdheid, maar juist om een specifieke inbeslagname na een concreet incident. [4]
3.8.
Dit betekent dat de klacht van verzoeker gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing over de telefooninname en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van dat onderdeel van de beslissing van de klachtencommissie.
3.9.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de rechtbank begrijpt dat de instelling haar personeel wil beschermen en handhavend wil optreden indien het personeel zonder toestemming wordt gefilmd. De wet biedt hiervoor ook verschillende mogelijkheden. Allereerst kan in de machtiging een zorgvorm zijn opgenomen die ziet op het gebruik van communicatiemiddelen. Vervolgens kan op grond van artikel 8:9 Wvggz die zorgvorm ten uitvoer worden gelegd. Indien de machtiging hier niet in voorziet, kan in het geval van een noodsituatie artikel 8:11 Wvggz een mogelijkheid bieden om tijdelijk verplichte zorg toe te passen. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het causale verband tussen de gedraging en de stoornis ontbreekt, biedt artikel 8:14 Wvggz onder voorwaarden ruimte voor veiligheidsmaatregelen, zoals de inbeslagname van een telefoon. Uiteraard dient telkens in het concrete geval te worden beoordeeld of de genoemde bepalingen in dat geval een grondslag bieden.
Schadevergoeding
3.10.
Op grond van artikel 10:11 Wvggz kent de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de klachten en vooral met de gevolgen hiervan voor verzoeker.
3.11.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:11 lid 2 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
3.12.
Verzoeker voert aan dat hij door de inname van de telefoon afgezonderd is geraakt van zijn familie, waardoor hij angstig werd. Verzoeker kon met de afdelingstelefoon bellen, maar had geen nummers van zijn familie. Verzoeker heeft hierdoor spanning en frustratie ervaren. Verweerder betwist de gestelde schade en voert aan dat de stelling van verzoeker dat hij door het innemen van zijn telefoon volledig was afgesneden van zijn familie, niet strookt met de werkelijkheid. Verzoeker heeft meerdere malen bezoek ontvangen van zijn familie en verzoeker had de mogelijkheid om gebruik te maken van de afdelingstelefoon en de verpleging om telefoonnummers te vragen. Ook stelt verweerder dat verzoeker de door hem gestelde schade heeft aangevuld sinds de behandeling van deze klacht door de klachtencommissie door te stellen dat hem ook de toegang tot zijn sociale media, zoals WhatsApp, Snapchat, Instagram, Facebook en TikTok, was ontzegd.
3.13.
De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet. Dat verzoeker stelt dat contact met dierbaren ook via sociale media verloopt en verzoeker in dat verband zijn telefoon miste, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Gelet op deze toelichting van verzoeker en dat wat hierover is overwogen in rechtsoverweging 3.11 acht de rechtbank voldoende gemotiveerd dat verzoeker immateriële schade heeft geleden door de inname van zijn telefoon. De rechtbank leest overigens dat wat over sociale media in het verzoekschrift staat zo dat dit geen aanvulling betreft, maar een nadere toelichting is op zijn oorspronkelijke klacht.
3.14.
Onlangs zijn de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken (hierna: de oriëntatiepunten) van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht (LOVF) op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. De oriëntatiepunten bieden een handvat waarvan kan worden afgeweken als omstandigheden van de zaak daartoe aanleiding geven. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagname van de telefoon zonder juridische grondslag gelijkgesteld kan worden aan de situatie waarin vormen van verplichte zorg zonder geldige titel zijn toegepast. In de oriëntatiepunten wordt een bedrag van € 5,- tot € 20,- per dag genoemd, afhankelijk van hoe ingrijpend de opgelegde vorm van verplichte zorg is.
3.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken en is van oordeel dat een bedrag van € 5,- per dag redelijk en billijk is. Gelet op het feit dat de telefoon van verzoeker zeven (7) dagen ingenomen is geweest, acht de rechtbank een schadevergoeding van in totaal € 35,- redelijk en billijk.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de klacht van verzoeker gegrond, vernietigt de beslissing om de telefoon in te nemen en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van dat onderdeel van de beslissing van de klachtencommissie;
4.2.
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 35,- aan verzoeker;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van T.M. Helleman, griffier op 28 oktober 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.Zie HR 10 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:380 en de daarin opgenomen verwijzingen naar de wetsgeschiedenis.
2.Zie
3.Zie HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1282.
4.Vgl. HR 10 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:380.