ECLI:NL:RBROT:2024:10515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3637
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van Participatiewet met betrekking tot bijschrijvingen en leningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Nederlandse Budgetcentrale B.V. als eiseres, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van een betrokkene uit Vlaardingen, en het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS als verweerder. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Verweerder had op 26 februari 2024 besloten om de bijstandsuitkering van de betrokkene over de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 te herzien en € 646,50 terug te vorderen. Dit besluit werd door de rechtbank beoordeeld na een zitting op 8 oktober 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen op de bankrekening van de betrokkene, die door verweerder als inkomsten werden aangemerkt, in feite als giften moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat de betrokkene geen verifieerbare bewijsstukken had over de terugbetalingsverplichting van de ontvangen bedragen, die door verweerder als leningen waren aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de bijschrijvingen, die grotendeels niet waren terugbetaald, niet als middelen in de zin van de Pw konden worden aangemerkt, omdat er geen concrete en afdwingbare terugbetalingsverplichting bestond. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder ten onrechte tot herziening en terugvordering was overgegaan.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de betrokkene recht had op de bijstandsuitkering zonder terugvordering. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerders om zorgvuldig om te gaan met de kwalificatie van ontvangen bedragen in het kader van de Participatiewet, vooral als het gaat om de classificatie van giften versus leningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

Nederlandse Budgetcentrale B.V., eiseres, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[naam] ,betrokkene, uit Vlaardingen,
(gemachtigde: I. Bilici),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verkerk).

