“Ik maak deel uit van de bemanning van de [naam schip 1] . Ik heb vaarbevoegdheid om als
schipper te mogen fungeren op vissersvaartuigen tot 60 meter. Ik vaar in de functie
van matroos aan boord van de [naam schip 1] . (…) Wij zijn dinsdag 31 juli 2018 rond 12.30 uur vertrokken vanuit Den Helder om te gaan vissen op garnalen. Aan boord waren [gedaagde 2] , [voornaam eiser] (roepnaam [roepnaam eiser] ) [eiser] , ikzelf en [roepnaam eiser] zijn broertje [persoon B] als passgier. Deze reis was ik net
als altijd als matroos aan boord. Wij zijn gaan vissen op de Noordzee, 2 a 3 mijl
vanaf de kust, ter hoogte van Den Helder. [roepnaam eiser] had de wacht van 18.00 tot 19.30
uur. Dan zouden we halen. Ik lag te slapen. Ik werd, net als [gedaagde 2] wakker gemaakt. Ik
moest boven komen van [roepnaam eiser] . Toen ik op de brug stond, belde [persoon C] [gedaagde 2] , dat we
moesten komen om te slepen. Dat was de [naam schip 2] . Dit was om 19.00 uur. We lagen een end
van de [naam schip 2] af. [gedaagde 2] zei, we gaan de garnalen verwerken en de tuigen vastmaken
buitenboord. We zijn naar de [naam schip 2] gevaren. Zij hadden motorpech en lagen te drijven.
Wij zijn bij hen langs gevaren om een touw over te nemen om een sleepverbinding te
maken. Dat ging in 1 keer goed. de wind was westelijk kracht 2 a 3 Beaufort. De
golfhoogte was normaal. Het schip lag kalm. Er is eerst een opgooi touwtje
overgegooid. De sleeptros hebben [roepnaam eiser] en ik samen binnengehaald. Wij stonden samen
midden op het achterdek . Wij hebben samen de sleeptros vastgemaakt . We hebben de tros
onder een horizontale railing doorgehaald, langs de binnenzijde van de davidpaal
gehaald en op de bolder bakboord dwars van de roef vastgemaakt. De railing is
opgelast aan de davidpaal en de verschansing. Dit doen wij altijd zo en is door [gedaagde 2]
als schipper in orde bevonden. Toen de sleeptros was belegd, is [roepnaam eiser] aan
bakboordzijde op het dek ongeveer 4 meter voor de bolder gaan staan. Ik ging naar de
stuurboord zijde van het achterdek om het opgooitouwtje op te schieten . [roepnaam eiser] stond
voor de communicatie met [gedaagde 2] aan bakboord . Ik had geen rol voor wat betreft de
communicatie. Ik stond wel op te letten. Op een bepaald moment zag ik dat de tros
strak kwam. We liepen toen minimale vaart vooruit . Ik voelde dat [gedaagde 2] de schroef eraf
haalde. De [naam schip 2] lag toen bakboord achter ons. De tros was bij hen op het voorschip
vastgemaakt op 1 van de voorbolders. De afstand tussen beide schepen was ongeveer 60
meter. Ik kon niet zien op welke bolder de tros was vastgemaakt. Toen hoorde ik
vrijwel direct [gedaagde 2] roepen ; " [persoon A] er bij". Ik hoorde aan zijn stemgeluid dat er wat
aan de hand was. Ik ben buitenom via de bakboordzijde naar voren gerend. Er was mij
toen nog niets opgevallen. [persoon B] stond in de stuurhut tijdens het maken van de
sleepverbinding. Ik zag [roepnaam eiser] aan dek liggen. Ik zag bloed op dek en op zijn gezicht. [gedaagde 2] en [persoon B]
zaten geknield bij hem. Ik ben daarna bij [roepnaam eiser] gebleven. (…) Ik hoorde, toen ik bij [roepnaam eiser] zat van
[persoon B] , dat hij had gezien dat [roepnaam eiser] door een stuk buis geraakt werd. Ik begreep toen
al heel snel , dat het een stuk van de railing moest zijn. Later zag ik dat bakboord
achter een stuk railing weg was. Ik vond nog een stukje van de railing aan
stuurboordzijde op het achterdek. De sleepverbinding is in stand gebleven.”