ECLI:NL:RBROT:2024:10905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
11105822 CV EXPL 24-12715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door aanvaring met sluisdeur

In deze zaak vordert ABC Mortel B.V. schadevergoeding van [gedaagde] naar aanleiding van een aanvaring met de sluisdeur op 6 februari 2023. ABC Mortel stelt dat de aanvaring heeft geleid tot schade aan de sluis en dat [gedaagde] hiervoor aansprakelijk is op basis van artikel 8:1004 BW en artikel 6:162 BW. De kantonrechter oordeelt dat het schuldvermoeden van artikel 8:1004 BW niet van toepassing is, omdat de sluisdeur als een beweegbaar onderdeel wordt beschouwd en niet als een vaste zaak. ABC Mortel moet daarom bewijzen dat de schade is veroorzaakt door schuld van het schip [naam schip 1]. De kantonrechter laat ABC Mortel toe om bewijs te leveren van haar stelling dat [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11105822 CV EXPL 24-12715
datum uitspraak: 1 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ABC Mortel B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Waalwijk,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.A. Timmermans, advocaat te Druten,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
wonende te Roermond,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.E. van Dam, advocaat te Zwolle.
Partijen worden hierna ‘ABC Mortel’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 mei 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [gedaagde] van 19 september 2024, met aanvullende bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van ABC Mortel.
1.2.
Op 2 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Namens ABC Mortel is verschenen de heer [persoon A] met mr. Timmermans. [gedaagde] is verschenen met de heer [persoon B] , werkzaam bij EOC Onderlinge Schepenverzekering U.A.
(hierna: EOC) en zijn gemachtigde mr. P. E. van Dam.
1.3.
Van hetgeen ter zitting besproken is, heeft de griffier aantekening gemaakt en aan het slot van de zitting is de uitspraak van het vonnis door de kantonrechter bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
ABC Mortel houdt zich bezig met de vervaardiging van stortklaar beton. Een van haar productielocaties is gelegen aan de haven in Waalwijk. ABC Mortel krijgt op deze locatie via het water grondstoffen aangevoerd.
2.2.
[gedaagde] heeft als bedrijfsactiviteit de binnenvaart. [gedaagde] is eigenaar en exploitant van het schip [naam schip 1] (hierna: [naam schip 1] ). De [naam schip 1] is tegen cascoschade en aanvaringsaansprakelijkheid verzekerd bij EOC.
2.3.
Op 6 februari 2023 omstreeks 06.45 uur is de [naam schip 1] tegen de deuren van de Schutssluis, waarmee de Bergsche Maas wordt afgetakt tot de haven in Waalwijk, aangevaren. Als gevolg van deze aanvaring is er schade aan de sluis ontstaan.
2.4.
Vanwege de noodzakelijk aan de sluis uit te voeren reparatiewerkzaamheden is de sluis in de periode van 9 februari 2023 tot en met 9 maart 2023 buiten werking gesteld. ABC Mortel was in die periode per schip grotendeels onbereikbaar voor het aanvoeren van grondstoffen.
2.5.
ABC Mortel heeft [gedaagde] en EOC aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. [gedaagde] en EOC hebben de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
ABC Mortel vordert samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 21.499,75 met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
ABC Mortel baseert de vordering op het volgende. Doordat de [naam schip 1] op 6 februari 2023 tegen de sluis is aangevaren, heeft ABC Mortel schade geleden. ABC Mortel stelt dat [gedaagde] voor deze schade aansprakelijk is. De aansprakelijkheid van [gedaagde] wordt primair gegrond op de artikelen 8:1000-1007 BW en subsidiair op onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.
3.3.
Door de buiten werking stelling van de sluis heeft ABC Mortel de schepen voor de aanvoer van haar grondstoffen moeten laten uitwijken naar een alternatieve loslocatie in Waspik en zijn de grondstoffen vervolgens over de weg vervoerd naar haar bedrijfslocatie in Waalwijk. De door ABC Mortel geleden schade bedraagt in totaal € 21.499,75. Deze schade bestaat uit toeslagen berekend door toeleveranciers en transportkosten over de weg.
