Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 maart 2024;
- de beschikking van deze rechtbank van 22 april 2024, waarbij mr. W.R. Arema is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
- het verslag van bevindingen van de bijzondere curator;
- het bericht van de man van 28 juni 2024, inhoudende wijziging verzoeken;
- het verweerschrift van de vrouw tevens inhoudend zelfstandige verzoeken met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2024;
- de berichten van de man van 9 juli 2024 en 10 juli 2024 (met bijlagen);
- het bericht van de vrouw van 9 juli 2024.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .
3.De beoordeling
- verdeling zomervakantie: vrouw 15 juli 2024 tot 8 augustus 2024 12.00 uur, man 8 augustus 2024 tot 25 augustus 2024 12.00 uur. Daarna wordt de reguliere zorgregeling hervat zoals verzocht;
- vervangende toestemming, die in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw, om met de minderjarige op reis te gaan met de man naar Turkije in de periode van 13 tot en met 21 augustus 2024 en aldaar ook te verblijven;
- vervangende toestemming, die in de plaats treedt van de toestemming van de vader, om met [voornaam minderjarige] in de kerstvakantie 2024 af te reizen naar een Europese bestemming naar eigen keuze en aldaar ook te verblijven en de vrouw te veroordelen de vrouw haar medewerking te verlenen aan de hiervoor genoemde reizen en het hiervoor genoemde verblijf, in die zin dat zij op geen enkele wijze het verblijf van [voornaam minderjarige] respectievelijk het verblijf van de man met de minderjarige in het buitenland zal belemmeren dan wel verhinderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag indien de vrouw weigert aan de ten deze te geven beschikking te voldoen.
iederebeslissing van de rechter direct uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid wordt alleen geschorst wanneer er een rechtsmiddel is ingesteld. Dat betekent dat deze beschikking, zo lang geen rechtsmiddel is ingesteld, direct ten uitvoer kan worden gelegd door de daarbij belang hebbende. De wet kan uitzonderingen maken op dit beginsel, zoals bijvoorbeeld het geval is bij
vernietigingvan een erkenning (artikel 1:206 lid 1 BW) of voor adoptie (artikel 1:230 BW). Een dergelijke uitzondering is echter voor de (vervangende toestemming voor) erkenning niet in de wet opgenomen.
kanworden verklaard, maar ook
moetworden verklaard. Erkenning heeft geen terugwerkende kracht (artikel 1:203 lid 2 BW), dus de man en de minderjarige wordt correcte registratie van de afstamming onthouden als behandeling van een hoger beroep zou moeten worden afgewacht. Bovendien wordt zo de man het gezag langer onthouden, terwijl daar geen grond voor is. De vrouw heeft ook geen verweer gevoerd tegen de erkenning, alleen tegen het gezag, zodat de belangen van de man en de minderjarige moeten prevaleren.