ECLI:NL:RBROT:2024:10204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/653222 / HA ZA 23-172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoedingsrecht na beëindiging van een informele samenwoning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die gedurende 41 jaar een affectieve relatie hebben gehad, maar nooit een samenlevingscontract hebben gesloten. De vrouw vordert een vergoedingsrecht op basis van een afspraak die zij met de man heeft gemaakt over de overwaarde van de woning waarin zij samen hebben gewoond. De vrouw stelt recht te hebben op een kwart van de overwaarde van de woning, die op dat moment een marktwaarde van € 395.000,- had. De man betwist de hoogte van de vordering en stelt dat de vrouw slechts recht heeft op een kwart van de overwaarde, omdat hij samen met zijn moeder eigenaar is van de woning. De rechtbank oordeelt dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 61.853,37, wat overeenkomt met een kwart van de geschatte overwaarde van de woning, en kent de wettelijke rente toe vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis. De vorderingen van de man in reconventie worden afgewezen, omdat hij geen belang meer heeft bij de gevorderde ontruiming van de woning, die al heeft plaatsgevonden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/653222 / HA ZA 23-172
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.R. de Kok te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend in Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
voorheen bijgestaan door mr. P. de Boom te Barendrecht, inmiddels onttrokken.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2023, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 5 juli 2023;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15 tot en met 25;
  • producties A tot en met D van de man;
  • productie E van de man;
  • productie F van de man;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2023;
  • het B2-formulier van 20 februari 2024 met de onttrekking van mr. P. de Boom, waarna de zaak naar de rol is verwezen voor het stellen van een nieuwe advocaat; voor de man heeft zich toen geen nieuwe advocaat gesteld;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 15 april 2024;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 17 juni 2024, waarbij de man niet meer werd bijgestaan door een advocaat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben 41 jaar lang een affectieve relatie met elkaar gehad. Die is begonnen in 1981, toen de vrouw een jaar of dertien, en de man een jaar of achttien oud was, en is geëindigd in mei 2022. Ze hebben nooit een samenlevingscontract gesloten.
2.2.
Partijen hebben samen twee thans meerderjarige kinderen: een dochter (hierna: de dochter) en een zoon (hierna: de zoon).
2.3.
Partijen hebben sinds de vrouw achttien jaar oud was, samengewoond. Zij woonden eerst in huurwoningen en later in koopwoningen, waarvan zij samen eigenaar waren. Partijen hebben hun laatste gezamenlijke koopwoning in 2015 verkocht en zijn in dat jaar met hun twee kinderen in een woning aan [adres 1] (hierna: [adres 1], ook wel: de woning) gaan wonen. [adres 1] was toen nog eigendom van de moeder van de man (hierna: de moeder) en haar toenmalige partner (hierna: de stiefvader). De moeder en de stiefvader waren echter uit elkaar gegaan. De man heeft in 2018 de onverdeelde helft van de woning in [adres 1] van de stiefvader overgenomen. De moeder en de man zijn in dat kader samen een nieuwe hypothecaire geldlening voor de woning aangegaan. De woning is momenteel nog steeds eigendom van de moeder en de man gezamenlijk (en dus niet van de vrouw).
2.4.
De man heeft, teneinde zijn moeder erin te kunnen laten wonen, bewerkstelligd dat de dochter een woning aan [adres 2] (hierna: [adres 2]) kocht, waartoe de dochter een hypothecaire geldlening heeft afgesloten. De moeder is in [adres 2] gaan wonen nadat deze woning was aangekocht.
2.5.
Partijen hebben gedurende de tijd dat zij samenwoonden allebei gewerkt en de kosten van de huishouding gedeeld. De man betaalde in het algemeen de woonlasten en de vrouw de boodschappen en de kosten van de verzorging van het gezin.
2.6.
In mei 2022 is de relatie van partijen geëindigd nadat was uitgekomen dat de man al jaren een affectieve relatie met een andere vrouw en met haar ook een kind had.
Na het eindigen van de relatie is de vrouw aanvankelijk in [adres 1] blijven wonen. De man is bij zijn moeder in de woning aan [adres 2] ingetrokken.
2.7.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de man bij kortgedingvonnis van 3 oktober 2023 veroordeeld om [adres 2] te ontruimen en te verlaten.
2.8.
Ten tijde van de zittingen in onderhavige procedure woonde de man met de zoon in [adres 1] en de vrouw met de dochter in [adres 2].
2.9.
De dochter heeft op enig moment het volgende WhatsApp-bericht aan de man gestuurd:
“Zij[de rechtbank: de vrouw]
wilt op papier dat zij recht heeft op dit huis”, waarop de man, voor zover van belang, heeft gereageerd: “
Zij heeft recht op de helft”.
2.10.
