ECLI:NL:RBROT:2024:7118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
C/10/676031 / FA RK 24-2249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en regeling van zorg- en opvoedingstaken

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 juli 2024, wordt vervangende toestemming verleend aan de man voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op 12 augustus 2018. De vrouw, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, heeft aanvankelijk toestemming tot erkenning onthouden, maar heeft later ingestemd met de erkenning, mits er geen gezamenlijk gezag wordt ingesteld. De rechtbank overweegt dat de erkenning in het belang van de minderjarige is en dat er geen reëel risico is dat de belangen van de vrouw of de minderjarige worden geschaad door de erkenning. De rechtbank wijst het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige af, omdat dit verzoek is ingetrokken. Daarnaast wordt het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat de vrouw hier niet mee instemt en er onvoldoende bewijs is dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank stelt dat de man binnen twee maanden na de beschikking de akte van erkenning moet indienen. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de erkenning direct kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking worden ingesteld. De vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage, omdat er geen connexiteit is met het oorspronkelijke verzoek van de man. De rechtbank houdt de beslissing over gezamenlijk gezag aan tot na de erkenning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/676031 / FA RK 24-2249
Beschikking van 26 juli 2024 over voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv / vervangende toestemming voor erkenning / het ouderlijk gezag / de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht alsmede schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van 12 juli 2024 betreffende vervangende toestemming vakantie buitenland
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G. Bloem te Bergschenhoek.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
Mr. W.R. Arema, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 maart 2024;
  • de beschikking van deze rechtbank van 22 april 2024, waarbij mr. W.R. Arema is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator;
  • het bericht van de man van 28 juni 2024, inhoudende wijziging verzoeken;
  • het verweerschrift van de vrouw tevens inhoudend zelfstandige verzoeken met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2024;
  • de berichten van de man van 9 juli 2024 en 10 juli 2024 (met bijlagen);
  • het bericht van de vrouw van 9 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 juli 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De bijzondere curator is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Zij heeft telefonisch laten weten wegens onvoorziene persoonlijke omstandigheden niet aanwezig te kunnen zijn.
2. De vaststaande feiten
2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op 12 augustus 2018 is te Capelle aan den IJsel uit de vrouw geboren: [minderjarige] , hierna te noemen de minderjarige, hierna ook: [voornaam minderjarige] .
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarige.
2.4.
De minderjarige is niet erkend.
2.5.
De vrouw is alleen belast met het gezag over de minderjarige.
2.6.
De vrouw onthoudt de man toestemming tot erkenning van de minderjarige.
2.7.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.8.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2023 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 4 oktober 2023, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 450,- per maand.

3.De beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming erkenning
3.1.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige.
3.1.2.
De bijzondere curator adviseert het verzoek toe te wijzen.
3.1.3.
De vrouw is het eens met toewijzing van het verzoek van de man, zodat hij de juridische vader van de minderjarige wordt. De erkenning heeft zij niet onderling willen regelen, omdat zij het daarbij gepaard gaande gezamenlijk gezag niet wil.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarige of de vrouw. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.1.5.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de erkenning de belangen van de vrouw bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden. Evenmin is gebleken dat ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. Het is juist in zijn belang dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.
Gelet hierop zal het verzoek van de man worden toegewezen.
3.1.6.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank verzoeker erop dat hij zelf met deze beschikking – nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan – naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar de minderjarige is geboren, dient te gaan om de akte van erkenning te laten opmaken.
3.1.7.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal daarom beslissen als volgt.
3.2.
Ingetrokken verzoek
3.2.1.
De man heeft het verzoek ten aanzien van de geslachtnaam van de minderjarige
ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.3.
Ouderlijk gezag
3.3.1.
De man verzoekt tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.3.4.
Het advies van de raad is afwijzing van het verzoek, omdat gezamenlijk gezag op dit moment waarbij partijen nog niet goed met elkaar communiceren om gezamenlijke beslissingen te nemen, geen verrijking van het leven van de minderjarige vormt.
3.3.5.
Het criterium voor gezamenlijk gezag ligt echter anders, zoals hierboven onder 3.3.3 weergegeven. De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt gezamenlijk gezag is. Het ontbreken van een goede verstandhouding tussen partijen brengt niet zonder meer met zich mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang is van de minderjarige. Daarvoor moet er sprake zijn van een zodanige situatie dat de minderjarige klem en verloren raakt tussen de ouders bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Weliswaar blijkt uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen partijen en dat de onderlinge communicatie verbetering behoeft, maar de rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om van het wettelijk uitgangspunt af te wijken.