3.4.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan. [gedaagde] betwist aansprakelijk te zijn voor de schade van ABC Mortel. [gedaagde] stelt dat het schuldvermoeden uit artikel 8:1004 lid 1 BW in het onderhavige geval toepassing mist en betwist dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring. Door [gedaagde] als schipper zijn geen fouten gemaakt. De schadevaring is ontstaan door schuld van de sluiswachter. [gedaagde] betwist daarnaast dat voldaan is aan alle vereisten van artikel 6:162 BW.

4.De beoordeling

Kernvraag
4.1.
ABC Mortel maakt in deze procedure aanspraak op een bedrag van € 21.499,75 aan schadevergoeding. In geschil is tussen partijen – kort gezegd – allereerst de vraag of [gedaagde] voor de schade van ABC Mortel al dan niet aansprakelijk is.
Wettelijk kader
4.2.
ABC Mortel heeft de aansprakelijkheid van [gedaagde] primair gegrond op de artikelen 8:1000-1007 BW.
4.3.
Vaststaat dat de [naam schip 1] , die in eigendom toebehoort aan [gedaagde] , op 6 februari 2023 tegen de sluisdeuren van de schutssluis is aangevaren en dat als gevolg daarvan schade aan de sluisdeuren is ontstaan en de sluis daardoor enige tijd buiten werking is gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat in zoverre sprake is van een schadevaring in de zin van artikel 8:1002 BW. De aansprakelijkheid voor deze schade wordt ingevolge artikel 8:1003 BW geregeld door titel 11, afdeling 1 van boek 8 van het BW.
4.4.
Uit artikel 8:1004 lid 1 BW volgt dat een verplichting tot schadevergoeding op grond van titel 11, afdeling 1 van boek 8 van het BW slechts bestaat als de schade is veroorzaakt door schuld. Er bestaat geen wettelijk vermoeden van schuld. Op ABC Mortel als eiseres rust de plicht om te stellen en - bij betwisting door [gedaagde] – te bewijzen dat sprake is van schuld van het schip [naam schip 1] . Dit is alleen anders als het schip in aanraking is gekomen met een andere, zo nodig behoorlijk verlichte vaste of te bekwamer plaats vastgemaakte zaak, geen schip zijnde in de zin van artikel 8:1004 lid 1 BW. Voor dat geval bepaalt genoemd artikel dat het schip aansprakelijk is voor de schade, tenzij blijkt dat de aanraking niet is veroorzaakt door schuld van het schip. In dat geval is het aan [gedaagde] als eigenaar van het schip om te bewijzen dat [naam schip 1] geen schuld had aan de schadevaring.
4.5.
Er is sprake van ‘schuld van het schip’ in de zin van artikel 8:1004 BW indien de schade het gevolg is van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169 - 6:171 BW, (b) een fout van een persoon of personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen. [1]
Het vermoeden van schuld van artikel 8:1004 lid 1 BW is niet van toepassing
4.6.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het schuldvermoeden uit artikel 8:1004 lid 1 BW niet van toepassing is. Volgens [gedaagde] is de schadevaring met de sluisdeuren namelijk niet aan te merken als een in artikel 8:1004 lid 1 BW bedoelde aanraking met een andere vaste zaak, geen schip zijnde. Daartoe stelt [gedaagde] dat de sluisdeuren geen vaste zaken, maar beweegbare (onder)delen van de sluis zijn en deze sluisdeuren bovendien in beweging waren kort voordat de [naam schip 1] ermee in aanraking kwam. Daarnaast stelt [gedaagde] dat het schuldvermoeden slechts ten gunste van de eigenaar/exploitant van de aangevaren zaak is, zodat ABC Mortel daarop geen beroep kan doen. ABC Mortel heeft het voorgaande betwist. De kantonrechter is van oordeel dat het schuldvermoeden van artikel 8:1004 lid 1 BW in dit geval niet van toepassing is. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
4.7.
Aan het vermoeden van schuld ligt de gedachte ten grondslag dat het in het algemeen redelijk is de reder te belasten met het bewijs dat de botsing of aanraking van een schip met een vast voorwerp niet is veroorzaakt door de schuld van het schip. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de aanvaring in beginsel aan de bewegingen van het schip moet worden toegeschreven. Een schip beweegt zich immers veelal voort terwijl het ook met die intentie wordt bestuurd, en de vast(gemaakt)e zaak beweegt zich doorgaans niet (of slechts) minimaal.
