ECLI:NL:RBROT:2024:10919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
ROT 22/3576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inzageverzoek op grond van de AVG door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Arakelyan, had op 2 december 2021 de minister van Financiën verzocht om inzage in haar persoonsgegevens die in de Fraud Signalering Voorziening (FSV) zijn opgenomen. Het primaire besluit van de minister, gedateerd 22 januari 2022, wees dit verzoek af, maar het bezwaar van eiseres werd op 27 juni 2022 gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de minister inzage gaf in een deel van de gegevens.

Eiseres ging in beroep omdat zij geen inzage kreeg in de overige verwerkte persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het inzageverzoek is geweigerd. De rechtbank wijst erop dat het inzagerecht van artikel 15 van de AVG niet absoluut is en dat er onder bepaalde omstandigheden beperkingen kunnen worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende inzicht heeft gegeven in de belangen die aan zijn zijde spelen bij de weigering van inzage, en dat de motivering van de minister onvoldoende is om de weigering te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres, evenals een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukt dat de minister in zijn nieuwe besluit rekening moet houden met de uitspraak en de motivering die daarbij is gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit Maassluis, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

de minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: mr. A. Cramer)
met als derde-partij
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een afwijzing van haar inzageverzoek op grond van de AVG [1] in de FSV [2] .
1.1.
Met het primaire besluit van 22 januari 2022 heeft de minister het inzageverzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2022 heeft de minister het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en inzage gegeven in een deel van de verwerkte persoonsgegevens van eiseres. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft op 27 september 2024 een nader stuk ingediend (een schermafdruk dagboek FSV).
1.4.
De minister heeft stukken ingediend die betrekking hebben op deze zaak. Dit zijn (1) gegevens uit de FSV en (2) een aanbiedingsbrief bij deze stukken waarin de grondslag voor weigering van verstrekking van de stukken aan eiseres nader is gemotiveerd. Daarbij heeft de minister op 27 oktober 2022 verzocht om geheimhouding van deze stukken tegenover eiseres. [3] Een rechter-commissaris heeft bij beslissing van 2 oktober 2024 beslist dat voor wat betreft 1 gerechtvaardigd is dat eiseres deze stukken niet mag inzien tijdens de beroepsprocedure en voor wat betreft 2 beslist dat onvoldoende is gemotiveerd waarom eiseres dit niet mag inzien.
1.5.
Eiseres heeft toestemming aan de rechtbank gegeven om de geheime stukken in te zien.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, samen met mr. B.J. Warringa en namens de minister de gemachtigde en [persoon A] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 2 december 2021 de minister verzocht om inzage in en een overzicht van haar persoonsgegevens die in de FSV staan. De minister heeft dit verzoek opgevat als AVG-verzoek. Met het primaire besluit heeft de minister het verzoek afgewezen op grond van artikelen 23 van de AVG en 41 van de UAVG. [4] Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Daarbij heeft de minister het standpunt ingenomen dat hij geraadpleegd heeft welke persoonsgegevens van eiseres zijn verwerkt in de FSV. In principe moeten deze gegevens worden verstrekt bij een inzageverzoek. Omdat volgens de minister sprake is van een uitzonderingsgrond, heeft de minister daarvan afgezien. Daarbij heeft de minister het belang van het recht op inzage in verwerkte persoonsgegevens van eiseres afgewogen tegen de belangen die zijn genoemd in de artikelen 23 van de AVG en 41 van de UAVG. De minister heeft ten onrechte in een aantal gegevens geen inzage gegeven. Dat heeft de minister alsnog gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. Met het bestreden besluit heeft de minister het inzageverzoek van eiseres deels toegewezen en een overzicht verstrekt van verwerkte persoonsgegevens uit de FSV. Dit overzicht is niet in geschil. In geschil is of de minister terecht geen inzage heeft gegeven in de rest van de verwerkte persoonsgegevens van eiseres. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het inzagerecht van artikel 15 van de AVG is niet absoluut. Uit artikel 23 van de AVG volgt dat sommige bepalingen van de AVG, waaronder het inzagerecht, onder omstandigheden beperkt kunnen worden met een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel. In Nederland is hieraan invulling gegeven met de UAVG.
De geheime stukken
5. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waarvan de geheimhouding is verzocht en gerechtvaardigd is geacht door de rechter-commissaris. Dit betreft een registratie in de FSV waarin eiseres geen inzage heeft gekregen. Hoewel de rechtbank zich niet kan uitlaten over deinhoud hiervan, merkt de rechtbank hierbij wel op dat deze registratie kennelijk geen enkele relatie heeft met de toeslagenbenadeling van eiseres.
De reden voor weigering van inzage (weigeringsgrondslag)
6. Eiseres heeft op zitting gesteld dat haar partner een brief heeft ontvangen dat hij in de FSV staat, maar dat deze registratie geen nadelige gevolgen voor hem heeft gehad. Eiseres heeft zo’n brief niet ontvangen. Omdat eiseres benadeelde is van het toeslagenschandaal heeft zij mede naar aanleiding hiervan het inzageverzoek ingediend om een beeld te krijgen welke persoonsgegevens de Belastingdienst van haar heeft verwerkt. In het bestreden besluit heeft de minister bepaald dat eiseres gedeeltelijk geen inzage krijgt in haar verwerkte persoonsgegevens onder verwijzing naar de artikelen 23 van de AVG en 41 van de UAVG. Dit is gebeurd op basis van een belangenafweging door de minister. De minister heeft het standpunt ingenomen zich daar verder niet over te kunnen uitlaten, omdat op die manier afbreuk wordt gedaan aan het doel van de beperking. De minister heeft daarom op basis van artikel 41, tweede lid, onder h van de UAVG niet nader gespecificeerd wat deze belangenafweging heeft ingehouden.
