ECLI:NL:RBROT:2023:938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
10011080 CV EXPL 22-22475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en toepassing van zee-arbeidsovereenkomst in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en zijn werkgever, The Offshore Partners B.V. (TOP). De werknemer, die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst werkzaam was, vorderde betaling van achterstallig loon over verschillende periodes, alsook wettelijke verhogingen en proceskosten. De werknemer had zich ziek gemeld na een arbeidsongeval en stelde dat hij recht had op 80% van zijn loon gedurende de eerste 52 weken van ziekte, gevolgd door 70% voor de daaropvolgende periode, op basis van de artikelen 7:734d en 7:734f BW.

TOP verweerde zich door te stellen dat er geen sprake was van een zee-arbeidsovereenkomst en dat de vorderingen van de werknemer niet ontvankelijk waren. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer wel degelijk op basis van een zee-arbeidsovereenkomst werkte, maar dat de artikelen 7:734d en 7:734f BW niet van toepassing waren, omdat de werknemer onder de Spaanse sociale zekerheid viel. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak heeft jurisprudentievormend karakter, vooral met betrekking tot de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving voor zeevarenden en de voorwaarden waaronder deze van toepassing zijn. De kantonrechter heeft ook het verzoek van TOP om de uitspraak niet te publiceren afgewezen, omdat de uitspraak privacygevoelige informatie bevatte die geanonimiseerd kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10011080 CV EXPL 22-22475
datum uitspraak: 27 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
wonende te [woonplaats01],
eiser,
gemachtigde: mr. M.A.H.H. Ceelen (DAS Legal Services),
tegen
The Offshore Partners B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag;
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.A.W. Holdtgrefe.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘TOP’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 november 2022, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de brief van 14 december 2022 aan de zijde van [eiser01] , met producties;
  • de brief van 20 december 2022 aan de zijde van TOP, met een aanvullende productie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Holdtgrefe.
1.2.
Op 5 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.A.H.H. Ceelen. Namens TOP zijn verschenen de heer [naam01] (directeur) en mevrouw de Vries (management-assistent), bijgestaan door de gemachtigde mr. M.A.W. Holdtgrefe.
1.3.
Op verzoek van partijen is de zaak na afloop van de mondelinge behandeling aangehouden voor overleg tussen partijen over een minnelijke regeling. Op 12 januari 2023 heeft [eiser01] de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen.

2..De feiten

2.1.
TOP is een in Nederland gevestigde dienstverlener voor olie & gas majors, (scheeps)exploitanten, offshore aannemers, investeerders, project- en productontwikkelaars en overheden wereldwijd.
2.2.
[eiser01] , geboren op [geboortedatum01], is op 10 september 2020 op basis van een ‘crew employment agreement’ voor bepaalde tijd - voor de duur van het project - in de functie lasser/voorman in dienst getreden bij TOP. Het salaris bedraagt laatstelijk € 490,- bruto per dag. Het bruto salaris is door TOP netto aan [eiser01] uitbetaald.
2.3.
[eiser01] heeft de Spaanse nationaliteit en woont in Spanje.
2.4.
[eiser01] heeft zijn werkzaamheden verricht op basis van acht weken offshore, gevolgd door vier weken waarin geen werkzaamheden worden verricht (8 weken op, 4 weken af). Telkens na de offshore periode keerde [eiser01] terug naar zijn woonadres in Spanje. [eiser01] heeft zijn werkzaamheden verricht op een zelfvarend pijpleg schip in de Oostzee, dat onder andere door de territoriale wateren van Duitsland, Denemarken, Zweden Rusland en de internationale wateren daartussen heeft gevaren. Het pijpleg schip vaart onder de Russische vlag.
2.5.
In de arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
(…)
4.1.
Any applicable taxes and social security contributions in the country of residence and/or in the country of employment are the sole responsibility of the Employee. However the Employer will advise the Employee of request.
(…)
17.1.
This Crew Employment Agreement shall be governed by Dutch law (including Book 7 Particular Agreements, Title 10 section 12). In case of a conflict this will be judged by the Court of Rotterdam, The Netherlands.
(…)
2.6.
Op 11 februari 2021 heeft [eiser01] zich ziek gemeld. In het rapport van de medische consultatie van de arts ter plaatse staat vermeld dat [eiser01] tijdens de nachtdienst is uitgegleden op het dek. Op 16 februari 2021 is [eiser01] van boord gegaan en naar het vaste land van Spanje vervoerd.