4.8.
In dit geval heeft de aanvaring plaats gevonden met een sluisdeur. De sluisdeur is weliswaar bevestigd aan het vaste deel van de sluis, maar kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangemerkt als een vaste of vastgemaakte zaak in de zin van artikel 8:1004 lid 1 BW. Het betreft namelijk een bewegend onderdeel daarvan die met het oog op het verlenen van doorvaart aan schepen van dit bewegende onderdeel is voorzien en door een sluiswachter wordt bediend. [2] Van het niet of nauwelijks bewegen van dit onderdeel is dan ook geen sprake. Van belang is voorts dat niet in geschil is dat de sluisdeuren zich sloten en dus in beweging waren op het moment dat (dan wel zeer kort voordat) de [naam schip 1] daarmee in aanraking kwam en deze door de sluiswachter werden bediend. [gedaagde] heeft zich er bovendien op beroepen dat de aanvaring door een fout van de sluiswachter is veroorzaakt, zoals hierna verder wordt toegelicht.
4.9.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de sluisdeur niet als een andere, zo nodig behoorlijk verlichte vaste of te bekwamer plaats vastgemaakte zaak, geen schip zijnde, kan worden aangemerkt, zodat het vermoeden van schuld niet van toepassing is. Op ABC Mortel rust dan ook de stelplicht en bewijslast van de stelling dat [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring.
Heeft [naam schip 1] schuld aan de schadevaring?
4.10.
Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht is de kantonrechter van oordeel dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring. ABC Mortel zal in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
4.11.
ABC Mortel stelt dat sprake is geweest van een inschattingsfout van [gedaagde] en dat er sprake is van schuld dan wel gedeeltelijke schuld van de [naam schip 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft ABC Mortel naar voren gebracht dat vaststaat dat de [naam schip 1] tegen de sluisdeur is aangevaren en dat uit onderzoek is gebleken dat zowel voor, tijdens als na de aanvaring het invaarsein bij de sluisdeur op rood stond. Daarnaast stelt ABC Mortel dat hoewel juist is dat [gedaagde] aan de sluiswachter telefonisch heeft gemeld dat hij de sluis wilde invaren, de sluiswachter vervolgens enkel de ontvangst van dit bericht heeft bevestigd. Daarbij is door de sluiswachter uitdrukkelijk geen toestemming gegeven om in te varen. Ter onderbouwing daarvan wijst ABC Mortel op een e-mail van de gemeente Waalwijk d.d. 12 mei 2023 en data uit het besturingssysteem van de sluis. Volgens ABC Mortel had [gedaagde] gelet op het voorgaande moeten wachten op toestemming om de sluis in te varen en zich er van dienen te vergewissen dat het invaarsein op groen stond.
4.12.
[gedaagde] heeft uitgebreid en gemotiveerd betwist dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de aanvaring. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij op 6 februari 2023 omstreeks 06.45 uur telefonisch contact heeft opgenomen met de sluiswachter en nadrukkelijk toestemming heeft gekregen om meteen de sluis in te varen, nadat het schip [naam schip 2] , die uit de tegengestelde richting kwam, de sluis zou zijn uitgevaren. De sluiswachter meldde daarbij dat hij de sluisdeuren open zou laten staan. Bij het invaren van de sluis stond het invaarsein volgens [gedaagde] op groen. Na het passeren van de buitendeuren van de sluis, sloten de binnendeuren van de sluis zich ineens waardoor de [naam schip 1] de binnendeuren heeft geraakt. [gedaagde] heeft direct telefonisch contact opgenomen met de sluiswachter, die zich daarop direct verontschuldigde en stelde de [naam schip 1] ‘vergeten te zijn’. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] zich onder meer beroepen op een door hem overgelegde schriftelijke verklaring van de sluiswachter. In die - niet gedateerde - verklaring stelt de sluiswachter [persoon C] onder meer het volgende :
“Ik ben bezig met een schutting van buiten (Maas) naar binnen (haven).
In de kolk ligt ms [naam schip 2] .
Tijdens deze schutting krijg ik telefoon (06.37 uur) van [persoon D] van ms [naam schip 1] .
Hij meldt dat hij naar buiten wil vanuit de haven naar de Maas.