3.3.6.
Het is in het belang van de minderjarige en het behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders dat zij inspanningen gaan verrichten om hun onderlinge communicatie en daarmee het wederzijds vertrouwen op te bouwen en toe te werken naar gezamenlijk gedragen ouderschap, zodat de ouders op termijn samen uitvoering kunnen geven aan gezamenlijk ouderschap en de minderjarige gegarandeerd blijft van contact met beide ouders. Partijen hebben zich hiervoor ook aangemeld voor een traject ouderschapsbemiddeling bij Enver. Ook hebben zij afgesproken elkaar over de minderjarige te informeren via een schriftje tijdens overdrachten.
3.3.7.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem en verloren raakt tussen de ouders. Ook anderszins zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een afwijking van het genoemde wettelijk uitgangspunt zouden moeten leiden. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
3.3.8.
Omdat gezamenlijk gezag pas mogelijk is na erkenning, zal de rechtbank in deze beschikking het gezag nog niet wijzigen, maar die formele beslissing aanhouden. Het is nu eerst aan de man om de erkenning zo snel mogelijk daadwerkelijk te regelen.
3.3.9.
Van de man wordt verwacht dat hij binnen twee maanden na het uitspreken van deze beschikking de rechtbank de akte van erkenning toezendt. De rechtbank stelt de vrouw daarna in de gelegenheid zich binnen twee weken uit te laten over de vraag of uit de door de man overgelegde akte inderdaad de erkenning blijkt. Voor een heropening van het debat over de wenselijkheid van gezamenlijk gezag is geen plaats. De rechtbank zal na ontvangst van de stukken in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling een beschikking geven.
3.4.
Zelfstandig verzoek vrouw wijziging kinderbijdrage
3.4.1.
Op grond van artikel 282 lid 4 Rv mag een verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De rechtbank is van oordeel dat tussen de verzoeken van de man en het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie onvoldoende connexiteit bestaat. De vrouw zal dan ook niet ontvangen worden in haar verzoek en niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.
Omgang
3.5.1.
De man verzoekt een omgangsregeling tussen partijen vaststellen, conform het schema onder randnummer 4 en de vakanties conform randnummer 11 van het verzoekschrift, alsmede de vrouw gelasten in het kader van de vast te stellen vakantieregeling haar volledige medewerking te verlenen aan de man indien hij met [voornaam minderjarige] naar het buitenland wil door a) haar handtekening te zetten onder het daartoe bestemde toestemmingsformulier voor reizen met een minderjarige naar het buitenland voorzien van kopie paspoort van de vrouw en b) afgifte van het paspoort /ID-bewijs van [voornaam minderjarige] , zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag indien de vrouw zich niet aan de vast te leggen zorgregeling en voorwaarden houdt;
3.5.2.
Daarnaast verzoekt de man toestemming om met [voornaam minderjarige] twee keer per jaar naar het buitenland op vakantie te gaan, maximaal twee weken aaneengesloten en in ieder geval van 13-30 juli voor een vakantie in Turkije, subsidiair, voor zover de vrouw niet meewerkt indien de man met [voornaam minderjarige] op vakantie wil naar het buitenland, aan de man vervangende toestemming te verlenen om jaarlijks, te beginnen in 2024 twee keer maximaal twee weken aangesloten met de minderjarige te reizen naar het buitenland zonder nadere voorwaarden en te bepalen dat de vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vrouw, meer subsidiair een zodanige vakantieregeling onder zodanige voorwaarden in redelijkheid door de rechtbank vast te stellen inclusief vervangende toestemming voor een vakantie in het buitenland;
3.5.3.