2.7.
Op 30 september 2021 is de arbeidsovereenkomst van [eiser01] van rechtswege geëindigd vanwege het eindigen van het project.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist, samengevat weergegeven, TOP voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:
I. € 7.416,09 ter zake achterstallig loon over de periode van 16 februari 2021 tot 30 september 2021, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging;
II. € 36.064,92 ter zake achterstallig loon over de periode van 1 oktober 2021 tot 16 februari 2022, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging;
III. € 30.641,65 ter zake achterstallig loon over de periode van 16 februari 2022 tot 1 juli 2022, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging;
IV. € 6.974,40 per maand vanaf 1 juli 2022 tot de dag, gelegen drie jaren na afloop van de in artikel 7:734d BW bedoelde termijn van 52 weken, zijnde 16 februari 2025, of zoveel eerder als [eiser01] volledig hersteld is, te vermeerderen met de wettelijke verhoging voor iedere te late loonbetaling;
V. de wettelijke rente over de onder I t/m IV gevorderde bedragen vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.616,21 met de wettelijke rente;
VII. de proceskosten met rente.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Voor wat betreft de periode 16 februari 2021 tot 30 september 2021 heeft [eiser01] recht op een nabetaling. TOP gaat in haar berekening ten onrechte uit van een betalingsverplichting tijdens ziekte van 70% van het loon, terwijl op grond van artikel 7:734d BW gedurende 52 weken recht bestaat op 80% van het loon. Vanaf 1 oktober 2021 heeft [eiser01] helemaal geen salaris meer ontvangen. [eiser01] heeft medische informatie aan TOP verstrekt en zich meermaals nadrukkelijk bereid verklaard om op eerste afroep naar Nederland af te reizen om te worden gekeurd door de bedrijfsarts van TOP. [eiser01] is nog niet hersteld en maakt om die reden aanspraak op loondoorbetaling van zijn salaris tijdens ziekte op grond van artikel 7:734f BW, en wel voor de eerste 52 weken op basis van 80% van zijn dagloon en voor de daaropvolgende periode op basis van 70% van zijn dagloon. Voor wat betreft de eerste periode van 52 weken is door TOP het loon over de periode 16 februari 2021 tot 30 september 2021 betaald. Vanaf 1 juli 2022 heeft [eiser01] recht op loon tot drie jaar na afloop van de in art. 7:734d bedoelde termijn van 52 weken (art. 7:734f lid 2 BW), zijnde 16 februari 2025, of zoveel eerder als [eiser01] volledig is hersteld.
3.3.
TOP is het niet eens met de eis en verzoekt samengevat weergegeven:
I. [eiser01] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen;
II. zo sprake zou zijn van een of meerdere toewijsbare vorderingen van [eiser01] , deze bedragen vast te stellen op nihil;
III. zo sprake zou zijn van een of meerdere toewijsbare vorderingen tot betaling van wettelijke verhoging deze te matigen tot nihil;
IV. zo [eiser01] recht zou hebben op een vergoeding van enige gemaakte juridische kosten deze kosten op nihil te stellen;
V. [eiser01] te veroordelen in de proceskosten;
VI. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
TOP voert het volgende aan. Er is geen sprake van een zee-arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:694 BW. [eiser01] verrichtte slechts voor korte tijd werkzaamheden die geen onderdeel uitmaakten van de gebruikelijke werkzaamheden van een normaal schip. Indien wel sprake is van een zee-arbeidsovereenkomst, dienen alle vorderingen van [eiser01] te worden afgewezen. De vorderingen op basis van artikel 7:734d t/m 7:734f BW zijn alleen van toepassing op de zeevarende die geen burger is van een EU-lidstaat en daarmee niet onder de bescherming van het socialezekerheidsstelsel van de EU valt. [eiser01] wordt door de Socialezekerheidsverordening Vo 883/2004 echter wel beschermd door de sociale zekerheid van een EU-lidstaat. Daar komt bij dat [eiser01] ook naar Spaans recht wordt geacht ingeschreven te staan bij de sociale zekerheid van Spanje voor een met de Ziektewet vergelijkbare uitkering. Het betreft de uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval. Het recht op deze uitkering bestaat op basis van het Spaanse recht ook als er geen premies zijn betaald.
3.5.
De verdere standpunten van partijen worden, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna besproken.