Inleiding

1. Met het besluit van 26 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van betrokkene op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 oktober 2023 (de periode) herzien en € 646,50 van betrokkene teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Betrokkene ontvangt met ingang van 1 december 2021 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Bij brief van 3 januari 2024 is aan betrokkene verzocht om meer informatie te verstrekken over de herkomst en frequentie van diverse stortingen en bijschrijvingen op haar rekening over de periode 23 juli 2023 tot en met 23 oktober 2023.
Te weten:
• 12 oktober 2023: € 120,- van [naam 2] ;
• 6 oktober 2023: € 15,- van [naam 3] ;
• 29 september 2023: € 18,- van [naam 4] ;
• 31 augustus 2023: € 275,- van de heer of mevrouw [naam 5] ;
• 21 augustus 2023: € 50,- van [naam 6] ;
• 16 augustus 2023: € 23,50 van [naam 7] ;
• 25 juli 2023: € 30,- van [naam 7] ;
• 26 juli 2023: € 110,- van Mw. [naam 8] ;
• 23 juli 2023: € 5,- van Mw. [naam 8] .
2.1.
Eiseres heeft op 11 januari 2024 de gevraagde gegevens aangeleverd. Op de verklaring is te lezen dat, op een enkele bijschrijving na, de bijschrijvingen leningen zijn van met name kennissen en de broer van betrokkene. Bij brief van 22 januari 2024 is aan betrokkene verzocht om verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt dat er een terugbetalingsverplichting van alle personen van wie zij geld geleend heeft of verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt dat deze bedragen inmiddels zijn terugbetaald. Op 24 januari 2024 heeft betrokkene door middel van het contactformulier laten weten dat zij hiervan geen bewijzen heeft en heeft zij verzocht om de gestorte bedragen aan te merken als ‘schenking’.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Verweerder heeft, met overneming van het advies van de secretaris van de commissie, aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, het volgende ten grondslag gelegd. Betrokkene heeft in de periode te veel uitkering ontvangen. Betrokkene heeft stortingen en of bijschrijvingen ontvangen van derden (familie, kennissen) en deze zijn door verweerder aangemerkt als inkomsten. Betrokkene kon immers redelijkerwijs beschikken over de bedragen die zij heeft ontvangen op haar bankrekening. Het stond betrokkene immers vrij om deze bedragen aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Niet gebleken is van enige beperking ten aanzien van de beschikkingsmacht over deze gelden.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de ontvangen bedragen vallen binnen de vrijstelling van inkomen tot een maximaal bedrag per jaar, zoals bepaald in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw. Hierin staat expliciet vermeld dat een eenmalige gift, in geld of in nature, tot een bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar vrijgelaten wordt. De stortingen waarop het besluit betrekking heeft, vallen binnen deze categorie van eenmalige giften en gezien de beperkte omvang van deze stortingen in verhouding tot het vrijgestelde bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar.
6. Volgens vaste rechtspraak worden (kas)stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Als sprake is van betalingen die een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3748. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Pw, niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers worden - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - en waarover vrijelijk kan worden beschikt naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:182.
7. Niet in geschil is dat in de periode van 23 juli 2023 tot en met 23 oktober 2023 diverse bijschrijvingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van betrokkene. Deze bijschrijvingen hebben, tezamen bezien, een terugkerend karakter en zien op een periode waarin betrokkene bijstand ontving. Verder volgt uit de verklaringen van betrokkene dat zij de bijgeschreven bedragen vrij kon besteden en dus kon aanwenden voor haar noodzakelijke bestaanskosten. Dit betekent dat de bijschrijvingen in beginsel zijn aan te merken als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw en ook als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
8. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de bijschrijvingen niet moeten worden aangemerkt als middelen en inkomsten, omdat sprake is van giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Uit de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Stroomopwaarts MVS 2020 (de Beleidsregels) volgt dat een bedrag tot € 1.200,- per kalenderjaar aan giften uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is en niet wordt aangemerkt als middel.
8.2.
Ondanks dat eiseres eerder heeft verklaard dat betrokkene de geldbedragen heeft geleend van kennissen en haar broer, constateert de rechtbank dat de bijschrijvingen als giften waren aan te merken. De geldbedragen zijn grotendeels niet terugbetaald door betrokkene. Er is ook niet gebleken van een concrete en afdwingbare terugbetalingsverplichting. Betrokkene heeft geen bewijzen dat de leningen zijn terugbetaald en betrokkene of eiseres heeft niet met objectief en verifieerbaar bewijs aannemelijk gemaakt dat betrokkene niet vrij kon besteden over de bijschrijvingen. Het onderscheid met een daadwerkelijke gift zoals gedefinieerd in de beleidsregel schuilt enkel in de gestelde (niet-afdwingbare en renteloze) terugbetalingsverplichting, waarvan niet is gebleken dat die daadwerkelijk bestaat. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder ten onrechte de Beleidsregels hier niet heeft toegepast, die in de weg staan aan de terugvordering.
10. Daar komt bij dat achterliggende gedachte van de Pw en de rechtspraak die daarover bestaat, is dat bij ontvangen bedragen tijdens een periode dat bijstand wordt ontvangen tot herziening en terugvordering moet worden overgegaan omdat de bijstand het karakter van een vangnet heeft. Als een bijstandontvanger uit andere bronnen geld ontvangt waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien, is voor dat bedrag geen bijstandverlening nodig en moet dat bedrag worden herzien en teruggevorderd. Als verweerder bij toepassing van het giftenbeleid niet tot herziening en terugvordering overgaat als het door betrokkene ontvangen bedrag als een gift zou zijn aangemerkt, valt niet in te zien waarom er wel aanleiding bestaat om tot herziening en terugvordering over te gaan als over hetzelfde bedrag wordt aangegeven dat het is geleend, terwijl niet is gebleken van een concrete en afdwingbare terugbetalingsverplichting. Dit geldt te meer nu uit de beleidsregel volgt dat een vrijstelling van een bepaald bedrag aan giften vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet verdedigbaar dat bijschrijvingen die door eiseres zelf zijn gekwalificeerd als leningen, maar grote overeenkomsten vertonen met giften, anders moeten worden benaderd dan giften die op grond van het giftenbeleid tot een bedrag van € 1.200,- zijn vrijgesteld van het middelenbegrip. Ook als de geldbedragen dus conform de eerste verklaring daarover van eiseres geen giften zouden betreffen, vallen die naar het oordeel van de rechtbank toch onder de werking van de Beleidsregels.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat verweerder ten onrechte tot herziening en terugvordering heeft besloten. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen, voorzover deze betreffen uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel naar zijn aard met deze uitkeringen overeenkomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels Participatiewet IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2020
Artikel 5.3 Giften
1. De colleges van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam zijn van oordeel dat vanaf kalenderjaar 2022 een bedrag tot € 1.200,00 per kalenderjaar aan giften uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is en niet wordt aangemerkt als middel.
2. In afwijking van lid 1 geldt vanaf het kalenderjaar 2023 dat het college van de gemeente Vlaardingen van oordeel is dat een bedrag tot € 2.250,00 per kalenderjaar uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is en niet wordt aangemerkt als middel.
3. Dit artikel vervalt bij inwerkingtreding van de wetswijziging die de giftenvrijlating in de Participatiewet regelt.