De man heeft op 21 juni 2022 een handgeschreven verklaring met de volgende inhoud opgesteld:
“Ik [gedaagde] ben 6 jaar geleden vreemd gegaan en die vrouw is in verwachting geraakt en heeft besloten deze te houden.
Deze verklaring dient als bewijs zodat [eiseres] haar rechten behoud op huis en helft overwaarde huis [adres 1].”
2.11.
De advocaat van de vrouw heeft in zijn brief van 20 oktober 2022 aan de man geschreven dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning en dat de man deze afspraak in zijn verklaring van 21 juni 2022 heeft vastgelegd en de advocaat heeft namens de vrouw aanspraak gemaakt op nakoming daarvan.
2.12.
De man heeft in zijn e-mail van 21 oktober 2022 aan de advocaat van de vrouw, voor zover van belang, geschreven:
“Mijn intentie is altijd geweest om [eiseres] de helft te geven na alles wat we hebben opgebouwd.”
2.13.
[adres 1] is op 3 januari 2023 (feitelijk) in opdracht van de vrouw getaxeerd op een marktwaarde van € 395.000,-.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie – samengevat – om de man bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. tot betaling aan de vrouw van € 154.167,50 of het bedrag dat overblijft na aftrek van de hypothecaire restschuld van de markwaarde van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023;
II. tot betaling aan de vrouw van € 2.316,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023;
III. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de vrouw, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert in reconventie – samengevat – om de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. of te bevelen om binnen 14 dagen na het vonnis aan de man een overzicht te verstrekken van de door de vrouw ontvreemde inboedelgoederen, op verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
II. om binnen 14 dagen na het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze zaken niet eigendom zijn van de man, alsmede onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de man te stellen;
III. in de proceskosten.
3.5.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vrouw vordert veroordeling van de man tot betaling aan haar van een geldbedrag ter grootte van de helft van de overwaarde van de woning, volgens haar
€ 154.167,50. Zij legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde. De man heeft dat op schrift verklaard. De woning heeft een marktwaarde van € 395.000,-, de hypotheekschuld is € 86.665,-, dus de overwaarde is € 308.335,-. De helft daarvan is
€ 154.167,50.
4.2.
De man voert hiertegen – samengevat – het volgende aan. De man heeft de vrouw abusievelijk bericht dat zij aanspraak maakt op een vergoeding ingeval van verkoop van de woning. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem die vergissing tegen te werpen, temeer omdat de man zijn verklaring onder grote druk heeft gedaan; hij is door de vrouw en dochter bedreigd. Bovendien heeft de man zijn verklaring bij e-mail van 2 november 2022 aan de advocaat van de vrouw ingetrokken, zodat de vrouw zich hierop niet meer kan beroepen. Verder betwist de man de hoogte van het gevorderde bedrag. Volgens hem kan de vrouw slechts aanspraak maken op een kwart van de overwaarde omdat hij samen met zijn moeder eigenaar van de woning is, zijn moeder en hij ieder van de onverdeelde helft, en hij betwist de gestelde marktwaarde en hoogte van de hypotheekschuld.
Het beoordelingskader
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw meent dat zij een vergoedingsrecht op de man heeft. Partijen zijn niet gehuwd geweest en zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan en waren dus informeel samenlevenden. De vraag of de vrouw een vergoedingsrecht toekomt moet daarom worden beantwoord aan de hand van het algemene verbintenissenrecht (zie ECLI:NL:HR:2019:707). Zo kan een vergoedingsrecht bestaan op basis van uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken tussen partijen.
Uitdrukkelijke afspraak: de vrouw heeft recht op een deel van de overwaarde van de woning
4.4.
Vast staat dat de man de verklaring van 21 juni 2022 heeft opgesteld, waarin staat dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning. Deze verklaring moet onder de omstandigheden van het geval worden aangemerkt als een aanbod tot betaling van een geldsom, aangezien de vrouw niet uit hoofde van mede-eigendom van de woning (want dat was er niet) recht had op de helft van de overwaarde van de woning. De vrouw heeft dit aanbod aanvaard, door (in elk geval) bij brief van haar advocaat van 20 oktober 2022 onder verwijzing naar de verklaring van de man, aanspraak te maken op de (haar aangeboden) helft van de overwaarde van de woning. De man kon zijn ondertekende verklaring van 21 juni 2022 op 2 november 2022 niet meer intrekken, omdat zijn verklaring de vrouw toen al had bereikt (artikel 3:37 lid 5 BW) en hij kon het daarin vervatte aanbod niet meer herroepen omdat dat door haar reeds was aanvaard (artikel 6:219 BW). Tussen partijen is dus uitdrukkelijk afgesproken dat de vrouw recht heeft op ‘de helft’ van de overwaarde van de woning. Onder 4.6 komt aan de orde hoe ‘de helft’ moet worden uitgelegd en onder 4.7 komt aan de orde of partijen al dan niet hebben bedoeld dat de vordering van de vrouw onmiddellijk opeisbaar zou zijn en van welke waardepeildatum partijen hebben bedoeld uit te gaan.
Niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.5.
Volgens de man is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem aan de afspraak te houden. Dit beroep van de man op artikel 6:248 lid 2 BW, de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, slaagt niet. De rechter dient terughoudend om te gaan met de toepassing van deze bepaling. Het uitgangspunt is dat partijen een afspraak hebben gemaakt die moet worden nagekomen. Indien en voor zover de verklaring een vergissing van de man zou zijn geweest, wat overigens niet zo is (zie 4.8), komt dat voor zijn risico. De man voert aan dat hij onder grote druk de desbetreffende verklaring heeft opgesteld, maar die stelling verwerpt de rechtbank omdat de man deze niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Hij heeft wel gesteld dat hij door de vrouw en de dochter is bedreigd, maar niet waar die bedreigingen uit bestonden, wanneer die plaatsvonden en of dat voorafgaand aan zijn verklaring was, en wat die te maken hadden met de verklaring. Hij heeft slechts verwezen naar een WhatsApp-bericht van hem aan zijn dochter waarin hij haar zou hebben verzocht te stoppen met dreigen. Hij moet de afspraak dus nakomen.
De vrouw heeft recht op een kwart van de overwaarde van de woning
4.6.
Tussen partijen bestaat discussie over hoe de afspraak moet worden uitgelegd. Bij de uitleg moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige uitleg van de afspraak, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). De rechtbank is van oordeel dat de vrouw volgens de door partijen gemaakte afspraak recht heeft op een door de man te betalen geldbedrag ter grootte van een kwart van de overwaarde van de woning. Omdat de man eigenaar is van de onverdeelde helft van de woning moest de vrouw er redelijkerwijs van uitgaan dat zij slechts recht heeft op de helft van zijn helft, dus op een kwart, en niet op de helft van de overwaarde, nu dat laatste immers in feite zou betekenen dat de man het deel van de overwaarde dat hem vanwege de eenvoudige gemeenschap met zijn moeder van de woning toekomt, volledig aan de vrouw zou hebben willen afdragen, terwijl niet is gebleken dat daarvoor aanleiding bestaat.
Opeisbaarheid en waardepeildatum?
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt, stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw pas recht heeft op ‘de helft’ van de overwaarde ingeval de woning wordt verkocht, dus dat haar ‘helft van de helft’ pas opeisbaar zou zijn ingeval van verkoop van de woning. Die voorwaarde blijkt echter niet uit zijn verklaring. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de afspraak tussen partijen zo moet worden uitgelegd dat de vrouw juist met en vanwege de beëindiging van de relatie recht heeft op een door de man aan haar te betalen geldbedrag ter grootte van de helft van de helft van de overwaarde van de woning, zonder dat een voorwaarde geldt aangaande de opeisbaarheid.
De volgende vraag is, over welke overwaarde partijen het hebben, met andere woorden: welke waardepeildatum zijn partijen overeen gekomen, en moet dus worden gehanteerd bij de uitleg van hun afspraak. Nu de man zijn aanbod deed eind juni 2022 nadat de relatie was geëindigd in mei 2022, levert dat het (enige) aanknopingspunt op voor de waardepeildatum. Partijen hebben hun afspraak immers in het kader van het (na 41 jaar) eindigen van hun relatie gemaakt.
Ten overvloede: partijen hebben deze afspraak ook al tijdens de relatie stilzwijgend gemaakt
4.8.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat partijen de afspraak ook al tijdens hun relatie minst genomen stilzwijgend hebben gemaakt. De man vond na het eindigen van de relatie kennelijk dat de vrouw, ondanks dat zij geen mede-eigenaar van de woning was, recht had op ‘de helft’ van de overwaarde. Dat blijkt uit zijn verklaring van 21 juni 2022, maar ook uit zijn Whatsapp-bericht aan de dochter “Zij heeft recht op de helft” (zie 2.9) en uit zijn uitlating aan de advocaat van de vrouw “Mijn intentie is altijd geweest om [eiseres] de helft te geven na alles wat we hebben opgebouwd” (zie 2.12). Dat is ook heel wel te verklaren. Partijen werkten tijdens hun langdurige relatie en samenwoning allebei en deelden de kosten van de huishouding. Partijen waren samen eigenaar van opvolgende koophuizen en het laatste huis voorafgaand aan [adres 1] verkochten zij met een aanzienlijke overwaarde. De man heeft vervolgens de overdeelde helft van de woning gekocht om zijn moeder te helpen die zelf de stiefvader niet kon uitkopen. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij destijds aan de bank heeft gevraagd of (het aandeel van de stiefvader in) de woning op zowel zijn naam als die van de vrouw gezamenlijk kon komen, maar dit kon volgens de bank niet, aldus de man. De vrouw heeft aangegeven dat zij en hun kinderen vervolgens meermaals aan de man hebben gevraagd ervoor te zorgen dat de woning alsnog ook op naam van de vrouw kwam en de man gaf daarop steevast aan dat dat goed zou komen. Hieruit volgt dat de huidige constructie, dat de man (mede-)eigenaar (met zijn moeder) van de woning is en dat niet de man en de vrouw gezamenlijk de (mede-) eigendom (met de moeder) van de woning hebben verkregen, niet is wat partijen wilden, maar noodzaak was. De gezamenlijke wens was dat de woning ook op naam van de vrouw was komen te staan, in welk geval de vrouw op grond daarvan verdeling van de woning had kunnen vorderen en aanspraak had gemaakt op (tenminste) een kwart deel van de overwaarde van de woning.