4..De beoordeling

[eiser01] is werkzaam op basis van een zee-arbeidsovereenkomst

4.1.
Als verststrekkende verweer heeft TOP zich op het standpunt gesteld dat [eiser01] niet werkzaam is op basis van een zee-arbeidsovereenkomst. Dit verweer faalt. Artikel 7:694 BW bepaalt dat de zee-arbeidsovereenkomst, de arbeidsovereenkomst is - waaronder begrepen de uitzendovereenkomst - waarbij de zeevarende zich verbindt arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten. In de tussen partijen overeengekomen ‘crew employment agreement’ is overeengekomen dat [eiser01] arbeid op een zeeschip verricht, op basis van het schema ‘acht weken op, vier weken af’. Hiermee heeft [eiser01] zich verbonden arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten en is voldaan aan de omschrijving van de zee-arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:694 BW. Dat, zoals TOP heeft aangevoerd, [eiser01] geen werkzaamheden heeft verricht als kapitein, stuurman, machinekamermedewerker of dekpersoneel maakt dat niet anders. Dit is immers geen vereiste voor het bestaan van een zee-arbeidsovereenkomst. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de uitzondering als bedoeld in artikel 7:694 lid 2 BW, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur categorieën zeevarenden kunnen worden aangewezen die niet worden aangemerkt als zeevarenden als bedoeld in artikel 7:694 lid 1 BW, van toepassing is.
Spaans socialezekerheidsrecht is van toepassing
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat TOP [eiser01] tot en met 30 september 2021, de datum waarop de arbeidsovereenkomst van [eiser01] van rechtswege is geëindigd, 70% van het loon heeft doorbetaald. [eiser01] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de artikelen 7:734d en 7:734f BW.
4.3.
Artikel 7:734d BW bepaalt kort gezegd, dat de zeevarende die niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet (hierna: ZW) en op wie niet een daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie (hierna: EU) van toepassing is, zolang hij niet is hersteld en ongeacht het voortduren van de zee-arbeidsovereenkomst, gedurende ten hoogte 52 weken recht heeft op 80% van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon dat hij genoot toen hij ziek werd. Artikel 7:734f BW regelt het recht op uitkering van de zeevarende als bedoeld in artikel 7:734d BW ter hoogte van 70% van het loon in geval van tijdelijke gehele ongeschiktheid tot werken na afloop van de periode van 52 weken. Deze uitkering eindigt uiterlijk met ingang van de dag gelegen drie jaren na afloop van de in artikel 7:734d BW bedoelde termijn van 52 weken (artikel 7:734f lid 2 BW).
4.4.
Tussen partijen is in geschil of aan de vereisten voor toepassing van de artikelen 7:734d en 7:734f BW is voldaan. In het bijzonder is tussen partijen in geschil of op [eiser01] een zeevarende is waarop een met de ZW overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de EU van toepassing is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval en is daarmee aan de voorwaarden voor toepassing van de artikelen 7:734d en 7:734f BW niet voldaan. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
Onder de materiële werkingssfeer van de Verordening betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (nr. 883/2004, hierna: de Verordening), die van toepassing is op onderdanen van lidstaten van de EU, vallen alle EU-wetgeving van sociale zekerheid met betrekking tot (onder andere) prestaties bij ziekte, arbeidsongevallen en beroepsziekten (art. 3 lid 1 Verordening). TOP heeft erop gewezen dat de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving van een lidstaat voor de zeevarende in principe op basis van artikel 11 lid 4 van de Verordening wordt bepaald, maar dat [eiser01] hier niet onder valt, omdat het pijpleiding-schip niet onder de vlag van een EU-lidstaat, maar van Rusland voer.
4.6.
Het Hof van Justitie EU heeft, naar aanleiding van prejudiciële vragen hierover van de Hoge Raad in het kader van een opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen, op 8 mei 2019 (ECLI:EU:C:2019:381) geoordeeld dat artikel 11 lid 3 sub e van de Verordening ‘
aldus moet worden uitgelegd dat een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een persoon zijn woonplaats in zijn lidstaat van herkomst heeft behouden terwijl hij als zeevarende werkzaam is voor een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, op een schip dat buiten het grondgebied van de Europese Unie en onder de vlag van een derde land vaart, binnen de werkingssfeer van die bepaling valt, waardoor de toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van de woonplaats van die persoon is.’ Dit oordeel is door de Hoge Raad overgenomen (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1201).
