Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon B]
[persoon B],
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 december 2022, met producties 1 tot en met 20;
- de akte vermeerdering van eis van [persoon A] , met producties 21 en 22;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
- de brief van de rechtbank van 27 juni 2023, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 6 september 2023;
- de zittingsagenda van 17 juli 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte overlegging producties van [persoon B] c.s., met producties 5 tot en met 9;
- de mondelinge behandeling van 6 september 2023;
- de spreekaantekeningen van [persoon A] ;
- de spreekaantekeningen van [persoon B] c.s.
2.De feiten
- Door deze overdracht is discontinuïteit van Malignum ontstaan, hetgeen het faillissement van Malignum tot gevolg heeft gehad;
- Bovendien zijn er in de periode voorafgaande aan het faillissement van Malignum, toen dat faillissement voor de bestuurders van Malignum al voorzienbaar was, aanzienlijke bedragen betaald aan partijen die direct aan het bestuur van Malignum waren gelieerd.
3.Het geschil
in conventie
- i) [persoon B] heeft zowel qq als in persoon onrechtmatig gehandeld jegens [persoon A] , omdat hij de ter zake geldende zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden. Zo heeft [persoon B] qq te lichtvaardig geprocedeerd tegen [persoon A] en heeft [persoon B] qq ten onrechte geen garantstelling op basis van de Garantstellingregeling Curatoren 2012 (hierna ook: de Garantstellingsregeling) aangevraagd bij de Dienst Justis, althans in hoger beroep geen vordering ingesteld die wél onder de reikwijdte van de Garantstellingsregeling valt; de garantstelling kan immers ook worden aangevraagd voor een eventuele proceskostenveroordeling van de curator en was dus ook in het belang van [persoon A] .
- ii) Zowel het te lichtvaardig procederen als het niet aanvragen van een garantstelling op grond van de Garantstellingsregeling is te wijten aan [persoon B] c.s. [persoon B] qq was namelijk de enige partij die om machtiging voor een procedure ex artikel 68 Fw kon vragen én die een beroep kon doen op de Garantstellingsregeling. Het is dan ook aan de schuld van [persoon B] qq en [persoon B] pro se te wijten dat deze onrechtmatige handelingen zijn verricht.
- iii) De door [persoon A] geleden schade, die niet alleen bestaat uit het mislopen door hem van de proceskosten waartoe [persoon B] qq door de rechtbank en het hof is veroordeeld maar ook uit de door hem voor die procedures gemaakte advocaatkosten, is het directe gevolg van enerzijds het onrechtmatig procederen door [persoon B] qq en anderzijds het niet aanvragen van de garantstelling. [persoon B] c.s. zijn dan ook voor deze schade (volledig) aansprakelijk.
- iv) [persoon B] c.s. zijn ook nog buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
4.De beoordeling
in conventie
vanwege de Afspraak.
.Zo is in het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828,
NJ2012/233 (
Duka/Achmea) overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht, als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Van misbruik van procesrecht door de eisende partij kan, gelet op dit arrest, eerst sprake zijn als hij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Vergelijk Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360,
NJ2018/165. Deze norm geldt ook voor een curator.
vanwege de Afspraak.