ECLI:NL:RBROT:2024:10910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/10/676031 / FA RK 24-2249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag na erkenning van minderjarige met ambtshalve constatering van strijdigheid met het Besluit burgerlijke stand

In de beschikking van 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over het ouderlijk gezag van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats]. De rechtbank heeft het verzoek van de man en de vrouw om gezamenlijk gezag over de minderjarige toegekend, na ontvangst van de akte van erkenning van de man. De rechtbank constateert dat de vrouw niet heeft gereageerd op het bericht van de man waarin de erkenning werd bevestigd. De rechtbank heeft eerder, in een beschikking van 26 juli 2024, de beslissing over het gezag aangehouden in afwachting van deze erkenning. De rechtbank wijst erop dat de tekst op de erkenningsakte, die stelt dat de moeder alleen het gezag uitoefent, in strijd is met het Besluit burgerlijke stand 1994. De rechtbank benadrukt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen oordeel mag vellen over het gezag, en dat de verklaring van de ouders niet aan beoordeling onderhevig is. De rechtbank heeft ook een fout in haar eerdere beschikking erkend, maar concludeert dat deze geen invloed heeft op de huidige beslissing. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er wordt aantekening gemaakt in het openbare gezagsregister.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/676031 / FA RK 24-2249
Beschikking van 31 oktober 2024 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G. Bloem te Bergschenhoek.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 26 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:7118);
  • het bericht van de man van 13 augustus 2024 met bijlage.
1.2.
De rechtbank acht geen termen aanwezig een nadere mondelinge behandeling te gelasten en zal de zaak schriftelijk afdoen.
1.3.
Op [geboortedatum] 2018 is te [geboorteplaats] uit de vrouw geboren: [minderjarige] , hierna te noemen de minderjarige, hierna ook: [voornaam minderjarige] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ouderlijk gezag
2.1.1.
Bij beschikking van 26 juli 2024 heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , aangehouden in afwachting van toezending van de akte van erkenning van de minderjarige door de man en de reactie van de vrouw.
2.1.2.
Uit het bericht met bijlage van de man van 13 augustus 2024 blijkt dat op 9 augustus 2024 een akte van erkenning is opgemaakt, alsmede een latere vermelding betreffende erkenning die is toegevoegd aan de akte van geboorte.
2.1.3.
De vrouw heeft, hoewel daartoe blijkens rechtsoverweging 3.3.9. van de beschikking van 26 juli 2024 in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op het bericht van de man van 13 augustus 2024.
2.1.4.
Gelet op het vorenstaande en onder verwijzing naar wat de rechtbank heeft overwogen in de beschikking van 26 juli 2024 zal de rechtbank het verzoek van de man tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige toewijzen.
2.2.
Ambtshalve overwegingen
2.3.
Ambtshalve is de rechtbank van oordeel dat aan toewijzing van het verzoek niet in de weg staat dat de akte van erkenning deze passage bevat: “Gezag: De moeder uit wie het kind is geboren oefent alleen het gezag uit”. De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 1 december 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:12346), rechtsoverwegingen 2.1.3 tot en met 2.1.3.3.
2.3.1.
Voor zover de hierboven geciteerde passage niet moet worden gelezen als verklaring van de ouders, maar als beoordeling of constatering van de ambtenaar van de burgerlijke stand – de redactie van de passage laat een dergelijke lezing open –, is deze vermelding in strijd met artikel 49, eerste lid, aanhef en onder g van het Besluit burgerlijke stand 1994 (hierna: het Bbs 1994). Die bepaling ziet immers op een verklaring van de ouders, niet op wat de ambtenaar van de burgerlijke stand meent met betrekking tot het gezag. Als geen gezamenlijke verklaring door de ouders is afgelegd, dan wordt er simpelweg niets vermeld of wellicht hooguit de constatering dat geen verklaring is afgelegd.
2.3.2.
Het Bbs 1994 laat geen ruimte voor een eigen invulling door de ambtenaar van de burgerlijke stand in bewoordingen die suggereren dat deze het gezag beoordeelt, want daar gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet over. Ook de verklaring van de ouders zelve is niet aan beoordeling door de ambtenaar van de burgerlijke stand onderworpen (nota van toelichting bij de invoering van de betreffende bepaling,
Staatsblad2022, 493, p. 5, voorlaatste alinea onder het kopje Artikel I).
2.4.
De rechtbank constateert ten slotte dat er in haar beschikking van 26 juli 2024 een fout is geslopen in de voorlichtende rechtsoverweging 3.1.5. Daar is ten onrechte vermeld dat de man pas nadat de beschikking in kracht van gewijsde zou zijn gegaan zich kon melden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dat het hier een kennelijke verschrijving betreft, blijkt uit de termijn die de rechtbank vervolgens heeft bepaald in rechtsoverweging 3.3.9 (die zou onhaalbaar zijn als had moeten worden gewacht op het uitblijven van een rechtsmiddel) en de motivering van de beslissing om de vervangende toestemming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (rechtsoverwegingen 3.7 en verder). De rechtbank laat het bij deze constatering, immers:
rechtsoverweging 3.1.5 is een voorlichtende overweging, die niet dragend is voor enige beslissing van de rechtbank;
de erkenning heeft inmiddels kennelijk probleemloos plaatsgevonden; alle betrokkenen zijn er klaarblijkelijk van uitgegaan dat sprake was van een kennelijke verschrijving.
2.5.
Proceskosten
2.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
3.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 31 oktober 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.