4.7.
Nu [eiser01] de Spaanse nationaliteit heeft, woonachtig is in Spanje, werkt voor de in Nederland gevestigde werkgever TOP en heeft gewerkt op een schip dat vaart onder de Russische vlag, is de kantonrechter van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van het HvJ EU en de Hoge Raad het Spaanse socialezekerheidsrecht op [eiser01] van toepassing is. Er is dus
weleen met de ZW overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de EU van toepassing. Niet hoeft vervolgens te worden onderzocht of de Spaanse wetgeving voor [eiser01] voorziet in aansluiting bij enig stelsel van sociale zekerheid (vgl. HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1201, r.o. 2.2). [eiser01] heeft gesteld dat hij in Spanje niet onder een met de ZW vergelijkbare regeling valt omdat men zich in Spanje alleen kan verzekeren inzake ouderdom, blijvende arbeidsongeschiktheid en overlijden, doch door TOP is weersproken dat Spanje geen met de ZW vergelijkbare regeling kent. [eiser01] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in Spanje een uitkering heeft aangevraagd en zo ja, of deze aanvraag is afgewezen. Uit de door [eiser01] overgelegde verklaring van de Spaanse sociale dienst kan dat niet worden afgeleid, nog los van de omstandigheid dat geen door een beëdigd vertaler opgestelde Nederlandse vertaling is bijgevoegd. Bovendien doet dit alles niet af aan de toepasselijkheid van het Spaanse socialezekerheidsrecht als gevolg waarvan artikel 7:734d BW op [eiser01] niet van toepassing is.
4.8.
Daarbij komt dat uit art. 7:734k lid 1 BW voortvloeit dat de werkgever ter waarborging van zijn tegenover de (onder meer) in artikel 7:734d BW bedoelde zeevarenden voortvloeiende verplichtingen van rechtswege is aangesloten bij de Vereniging Zee-Risico 1967. TOP heeft naar voren gebracht dat deze vereniging is ondergebracht bij de Stichting Scheepvaart en heeft de volgende verklaring van een beleidsmedewerker van deze stichting overgelegd: “
(…) voor de toepasselijkheid van de regeling die de Vereniging Zee-Risico 1967 uitvoert, is vereist dat de zeevarende onder de populatie valt zoals bedoeld in art. 7:734d, eerste lid BW. En dat doet deze zeevarende niet. Had hij op een Nederlands gevlagd schip gevaren, dan was de Nederlandse sociale wetgeving ex art. 11, vierde lid van de VO 883/2004 van toepassing geweest (tenzij er sprake was van de uitzondering in dat artikel). Nu hij op basis van een zee-arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht op een Russisch gevlagd schip heeft gevaren, is hij ex artikel 11, derde lid van de VO 883/2004 verzekerd in zijn woonland, dus Spanje. Er is dus sprake van een overeenkomende wettelijke regeling van een andere lidstaat van de Europese Unie van toepassing. Dat betekent dat art. 7:737d niet op hem van toepassing is.” Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser01] de juistheid van deze verklaring onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.9.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten voor toepassing van de artikelen 7:734d en 7:734f BW. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser01] worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van TOP tot vandaag vast op € 1.496,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 748,00). Voor kosten die TOP maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.11.
Dit vonnis wordt, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
Publicatie uitspraak
4.12.
TOP heeft verzocht deze uitspraak niet op rechtspraak.nl te publiceren. TOP heeft daartoe aangevoerd dat de uitspraak privacygevoelige informatie bevat die naar beide partijen herleidbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft TOP onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd, op basis waarvan niet tot publicatie zou moeten worden overgegaan. De kantonrechter is voorts van oordeel dat, gezien het feit dat uitspraken over de artikelen 7:734d BW en 7:734f BW zeer beperkt zijn, deze uitspraak een jurisprudentievormend karakter heeft en derhalve conform artikel 5 lid e ‘Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl’ gepubliceerd behoort te worden. Bij het publiceren van uitspraken wordt de anonimiseringsrichtlijn van de Rechtspraak gehanteerd, waarmee de privacy wordt beschermd. Het verzoek deze uitspraak niet op rechtspraak.nl te publiceren, wordt derhalve afgewezen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten die aan de kant van TOP tot vandaag worden vastgesteld op € 1.496,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
44483