De man moet € 61.853,37 aan de vrouw betalen
4.9.
Bij het vaststellen van de hoogte van het vergoedingsrecht van de vrouw zal de rechtbank aanknopen bij de getaxeerde waarde van € 395.000,-, welke taxatie een aantal maanden na de verklaring van de man in opdracht van de vrouw is uitgevoerd. De man heeft immers niet betwist dat de woning op dat moment (in januari 2023) € 395.000,- waard was.
De man geeft aan dat hij de omvang van de hypotheekschuld van juni 2022 niet kan opgeven. De rechtbank zal daarvan dus een schatting maken. Uit het screenshot van 20 oktober 2023 (productie C van de man en zijn mededeling) blijkt dat de hypotheekschuld op dat moment € 142.351,21 was. Volgens de e-mail van de man van 21 oktober 2022 aan de advocaat van de vrouw was de hypotheekschuld op dat moment nog € 146.277,67. In een jaar tijd is dus € 3.926,46 afgelost, oftewel: € 327,21 per maand. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de hypotheekschuld in juni 2022 (vier maanden vóór 21 oktober 2022)
(€ 146.277,67 + 4 maanden × € 327,21 =) € 147.586,51 was. De overwaarde wordt derhalve geschat op (€ 395.000,- minus € 147.586,51 =) € 247.413,49. De vrouw heeft op grond van de afspraak tussen partijen recht op een geldbedrag ter grootte van een kwart daarvan. De man moet dus € 61.853,37 aan de vrouw betalen.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis
4.10.
De vrouw vordert over de hoofdsom wettelijke rente vanaf 1 januari 2023. Op grond van artikel 6:119 lid 1 BW is de wettelijke rente pas verschuldigd nadat verzuim is ingetreden. De vrouw heeft niet onderbouwd gesteld dat sprake is van verzuim.
De rechtbank bepaalt dat de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de man. De man wordt met dit vonnis bekend met het bedrag dat hij moet betalen. Met de termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis wordt hem, gelet op de duur van deze procedure waarin hij zich daarop heeft kunnen voorbereiden, een redelijke termijn gegund om dat bedrag alsnog te betalen.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
4.11.
De vrouw vordert betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen. Zoals de man terecht aanvoert is hij op grond van artikel 6:96 lid 6 BW deze vergoeding namelijk pas verschuldigd nadat hij onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na (ontvangst van de) aanmaning. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-partners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
De vrouw hoeft geen lijst met inboedelgoederen aan de man te verstrekken
4.13.
De man vordert allereerst dat de vrouw wordt veroordeeld om aan de man een overzicht te verstrekken van “de door haar ontvreemde inboedelgoederen”. De rechtbank wijst deze vordering af. De man heeft op zitting gezegd dat hij geen aanspraak maakt op de inboedel uit de woning, zodat hij geen belang heeft bij een dergelijk overzicht. De man zei alleen zijn persoonlijke spullen terug te willen. Hij heeft echter geen veroordeling van de vrouw tot afgifte van bepaalde zaken gevorderd. En overigens merkte de vrouw hierover op dat zij, toen zij [adres 1] verliet, die spullen in de garage heeft gezet, waar de man bij kon, en dat zij de man daarover heeft geïnformeerd. De man heeft deze spullen kennelijk niet opgehaald, en mogelijk zijn ze door een ander meegenomen want de garage was vrij toegankelijk, aldus de vrouw.
De vrouw heeft de woning al ontruimd en verlaten
4.14.
De man vordert daarnaast – samengevat – dat de vrouw wordt veroordeeld om [adres 1] te ontruimen en te verlaten. Dat is al gebeurd. De man heeft dus ook geen belang meer bij deze vordering, zodat die wordt afgewezen.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-partners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 61.853,37, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
3726 / 638