ECLI:NL:RBROT:2024:1095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 4329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor griffierecht na te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Bergschenhoek en het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze meer dan een maand na het opkomen van de kosten was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand op 20 oktober 2022 was ingediend, terwijl de kosten al waren opgekomen op 25 augustus 2022. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel rechtvaardigden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser in eerdere procedures al bekend had moeten zijn met de regels omtrent het indienen van aanvragen voor bijzondere bijstand. De eiser had de mogelijkheid om zijn aanvraag aan te vullen met de factuur van de advocaat, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat de eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Bergschenhoek, eiser

(gemachtigde: L.A. van der Poel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, het college

(gemachtigde: R. Mooij).

Inleiding

1. Met het besluit van 24 januari 2023 heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 2 mei 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser deels gegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Bhatti als tolk en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 20 oktober 2022 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor een factuur van zijn advocaat van 23 september 2022 met zaakaanduiding D2200541, waarbij voor griffierecht € 136,- in rekening is gebracht.
2.1.
Met het besluit van 24 januari 2023 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten zich niet meer voordoen.
2.2.
Met het besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor griffierecht, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd omdat eiser de aanvraag te laat, want meer dan een maand na het opkomen van de kosten, heeft ingediend. Het college heeft eiser alsnog bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 156,-. Deze procedure beperkt zich tot de afwijzing van de aanvraag voor het griffierecht.
3. Eiser stelt dat hij zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht niet te laat heeft ingediend. Volgens eiser kan hij pas een aanvraag om bijzondere bijstand indienen als hij de factuur van de advocaat en de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen. Hij kon er niets aan doen dat hij de factuur pas op 23 september 2022 van de advocaat heeft ontvangen. Verder stelt eiser dat hij griffiekosten en de eigen bijdrage advocaatkosten allebei ziet als eigen bijdrage voor het voeren van een procedure. Eiser stelt dat hij in andere procedures met betrekking tot aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht en de kosten eigen bijdrage rechtsbijstand wel alle kosten vergoed heeft gekregen van het college. Tot slot heeft eiser aangevoerd het college op 7 april 2023 in gebreke te hebben gesteld, nadat hij het college op 13 januari 2023 en 5 februari 2023 ook al in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft eiser het college op 19 mei 2023 in gebreke gesteld, omdat hij op de ingebrekestelling van 7 april 2023 geen reactie van het college heeft ontvangen. Eiser stelt dat het college nog niet op zijn ingebrekestellingen heeft gereageerd.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over de artikelen 43 en 44 van de PW, bijvoorbeeld de uitspraak van 10 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:988), wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van Raad volgt dat griffiekosten opkomen op de datum waarop een belanghebbende het (hoger) beroepschrift indient bij de bestuursrechter. Daarmee staat in beginsel de verschuldigdheid van het griffierecht vast. Dat in de praktijk – zoals ook in deze zaak – griffierecht vaak wordt voorgeschoten door een advocaat die de kosten pas later in rekening brengt, maakt dit niet anders (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 december 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:3228).
4.2.
Het college voert het buitenwettelijk begunstigend beleid dat een aanvraag om bijzondere bijstand kan worden ingediend tot één maand nadat de kosten zijn gemaakt, wanneer van de aanvrager in redelijkheid niet kan worden verwacht dat deze de aanvraag indient voordat de kosten zijn gemaakt (artikel 7:18, tweede lid, van de Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland).
4.3.
In eisers geval is het hogerberoepschrift ingediend op 25 augustus 2022 en heeft hij de aanvraag bijzondere bijstand pas op 20 oktober 2022 gedaan. Hiermee staat vast dat eiser zijn aanvraag heeft gedaan nadat de kosten zijn opgekomen en ook nadat een maand nadien was verstreken. Uit hetgeen eiser aanvoert kan niet uit worden afgeleid dat hij niet in staat was om de aanvraag tijdig binnen een maand te doen of te laten doen. Hoewel het begrijpelijk is dat voor eiser de kosten pas reëel worden op het moment dat de factuur van de advocaat binnenkomt, vormt het (nog) niet beschikken over de factuur van de advocaat geen belemmering voor het indienen van de aanvraag. Eiser heeft eerder procedures gevoerd over bijzondere bijstand voor griffierechten en kon op de hoogte zijn van de toepasselijk regels. Eiser had zijn aanvraag op een later moment kunnen aanvullen door de factuur alsnog te overleggen. Verder is niet gebleken dat het college het beleid niet consistent heeft toegepast. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de rechtspraak van de Raad. Dit betekent dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.
5. Ten aanzien van eisers stelling dat het college nog niet op zijn ingebrekestellingen heeft gereageerd oordeelt de rechtbank als volgt.
5.1.
De aanvraag van eiser is door het college ontvangen op 20 oktober 2022. De participatiewet schrijft niet voor binnen welke termijn het college een besluit op de aanvraag moet nemen.
5.2.
Op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een beslistermijn van maximaal acht weken. Bij deze termijn worden de dagen waarmee de aanvraag is opgeschort opgeteld. Op 13 januari 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld.
5.3.
Na ontvangst van de ingebrekestelling dient het college binnen twee weken een besluit op de aanvraag te nemen. Deze termijn eindigt op 27 januari 2023. Het college heeft echter op 24 januari 2023 beslist. Dit betekent dat het college geen dwangsom verschuldigd is. Het college heeft dit eiser meegedeeld in een brief van 25 januari 2023.
5.4.
Ten aanzien van de ingebrekestelling van 5 februari 2023 heeft het college zich niet onbegrijpelijk op het standpunt gesteld dat deze betrekking moet hebben op een andere aanvraag bijzondere bijstand waarop het college al op 6 december 2022 een besluit heeft genomen. Dit kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.