De man heeft aanvullend de navolgende verdeling van de omgangsregeling voor de zomervakantie verzocht en eerdere verzoeken in die zin gewijzigd:
  • verdeling zomervakantie: vrouw 15 juli 2024 tot 8 augustus 2024 12.00 uur, man 8 augustus 2024 tot 25 augustus 2024 12.00 uur. Daarna wordt de reguliere zorgregeling hervat zoals verzocht;
  • vervangende toestemming, die in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw, om met de minderjarige op reis te gaan met de man naar Turkije in de periode van 13 tot en met 21 augustus 2024 en aldaar ook te verblijven;
  • vervangende toestemming, die in de plaats treedt van de toestemming van de vader, om met [voornaam minderjarige] in de kerstvakantie 2024 af te reizen naar een Europese bestemming naar eigen keuze en aldaar ook te verblijven en de vrouw te veroordelen de vrouw haar medewerking te verlenen aan de hiervoor genoemde reizen en het hiervoor genoemde verblijf, in die zin dat zij op geen enkele wijze het verblijf van [voornaam minderjarige] respectievelijk het verblijf van de man met de minderjarige in het buitenland zal belemmeren dan wel verhinderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag indien de vrouw weigert aan de ten deze te geven beschikking te voldoen.
Voor wat betreft de herfstvakantie 2024 heeft de man zijn verzoek gespecificeerd tot de periode van 26 oktober 2024 tot 3 november 2024.
3.5.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.5.5.
Ter zitting heeft de rechtbank reeds het verzoek om vervangende toestemming voor een reis naar het buitenland in de periode 13 tot en met 21 augustus 2024 afgewezen, zonder hiermee vooruit te willen lopen op het verblijf van de minderjarige bij de man in die periode. Een verblijf buitenslands is vanuit de huidige, beperkte regeling, een te grote stap en omwille van de duidelijkheid voor alle betrokkenen, heeft de rechtbank niet gewacht tot deze schriftelijke beschikking alvorens dat besluit te nemen.
3.5.6.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor andere reizen buitenslands wijst de rechtbank ook af. Dit verzoek komt neer op een blanco reistoestemming, terwijl het aan partijen is om telkens daarover met elkaar afspraken te maken. Dat hoort bij verantwoord ouderschap. De rechtbank verwacht dat de man en de vrouw er in onderling overleg uit zullen komen. Daarbij geldt de waarschuwing dat dwarsliggen om het dwarsliggen in het algemeen niet wordt beloond en ook kan leiden tot (financiële of andere) consequenties voor de dwarsligger zoals een kostenveroordeling en het eventueel op termijn beëindigen van gezamenlijk gezag.
3.5.7.
Met betrekking tot de reguliere omgangsregeling zijn partijen het erover eens dat de voorlopig tussen hen afgesproken regeling uitgebreid zal worden, waarbij de man heeft toegezegd in Rotterdam te blijven wonen om een meer gelijkwaardige regeling mogelijk te maken. Het is hen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over een opbouw daartoe. Beide partijen staan ervoor open om in het aankomende ouderschapsbemiddelingstraject bij Enver verder te praten over uitbreiding van de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [voornaam minderjarige] . De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige navolgend schema tot uitbreiding vast te leggen, uitgaande van de huidige regeling die al enige maanden wordt uitgevoerd. De navolgende omgangsregeling zal gelden, tenzij partijen (al dan niet via Enver) in onderling overleg andere afspraken maken.
3.5.7.1. Reguliere zorgregeling:
van
tot en met
elke week
om de week
juli 2024
maandag 14.15 -
maandag 18.15
zondag 11.00-15.00
augustus 2024
oktober 2024
maandag 14.15 -
maandag 18.15
zaterdag 10.00-zondag 17.00
november 2024
januari 2025
maandag na school -maandag 18.15
vrijdag na school - maandag naar school
februari 2025
april 2025
maandag na school - dinsdag naar school
vrijdag na school - maandag naar school
mei 2025
maandag na school - woensdag naar school
vrijdag na school - maandag naar school
3.5.7.2. Vakantieregeling:
De herfstvakantie 2024 is de minderjarige bij de vrouw, de herfstvakantie 2025 bij de man, verder jaarlijks afwisselend.
De kerstvakantie 2024 is de minderjarige de eerste week bij de man, de tweede week bij de vrouw, verder jaarlijks afwisselend.
De voorjaarsvakantie 2025 is de minderjarige bij de man, in 2026 bij de vrouw, verder jaarlijks afwisselend.
De meivakantie 2025 is de minderjarige de eerste week bij de man, de tweede week bij de vrouw, verder jaarlijks afwisselend.
De zomervakantie 2025 is de minderjarige de eerste helft bij de man, de tweede helft bij de vrouw, verder jaarlijks afwisselend.
