ECLI:NL:RBROT:2024:1010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/10/639723 / FA RK 22-4064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot terugverhuizing van minderjarige naar Nederland en vaststelling hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen een man en een vrouw over de terugverhuizing van hun minderjarige kind naar Nederland. De vrouw was met de minderjarige naar Polen verhuisd zonder de man hiervan op de hoogte te stellen, wat leidde tot een breuk in het contact tussen de man en het kind. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:247 lid 3 BW, in verbinding met artikel 8 EVRM, de vrouw bevolen om samen met de minderjarige binnen twaalf weken terug te verhuizen naar Nederland. Dit bevel is onderworpen aan een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat zij niet voldoet aan het bevel, met een maximum van € 50.000,-. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn, waarbij de rechtbank het belang van het kind vooropstelde. De vrouw is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw onmiddellijk moet voldoen aan de beschikking, ook als zij in hoger beroep gaat. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/639723 / FA RK 22-4064
Beschikking van 18 januari 2024 over de terugverhuizing en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatieregeling en de dwangsommen
in de zaak van:
[de man], hierna: de man,
wonende te Ridderkerk,
advocaat mr. M. Ahmadi te Rotterdam,
t e g e n
[naam01 ], hierna: de vrouw,
wonende op een onbekend adres in Polen.
Ouders van de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 9 maart 2023;
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 14 juni 2023;
- bericht van de man van 4 juli 2023;
- bericht met bijlagen van de man van 14 juli 2023.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam02] .
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling
verschenen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Tussenbeschikking
2.1.1.
Bij beschikking van 9 maart 2023 is het ouderlijk gezag over de minderjarige gewijzigd, in die zin dat de man en de vrouw dit ouderlijk gezag over de minderjarige vanaf de datum van die beschikking gezamenlijk uitoefenen. Verder heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), de informatieregeling, de terugverhuizing van de minderjarige en de dwangsommen en deze doorwezen naar een mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van deze rechtbank. De rechtbank verwijst naar die beschikking.
2.2.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.1.
De rechtbank verwijst voor de rechtsmacht naar rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.1.3 van de beschikking van 9 maart 2023. De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
2.3.
Terugverhuizing
2.3.1.
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te bevelen de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland binnen vier weken na het geven van de te wijzen beslissing, althans een zo spoedig mogelijke datum als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling om samen met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland met een maximum van € 50.000,-.
2.3.2.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
2.3.3.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, in geval van gezamenlijk gezag, de rechter op grond van artikel 1:253a BW de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden (ECLI:NL:HR:2021:1513). Ten tijde van de verhuizing was er nog geen gezamenlijk gezag, inmiddels wel. Echter, ook bij eenhoofdig gezag bestaat volgens dit arrest een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van artikel 1:247 lid 3 BW, gelezen in verbinding met artikel 8 EVRM is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. De rechtbank dient te beoordelen of in dit geval een dergelijke maatregel passend is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
2.3.4.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij tot en met april 2022 op zeer regelmatige wijze betrokken was bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Dit contact is plotseling verbroken toen de vrouw met de minderjarige in mei 2022 naar Polen vertrok zonder de man, de school en de sociale omgeving van de minderjarige hiervan op de hoogte te stellen. De man en de minderjarige hebben geen afscheid van elkaar kunnen nemen en zij hebben elkaar sindsdien niet meer gezien. Als gevolg van de door de vrouw gecreëerde situatie is de man niet meer betrokken in het dagelijks leven van de minderjarige.
2.3.5.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank door de onaangekondigde verhuizing bewust de omgang tussen de man en de minderjarige afgebroken. De man heeft verklaard dat hij veelvuldig op allerlei manieren heeft geprobeerd in contact te komen met de vrouw of met haar ouders om zo het contact tussen hem en de minderjarige te herstellen. De vrouw is tot nu toe op geen enkel verzoek van de man ingegaan. Ook is de vrouw niet verschenen in deze procedure. Daarmee heeft de vrouw de belangen van de minderjarige niet op de juiste wijze gewogen. Gelet op het gedrag van de vrouw, ziet de rechtbank met de raad geen andere mogelijkheid om het contact te herstellen tussen de man en de minderjarige dan met de maatregel van terugverhuizing. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de man worden toegewezen als hierna te vermelden, waarbij de verhuizing uiterlijk twaalf weken na het geven van de beslissing moet worden geëffectueerd.
2.4.
