ECLI:NL:HR:2019:1201
Hoge Raad
- Prejudiciële beslissing
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële beslissing over toepasselijkheid van Letse socialezekerheidswetgeving voor zeevarende met Nederlandse werkgever
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 een prejudiciële beslissing genomen naar aanleiding van vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de toepasselijkheid van de Letse socialezekerheidswetgeving op een Letse zeevarende die in dienst is van een Nederlandse werkgever en werkt op een schip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s. De Rechtbank had eerder vragen geformuleerd over welke wetgeving van toepassing is, gezien de specifieke omstandigheden van de belanghebbende, die in Letland woont en buiten de EU werkt.
De Hoge Raad heeft de vragen beantwoord in het licht van de Europese Verordening 883/2004, die de coördinatie van socialezekerheidsstelsels regelt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie had eerder in een arrest van 8 mei 2019 geoordeeld dat de wetgeving van het woonland van de zeevarende, in dit geval Letland, van toepassing is. Dit betekent dat de Letse wetgeving geldt voor de sociale zekerheid van de belanghebbende, ondanks het feit dat hij voor een Nederlandse werkgever werkt en zijn werkzaamheden buiten de EU verricht.
De Hoge Raad concludeert dat er geen noodzaak is om te onderzoeken of de Letse wetgeving voorziet in aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid, omdat de Verordening 883/2004 al de Letse wetgeving aanwijst als toepasselijk. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de proceskosten zullen door de Rechtbank worden beoordeeld.