3.5.7.3. De rechtbank ziet geen aanleiding formele beslissingen te nemen over belcontacten of over halen en brengen. Het is aan de ouders om daar zelf uit te komen.
3.6.
Het verzoek om voorlopige voorziening
3.6.1.
Omdat in de hoofdzaak al is beslist over het gevraagde, bestaat er geen belang bij een beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard.
3.7.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.7.1.
De ten uitvoer te leggen beslissingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Niet alleen de zorg/-omgangsregeling, maar óók de vervangende toestemming voor erkenning.
3.7.2.
Ambtshalve is de rechtbank ervan op de hoogte dat er ambtenaren van de burgerlijke stand zijn, die weigeren een akte van erkenning op te maken zo lang de vervangende toestemming nog niet onherroepelijk is. Dat is echter in strijd met de wet.
3.7.2.1. Het uitgangspunt van de wet is dat
iederebeslissing van de rechter direct uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid wordt alleen geschorst wanneer er een rechtsmiddel is ingesteld. Dat betekent dat deze beschikking, zo lang geen rechtsmiddel is ingesteld, direct ten uitvoer kan worden gelegd door de daarbij belang hebbende. De wet kan uitzonderingen maken op dit beginsel, zoals bijvoorbeeld het geval is bij
vernietigingvan een erkenning (artikel 1:206 lid 1 BW) of voor adoptie (artikel 1:230 BW). Een dergelijke uitzondering is echter voor de (vervangende toestemming voor) erkenning niet in de wet opgenomen.
3.7.2.2. Ook artikel 1:20 lid 1 BW staat niet aan dadelijke uitvoerbaarheid in de weg. Erkenning kan bij notariële akte of bij akte van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 1:203 lid 1 BW). Het voorschrift van artikel 1:20 lid 1 BW ziet niet op het opmaken van de akte van erkenning. Dat blijkt uit de tekst (gesproken wordt van het vermelden van de erkenning op de geboorteakte, niet van de erkenningsakte zelf) en uit het feit dat alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt geadresseerd en niet ook de notaris een norm wordt gesteld. Bovendien geldt er helemaal geen wachttermijn voor het vermelden van een erkenning: er geldt alleen een wachttermijn voor het vermelden van bepaalde rechterlijke uitspraken. In de opgesomde rechterlijke uitspraken komt alleen de vernietiging van een erkenning voor, maar níét de rechterlijke toestemming tot erkenning. Die rechterlijke uitspraak wordt überhaupt niet op de geboorteakte vermeld, dus ook daarom al is het hanteren van een wachttermijn in strijd met de wet.
3.7.2.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat de toestemmingsbeslissing niet alleen uitvoerbaar bij voorraad
kanworden verklaard, maar ook
moetworden verklaard. Erkenning heeft geen terugwerkende kracht (artikel 1:203 lid 2 BW), dus de man en de minderjarige wordt correcte registratie van de afstamming onthouden als behandeling van een hoger beroep zou moeten worden afgewacht. Bovendien wordt zo de man het gezag langer onthouden, terwijl daar geen grond voor is. De vrouw heeft ook geen verweer gevoerd tegen de erkenning, alleen tegen het gezag, zodat de belangen van de man en de minderjarige moeten prevaleren.
3.8.
Proceskosten
3.8.1.
Omdat ten aanzien van het gezag nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening:
4.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk;
in de hoofdzaak:
4.2.
verleent [naam man] , geboren op [geboortedatum 1] 1987, [geboorteplaats 1] vervangende toestemming voor erkenning van:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ;
4.3.
bepaalt dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht/van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn zoals omschreven in rechtsoverwegingen 3.5.7.1 en 3.5.7.2;
4.4.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 26 juli 2024 als beëindigd;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage;
4.7.
houdt de formele beslissing met betrekking tot gezamenlijk gezag aan en wijst het overig meer of anders verzochte af;
4.8.
draagt de vader op de rechtbank binnen twee maanden na heden de akte van erkenning aan de rechtbank te zenden, onder verzending van een kopie van de akte aan de moeder;
4.9.
stelt de moeder in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van de akte zich schriftelijk uit te laten als bedoeld in rechtsoverweging 3.3.9;
4.10.
bepaalt dat de beslissing ten aanzien van het gezag wordt aangehouden tot 1 oktober 2024 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 26 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.