7. In reactie op de beslissing van de rechter-commissaris van 2 oktober 2024 heeft de gemachtigde van de minister op de zitting nader gespecificeerd dat eiseres geen recht heeft op inzage gelet op de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (zoals vermeld in de artikelen 23, eerste lid, onder i van de AVG en 41, eerste lid, onder i, van de UAVG).
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het inzageverzoek van eiseres is geweigerd. De rechtbank overweegt dat in de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 41 van de UAVG is aangegeven dat de bepaling een mogelijkheid biedt om in individuele zaken af te wijken van de rechten die gelden op grond van de AVG en alleen als dat strikt noodzakelijk is, met het oog op de in artikel 23 van de AVG genoemde belangen. Volgens de MvT kan een categorische beperking van de rechten van betrokkene, wanneer dit noodzakelijk en evenredig is in een democratische samenleving, niet op artikel 41 van de UAVG worden gebaseerd maar alleen eventueel in sectorspecifieke wetgeving worden opgenomen. [5]
In dit geval is er geen sectorspecifieke wetgeving. Dit betekent dat de minister in het concrete geval moet afwegen of een uitzondering gerechtvaardigd is.
9. Met het bestreden besluit heeft de minister aan eiseres inzage in persoonsgegevens geweigerd met als motivering slechts een algemene verwijzing naar artikel 23 van de AVG en artikel 41 van de UAVG. Na kennisneming van de geweigerde gegevens is de rechtbank van oordeel dat zich niet de situatie voordoet dat alleen al het geven van een meer specifieke motivering naar één van de onderdelen van artikel 41, eerste lid, UAVG afbreuk doet aan het doel van de beperking. In zoverre kon de minister dan ook geen beroep doen op artikel 41, tweede lid onder h van de UAVG. Dat betekent dat de minister gehouden was meer toegespitst naar de weigeringsgronden genoemd in artikel 41, eerste lid te motiveren waarom inzage moet worden geweigerd.
10. De minister heeft dat gedaan door op de zitting als motivering te geven dat inzage is geweigerd ter waarborging van de bescherming van de rechten of vrijheden van anderen (artikel 41, eerste lid onder i, van de UAVG).
In de betreffende registratie in de FSV staan volgens de minister onder meer persoonsgegevens van anderen vermeld. Hiermee bestaat de motivering van de weigering van de inzage nog steeds slechts uit de verwijzing naar onderdeel van een wetsartikel. Dit acht de rechtbank als motivering in dit geval onvoldoende. De rechtbank acht het na kennisneming van de gegevens voorstelbaar dat de minister deze gegevens niet kan verstrekken op grond van de AVG, maar ziet niet in dat dit gelet op de aard van de geregistreerde gegevens door de minister niet nader kan worden gemotiveerd. De minister heeft geen of onvoldoende inzicht gegeven in de belangen die aan zijn zijde spelen in het kader van de weigering op de i-grond. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat eiseres het niet delen van gegevens van anderen op grond van de privacy van anderen niet betwist. De beroepsgrond van eiseres, dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep zal gegrond worden verklaard omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. [6] Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat dan mogelijk al informatie zou worden vrijgegeven waartegen de minister dan geen effectief rechtsmiddel meer kan aanwenden. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding daarvoor wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag (een forfaitaire vergoeding) per proceshandeling (punt). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
Verzoek om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn
13. Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding toe te kennen vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties (zoals hier, in bezwaar en vervolgens in beroep) in beginsel niet overschreden als die procedure in totaal niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [7] De behandeling van het bezwaar mag maximaal een half jaar en de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar duren. In beginsel wordt een vergoeding toegekend van € 500,- per half jaar (of gedeelte daarvan) waarmee de redelijke termijn is overschreden. [8] De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment dat het bestuursorgaan een bezwaarschrift ontvangt.
14. De minister heeft op 25 februari 2022 het bezwaarschrift van eiseres ontvangen, waarna op beslissing op bezwaar volgde op 27 juni 2022. In dit geval ligt er tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en het doen van uitspraak in eerste aanleg een periode van 2 jaar en 9 maanden. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn met 9 maanden. De overschrijding van 9 maanden leidt tot een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.000,- (twee maal € 500,-). Omdat de behandeling van het bezwaar niet langer dan een half jaar heeft geduurd, is de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank toe te rekenen. De betaling van deze schadevergoeding komt daarom ten laste van de Staat.
15. Nu voor de vergoeding voor immateriële schade een aanvullend beroepschrift is ingediend, is er reden voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 418,50,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De betaling van deze kosten komt eveneens ten laste van de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juni 2022;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 1.000,- en de proceskosten tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

