Op 5 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek van het CIZ voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van betrokkene, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en psychoses. De rechtbank heeft vastgesteld dat de problematiek van betrokkene zich op het snijvlak van de Wet zorg en dwang (Wzd), de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet forensische zorg (Wfz) bevindt. De rechtbank oordeelt dat de Wzd-problematiek voorliggend is, gezien de ernst van de situatie en de noodzaak voor adequate behandeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de medische verklaring van een psychiater, die bevestigt dat betrokkene lijdt aan een verstandelijke handicap. De rechtbank concludeert dat betrokkene niet in staat is om de juiste keuzes te maken, wat leidt tot ernstig nadeel voor zijn gezondheid en de veiligheid van anderen. De rechtbank wijst erop dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen.
De rechterlijke machtiging is verleend voor een periode van zes maanden, tot en met 5 augustus 2024. Betrokkene heeft zich verzet tegen de voortzetting van zijn verblijf, maar de rechtbank oordeelt dat de continuïteit van zorg in de huidige Wzd-accommodatie van groot belang is voor zijn behandeling en stabilisatie. De beschikking is mondeling gegeven door rechter E.M. Moerman en schriftelijk uitgewerkt op 19 februari 2024.