Ik geef hem te kennen dat ik met een schutting naar binnen bezig ben en de deur voor
hem open laat staan.
Ik zet het grote beeldscherm op camera 10 (ik kijk hiermee de kolk in) zodat ik ms
[naam schip 2] kan zien uitvaren richting de haven.
Intussen ga ik verder met het inschrijven van ms [naam schip 2] in onze administratie en houdt
het schip op het grote scherm in de gaten.
Ms [naam schip 2] Is voorbij de binnenhoofd en ik zet het uitvaarsein In de kolk op rood en
tevens staan op dat moment alle seinen op rood (zowel binnen als buiten).
In het systeem verschijnt het kader om deuren te sluiten en zoals gewoonlijk klik ik
'deuren sluiten'aan. Ik ben op dat moment de ms [naam schip 1] vergeten.
Deuren kunnen alleen bediend worden als alle seinen op rood staan.
Vanuit camera 10 zie ik een schip aankomen dat vervolgens tegen de dicht gaande
vloeddeuren vaart. Op dat moment staan de seinen dus op rood.
Circa 06.45 uur vaart ms [naam schip 1] tegen de dichtgaande vloeddeuren van het
binnenhoofd.
6.5
uur nam de schipper direct telefonisch contact met mij op.Daarna heb ik de storingsdienst gebeld en heb ik [persoon E] en [persoon F] ingelicht.”
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] de schuld van de [naam schip 1] vooralsnog niet is komen vast te staan. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld van de [naam schip 1] dient namelijk eerst de feitelijke toedracht van de schadevaring komen vast te staan. Daarover verschillen partijen echter van mening. De belangrijkste twistpunten zijn daarbij de vraag of er door de sluiswachter al dan niet toestemming is verleend aan [naam schip 1] om de sluis in te varen en de vraag of het invaarsein voor en ten tijde van het binnenvaren van de sluis op groen dan wel rood stond.
4.14.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld wordt van groot belang geacht wat de handelswijze van de sluiswachter is geweest. ABC Mortel heeft de authenticiteit en inhoud van de hiervoor geciteerde verklaring van de sluiswachter betwist
De inhoud van deze verklaring is bovendien grotendeels tegenstrijdig met de inhoud van de verklaring die volgens de gemeente Waalwijk door de sluiswachter kort na de aanvaring zou zijn afgegeven (en die uit de e-mail van 12 mei 2023 volgt). Op welke wijze de sluiswachter heeft gehandeld, is voor de kantonrechter dan ook nog steeds onduidelijk.
4.15.
[gedaagde] heeft de juistheid van de data van het besturingssysteem betwist. Voor zover al wordt aangenomen dat het invaarsein voor en/of ten tijde van het invaren van de sluis op rood stond, geldt daarnaast dat deze omstandigheid voor de schuldvraag op zichzelf genomen niet van doorslaggevend belang wordt geacht, maar dient te worden beoordeeld in samenhang met de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer ook de handelwijze van de sluiswachter van belang.
Conclusie: bewijsopdracht
4.16.
ABC Mortel heeft de bewijslast van haar stelling dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring. De kantonrechter zal ABC Mortel daarom tot bewijslevering toelaten, zoals hierna vermeld.
4.17.
Direct nadat ABC Mortel bewijs heeft geleverd, mag [gedaagde] (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is. In het geval geoordeeld wordt dat de [naam schip 1] aansprakelijk is voor de onderhavige schadevaring, dienen vervolgens de overige verweren van [gedaagde] beoordeeld te worden ten aanzien van het causaal verband, het relativiteitsvereiste, de toerekening en de omvang van de schade.
4.18.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt ABC Mortel op om te bewijzen dat de [naam schip 1] schuld heeft aan de schadevaring in de vroege ochtend van 6 februari 2023;
schriftelijk bewijs
5.2.
bepaalt dat als ABC Mortel schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
dinsdag 26 november 2024 om 11.30in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
5.3.
bepaalt dat als ABC Mortel getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden december 2024 en januari en februari 2025;
5.4.
wijst erop dat ABC Mortel na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
5.5.
bepaalt dat als ABC Mortel op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922 (Casuele/De Toekomst)
2.Hoge Raad 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1527 (Eerland/Gemeente Rotterdam)