ECLI:NL:RBROT:2023:9463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/634999 / FA RK 22-1762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing met minderjarige en wijziging ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over het ouderlijk gezag en de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met hun minderjarige kind naar Curaçao. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Curaçao te verhuizen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich onvoldoende had ingespannen om een leven in Nederland op te bouwen en dat een verhuizing naar Curaçao zou leiden tot een aanzienlijke beperking van het contact tussen de minderjarige en de man. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de vrouw onvoldoende rekening hield met de gevolgen van de verhuizing voor de omgangsregeling. De rechtbank heeft daarnaast het ouderlijk gezag gewijzigd, zodat de man en de vrouw dit gezag gezamenlijk uitoefenen. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de verstoorde communicatie tussen de ouders, er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/634999 / FA RK 22-1762
Beschikking van 19 september 2023 over het ouderlijk gezag, de informatie- en consultatieregeling en de vervangende toestemming verhuizing
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
zonder bekende woonplaats in Nederland,
advocaat mr. P.V. Hübner te Rotterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 21 oktober 2022;
  • het aanvullend / gewijzigd verzoekschrift van de man, ingekomen op
24 februari 2023;
  • het bericht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 8 maart 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 13 maart 2023;
  • het bericht van de vrouw van 14 maart 2023;
  • het bericht van de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna ook: de raad) van 21 maart 2023;
  • het rapport van de raad van 22 juni 2023;
  • het bericht van de man van 27 juni 2023;
  • het bericht van de vrouw van 6 juli 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op
5 juli 2023;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op
3 augustus 2023;
- het bericht met bijlagen van de vrouw van 3 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] (hierna: de minderjarige) bij de vrouw zal zijn. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) waarbij de minderjarige bij de man verblijft als volgt zal zijn:
  • één weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 12.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
  • de helft van alle vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen waarbij partijen hebben afgesproken
* de minderjarige is op de verjaardagen van de ouders bij de jarige ouder;
* de minderjarige is op Eerste Kerstdag het ene jaar bij moeder en op Tweede Kerstdag bij vader en het volgende jaar andersom;
* de minderjarige is het ene jaar op Oudejaarsdag bij moeder en op Nieuwjaarsdag bij vader en het volgende jaar andersom;
- de ouder waar de minderjarige verbleven heeft, brengt haar naar de andere ouder als er gewisseld moet worden.
De behandeling van het verzoek ten aanzien van het gezamenlijk gezag dan wel de informatie- en consultatieregeling heeft de rechtbank aangehouden in afwachting van het resultaat van het Uniform Hulpaanbod traject.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 8 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de vrouw bevolen om uiterlijk 1 mei 2023 samen met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat zij daaraan niet voldoet tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter in voornoemd vonnis in kort geding geoordeeld dat de bij de beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2022 bepaalde omgangsregeling na terugkomst van de vrouw met de minderjarige in Nederland moet worden hervat.
2.3.
De vrouw is in april 2023 met de minderjarige teruggekeerd naar Nederland. De omgangsregeling is toen hervat.

3.De beoordeling

Gezag en informatieregeling
3.1.
De man heeft primair verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarige mede aan hem toekomt. Subsidiair heeft de man verzocht de vrouw te bevelen dan wel te veroordelen om de man eens per maand over de gezondheid, het welzijn, de studieresultaten en andere gewichtige aangelegenheden van de minderjarige te informeren, dan wel, meer subsidiair, een andere beslissing te nemen over de wijze van informatieverstrekking door de vrouw aan de man die de rechtbank in het belang van de minderjarige geraden acht.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en stelt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen omdat het vertrouwen tussen partijen dermate is verstoord dat zij niet meer met elkaar communiceren en de vrouw bovendien al lange tijd alleen de beslissingen over de minderjarige neemt.
3.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het hebben van gezamenlijk ouderlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt. De rechtbank ziet, net als de raad, geen grond om van dit wettelijk uitgangspunt af te wijken. De communicatie tussen de man en de vrouw verloopt niet goed, maar uit het onderzoek van de raad blijkt dat er desondanks geen concrete aanwijzingen zijn dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de man en de vrouw als de man mede met het gezag zal worden belast. Het ligt op de weg van de man en de vrouw om tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding te komen. De man heeft zich tijdens de mondelinge behandeling verklaard bereid te zijn hier – al dan niet met behulp van een hulpverleningsinstantie – aan te werken, de vrouw niet. Het is evenwel ook een verplichting van de vrouw om, in het belang van de minderjarige, mee te werken aan de verbetering van de verstandhouding met de man. Met de raad verwacht de rechtbank dat als de man en de vrouw zich voldoende inspannen om tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding te komen, zij in staat zullen zijn invulling te geven aan het gezamenlijk gezag op een wijze die niet belastend voor de minderjarige zal zijn. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen.