AVG

Artikel 15
Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 23
Beperkingen
1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede artikel 5 voor zover de bepalingen van dat artikel overeenkomen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22, kan door middel van een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing is worden beperkt, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:
a. a) de nationale veiligheid;
b) landsverdediging;
c) de openbare veiligheid;
d) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;
e) andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
f) de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;
g) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;
h) een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de in de punten a), tot en met e) en punt g) bedoelde gevallen;
i. i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;
j) de inning van civielrechtelijke vorderingen.
2. De in lid 1 bedoelde wetgevingsmaatregel bevat met name specifieke bepalingen met betrekking tot, in voorkomend geval, ten minste:
a. a) de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking,
b) de categorieën van persoonsgegevens,
c) het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen,
d) de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte,
e) de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken,
f) de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking,
g) de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, en
h) het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.

UAVG

Artikel 41. Uitzonderingen op rechten betrokkene en plichten verwerkingsverantwoordelijke

1. De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van:
a. De nationale veiligheid;
b. landsverdediging;
c. de openbare veiligheid;
d. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;
e. andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Europese Unie of van Nederland, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Europese Unie of van Nederland, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
f. de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;
g. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;
h. een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, e en g;
i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen; of
j. de inning van civielrechtelijke vorderingen.
2. Bij de toepassing van het eerste lid houdt de verwerkingsverantwoordelijke rekening met in ieder geval, voor zover van toepassing:
a. de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
b. de categorieën van persoonsgegevens;
c. het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen;
d. de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte;
e. de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken;
f. de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
g. de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen; en
h. het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.

Voetnoten

1.Algemene verordening gegevensbescherming
2.Fraude signalering voorziening
3.Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uitvoeringswet AVG
5.
6.Algemene wet bestuursrecht