Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De verdere procedure
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam02] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen een man en een vrouw over de terugverhuizing van hun minderjarige kind naar Nederland. De vrouw was met de minderjarige naar Polen verhuisd zonder de man hiervan op de hoogte te stellen, wat leidde tot een breuk in het contact tussen de man en het kind. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:247 lid 3 BW, in verbinding met artikel 8 EVRM, de vrouw bevolen om samen met de minderjarige binnen twaalf weken terug te verhuizen naar Nederland. Dit bevel is onderworpen aan een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat zij niet voldoet aan het bevel, met een maximum van € 50.000,-. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn, waarbij de rechtbank het belang van het kind vooropstelde. De vrouw is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw onmiddellijk moet voldoen aan de beschikking, ook als zij in hoger beroep gaat. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.