3.6.
Nu de rechtbank het primaire verzoek van de man zal toewijzen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire verzoeken van de man.
Vervangende toestemming verhuizing
3.7.
De vrouw verzoekt bij zelfstandig verzoek vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar Curaçao.
3.8.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.9.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en te wonen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw vindt haar beperking in het feit dat er een betrokken vader in het leven van de minderjarige is, waardoor de vrouw bij haar keuzes rekening moet houden met hun belang om een goed contact met elkaar te houden. Bovendien worden de ouders bij deze beslissing gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast. Dat betekent dat de vrouw vooraf toestemming nodig heeft van de man, of vervangende toestemming van de rechtbank, om met de minderjarige te verhuizen.
3.10.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.11.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De wens van de vrouw om te verhuizen is ingegeven door het feit dat zij graag terug wil naar Curaçao, waar zij is geboren. Haar familie woont daar, zij kan daar een appartement bewonen van haar moeder, zij heeft daar werk, plannen om een eigen bedrijf te starten en zij geniet daar samen met de minderjarige van het aangename klimaat. De vrouw heeft in Nederland nooit echt kunnen aarden en zeker nu zij in Nederland geen woning en geen werk heeft, wil zij hier graag weg. De vrouw stelt moeite te hebben om – nadat zij enige maanden met de minderjarige op Curaçao is verbleven – hier opnieuw een eigen woning en werk te vinden. Als zij naar Curaçao verhuist, dan heeft zij daar geen problemen mee en kan zij verder met haar leven, zo stelt zij. De vrouw is zodanig gericht op het verhuizen naar Curaçao, dat zij naar het oordeel van de rechtbank zich onvoldoende heeft ingespannen om hier opnieuw een leven op te bouwen. Niet gebleken is dat de vrouw daadwerkelijk heeft getracht om hier een eigen woning en werk te vinden. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van de vrouw om haar leven met de minderjarige verder op Curaçao te leiden, is de rechtbank van oordeel dat hiermee geen noodzaak tot verhuizing is gegeven.
3.13.
Bovendien geeft de vrouw zich er onvoldoende rekenschap van dat een verhuizing naar Curaçao zal betekenen dat er niet of nauwelijks nog (fysiek) contact tussen de minderjarige en de man zal zijn. De door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling voorgestelde compensatie, waarbij de vrouw vliegtickets van en naar Curaçao voor de man zal kopen zodat hij de vakanties met de minderjarige kan doorbrengen, zijn naar het oordeel van de rechtbank weinig realistisch. Daarbij komt dat het, gelet op de verstoorde communicatie tussen partijen, niet eenvoudig voor de man en de vrouw zal zijn om hier goede afspraken over te maken. Een verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar Curaçao zal naar het oordeel van de rechtbank het recht van de man op omgang met de minderjarige te veel aantasten. Dat de man op dit moment onvoldoende aandacht voor de minderjarige heeft, zoals de vrouw stelt, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De man heeft weliswaar verklaard dat hij de minderjarige niet meeneemt als ze ziek is of weerstand vertoont, maar hij rijdt wel om het weekend bijna 300 kilometer van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2], waar de vrouw en de minderjarige nu verblijven, en terug. De rechtbank ziet in deze stelling van de vrouw dan ook geen aanleiding anders te oordelen.
3.14.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank, alle belangen tegen elkaar afwegend, het verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing zal afwijzen.
Overige verzoeken
3.15.
De rechtbank komt niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vrouw tot wijziging van de in de beschikking van 21 oktober 2022 neergelegde omgangsregeling, nu het verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing zal worden afgewezen.
3.16.
De man heeft zijn verzoek tot terugverhuizing van de vrouw naar Nederland en zijn verzoek tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De rechtbank zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
3.17.
Het verzoek van de man tot verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod voor deelname aan intensieve oudergesprekken zal worden afgewezen, nu dit verzoek niet op de wet gegrond is. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld daar niet voor open te staan en dit kan haar niet worden opgelegd.
Proceskosten
3.18.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] in die zin dat de man en de vrouw dit gezag vanaf de datum van deze beslissing gezamenlijk uitoefenen;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
wijst het verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing af;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.L. van Dijkman, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Woudstra en mr. H.J. Wieman-Bart, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.D. Lavieren, griffier, op 19 september 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.