Hoofdverblijfplaats
2.4.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
2.4.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
2.4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling blijk gegeven dat hij zijn verzoek heeft doordacht. Hoewel de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij van dinsdag tot en met zondag van 15.00 uur tot 23.00 uur in een pizzaria werkt, heeft hij ook verklaard bereid te zijn een andere baan te zoeken of zijn werktijden aan te passen zodat hij de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich kan nemen. Ook heeft de man een netwerk van familieleden in de buurt die hem en de minderjarige kunnen helpen. De man woont in een eengezinswoning in [plaats01] met een basischool in de buurt. Hij is daarom in staat de minderjarige een thuis, een eigen kamer en onderwijs op school te bieden. Als de vrouw met de minderjarige terugverhuist, is het onduidelijk waar zij de eerste tijd zal verblijven en valt niet uit te sluiten dat de vrouw in eerste instantie geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, iets dat niet in het belang is van de minderjarige die toch al aan een nieuwe situatie moet wennen. De man heeft toegezegd zich in te zetten voor een zorgregeling tussen de minderjarige en de vrouw. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat een verhuizing van Polen naar Nederland spannend is voor een kind en een verhuizing van de vrouw naar de man daar nog een schep bovenop doet, acht de rechtbank het in het belang van het kind om het hoofdverblijf bij vader toe te wijzen en zodoende zoveel mogelijk stabiliteit en veiligheid te waarborgen voor de minderjarige.
2.5.
Dwangsom
2.5.1.
Het verzoek van de man tot het opleggen van de dwangsommen zal als onweersproken en in het belang van de minderjarige worden toegewezen. De eerdere gedragingen van de vrouw duiden erop dat ze geen oog heeft voor het belang van de man en het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft er geen enkel vertrouwen in dat de vrouw zich aan de beslissingen van de rechtbank zal houden als daarbij geen dwangmiddel kan worden ingezet.
2.6.
Zorg- en informatieregelingen
2.6.1.
De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een informatieregeling vast te stellen in het geval het verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf niet wordt toegewezen. De rechtbank constateert dat de voorwaarde waaronder deze verzoeken zijn gedaan, niet is vervuld en komt dus niet toe aan inhoudelijke beoordeling daarvan. De verzoeken worden afgewezen.
2.7.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.7.1.
Bij de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking moet de rechtbank een belangenafweging maken.
2.7.1.1. De rechtbank is slecht op de hoogte van de belangen van de vrouw, omdat zij niet in deze procedure is verschenen. Niettemin is het belang van de vrouw om haar leven ongestoord te kunnen voortzetten in Polen evident. Uitvoerbaar bij voorraadverklaring betekent dat zij, ook als zij in hoger beroep gaat, toch uitvoering zal moeten geven aan deze beschikking. Daarbij heeft de rechtbank oog voor het kader dat de Hoge Raad heeft gesteld (ELCI:NL:HR:2019:2026), wat erop neerkomt dat een gemotiveerde beslissing tot uitvoerbaarheid bij voorraad alleen kan worden bestreden met omstandigheden die zich pas ná deze beschikking voordoen. Dat betekent dat zij in hoger beroep niet de uitvoerbaarheid bij voorraad zal kunnen bestrijden met argumenten die zij in eerste aanleg al kon aanvoeren. Dat is echter aan de vrouw zelf te wijten: zij is niet verschenen, terwijl zij wel behoorlijk is opgeroepen.
2.7.1.2. De minderjarige heeft enerzijds recht op zo min mogelijk inmenging in haar privéleven en belang bij zo min mogelijk verplaatsingen, zeker zoals deze over grote afstand. Maar aan de andere kant heeft de minderjarige ook recht op, en belang bij, opvoeding door beide ouders. Dat laatste belang is door het handelen van de vrouw op grove wijze geschonden, niet alleen door haar vertrek naar Polen, maar ook door het verbreken van alle contact met de man. Hoe langer deze situatie voortduurt, hoe schadelijker dat is voor de minderjarige en hoe moeilijker het herstel zal zijn.
2.7.1.3. De man heeft eveneens een groot belang bij een zo snel mogelijke beëindiging van de huidige situatie, óók als de vrouw in hoger beroep mocht gaan. Hoe langer het contact tussen de man en de minderjarige verbroken blijft, hoe moeilijker het herstel daarvan is.
2.7.1.4. Ten slotte zou het achterwege laten van uitvoerbaarheid bij voorraad er in feite op neerkomen dat de vrouw wordt beloond voor haar onrechtmatige en schadelijke gedrag. Zij kan blijven traineren en het daarmee voor de minderjarige alleen maar moeilijker maken. Daarmee wordt een situatie geschapen waarin dwarsliggen en onrechtmatig gedrag in de hand worden gewerkt. In plaats van eerst een geschil aan de rechter voor te leggen en de beslissing af te wachten, heeft de vrouw geprobeerd om de man, de minderjarige en de rechter voor een voldongen feit te plaatsen, in de hoop dat de rechter dat dan maar achteraf zou accorderen. Die handelswijze belonen maakt de minderjarige vogelvrij en stelt een voorbeeld dat ook andere minderjarigen feitelijk vogelvrij verklaart.
2.7.2.
Al deze belangen afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de vrouw ondergeschikt zijn aan de andere belangen, of die andere belangen nu afzonderlijk of in samenhang worden beschouwd. Daarom verklaart de rechtbank haar beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt de vrouw uiterlijk twaalf weken na het geven van deze beschikking met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet voldoet aan het bevel om samen met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland met een maximum van € 50.000,-;
3.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
De beschikking is gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, voorzitter, mr. J. van den Bos en mr. S. Wierink, rechters, allen tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. J.J.H. Scholtens-Geeve op 18 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.