ECLI:NL:RBROT:2023:9067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
662528 / HA RK 23-727
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens vakantie van verzoeker

Op 28 september 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoeker was gegrond op de afwijzing van zijn verzoek om aanhouding van de zitting, omdat hij op vakantie was. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek in overeenstemming was met het landelijke aanhoudingenprotocol en dat de rechter zich enkel had uitgelaten over het verzoek om aanhouding, zonder vooruit te lopen op het eindoordeel in de strafzaak. De wrakingskamer benadrukte dat wraking niet bedoeld is als een verkapt rechtsmiddel en dat een procesbeslissing als zodanig geen grond voor wraking kan opleveren. De verzoeker had aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek blijk gaf van vooringenomenheid, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/662528 / HA RK 23-727
Beslissing van 28 september 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. G.P. van de Beek,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10/005074-22. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het proces-verbaal van 17 juli 2023 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 20 juli 2023.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper. De rechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten verhinderd te zijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker had zijn vakantie geboekt voordat de zittingsdatum bekend was en heeft daarom verzocht om aanhouding van de zaak. Dat verzoek is afgewezen, met als reden dat verzoeker vanuit zijn vakantieadres in Nederland naar de zitting op de rechtbank kan reizen. In de regel worden dergelijke aanhoudingsverzoeken volgens verzoeker altijd toegewezen. Door de afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid. Dit houdt in dat van mensen die een vakantie naar het buitenland kunnen betalen wel een aanhoudingsverzoek wordt toegewezen, terwijl zaken van arme mensen zoals verzoeker niet worden aangehouden. Dit is een vorm van klassenjustitie en rechtsongelijkheid. Het beleid van de rechtbank Rotterdam ten aanzien van aanhoudingsverzoeken wegens vakanties in Nederland is volgens verzoeker fout.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De rechter heeft getoetst aan het landelijk aanhoudingsprotocol en dit heeft voor verzoeker tot een ongunstige beslissing geleid. Blijkens vaste jurisprudentie brengt een ongunstige beslissing echter niet mee dat er sprake is van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden, zoals artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering eist.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker bij brief van 31 mei 2023, bij de rechtbank binnengekomen op 2 juni 2023, heeft verzocht om aanhouding van de zaak. Bij brief van 14 juni 2023 heeft de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek wordt afgewezen. Eerst ter zitting van 17 juli 2023, alwaar verzoeker is verschenen, heeft de verzoeker de rechter bij aanvang van de zitting gewraakt. Verzoeker heeft toegelicht dat hij eerst wilde vaststellen of de rechter betrokken was geweest bij de beslissing om het verzoek tot aanhouding af te wijzen. Zodra de rechter dit ter zitting had bevestigd, heeft verzoeker de rechter meteen gewraakt.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker zijn wrakingsverzoek tijdig heeft gedaan. Uit de brief van 14 juni 2023 bleek niet of de rechter betrokken was geweest bij de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen. Nadat het verzoeker tijdens de zitting duidelijk was geworden dat de rechter bij deze beslissing betrokken was geweest, heeft hij de rechter meteen, dus zodra hem de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond bekend zijn geworden, gewraakt. Verzoeker is daarom ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Inhoud verzoek
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.1.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.2.2
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.2.3.
De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Zoals uit overwegingen 3.2.1 en 3.2.2 blijkt is het vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist is, leent zich derhalve niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een procesbeslissing kan enkel leiden tot een gerechtvaardigde grond voor wraking wanneer die dermate onbegrijpelijk is dat daardoor de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich die situatie in het onderhavige geval niet voor.
De beslissing om de zaak van verzoeker niet aan te houden geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van (schijn van) vooringenomenheid zijdens de rechter. Deze beslissing is overeenkomstig het landelijke aanhoudingenprotocol, waardoor die beslissing niet onbegrijpelijk of ongebruikelijk is. Dat verzoeker dit beleid fout vindt en dat verzoeker stelt dat dit beleid nadelig uitwerkt voor mensen die in Nederland op vakantie gaan, kan niet meebrengen dat de rechter daardoor niet meer onpartijdig zou zijn. Voorts is van belang dat de rechter met zijn beslissing zich alleen maar heeft uitgelaten over het verzoek om aanhouding. Hij is met zijn afwijzende beslissing op dat verzoek op geen enkele wijze inhoudelijk vooruitgelopen op zijn eindoordeel in de strafzaak.
3.3.1
Ter zitting zijn door verzoeker als aanvulling op zijn wrakingsgrond – en als reactie op de zienswijze van de rechter – nadere omstandigheden aangevoerd waaruit volgens verzoeker blijkt dat de rechter jegens hem vooringenomen is. Allereerst heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter het bericht van verzoeker van 31 mei 2023 geïnterpreteerd heeft als een ‘kennelijk’ aanhoudingsverzoek, terwijl het volgens verzoeker blijkens de aanhef en bewoordingen evident een aanhoudingsverzoek is. Ook heeft de rechter bij zijn schriftelijke reactie een bijlage van een e-mailbericht van verzoeker gevoegd dat niets te maken heeft met het onderhavige wrakingsverzoek. Deze bijlage is kennelijk bedoeld als stemmingmakerij en om verzoeker als een vervelende man weg te zetten.
3.3.2
De wrakingskamer overweegt dat ook deze omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de bij verzoeker ontstane vrees voor vooringenomenheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
In de brief van 31 mei 2023 van verzoeker is het woord ‘aanhouding’ alleen in de kop vermeld en niet meer in de brief zelf, waardoor de woorden van de rechter “opgevat als aanhoudingsverzoek” niet onlogisch zijn.
Ook uit het feit dat de rechter bij zijn schriftelijke reactie het e-mailbericht van verzoeker van 21 januari 2022 heeft meegestuurd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is jegens verzoeker. Het bijvoegen van dit bericht rechtvaardigt niet de conclusie dat de rechter hem wilde wegzetten als een vervelende man. De rechter heeft dat bericht kennelijk bijgevoegd om volledig te zijn, omdat de e-mailwisseling na de zitting heeft plaatsgevonden en dit dus een nagekomen stuk betrof.
3.4.
Ter zitting heeft verzoeker tevens te kennen gegeven dat zijn wrakingsverzoek ook een klacht is tegen het beleid van de rechtbank Rotterdam waarbij inzake aanhoudingsverzoeken verschil wordt gemaakt tussen vakanties in het buitenland en vakanties in Nederland. De wrakingskamer overweegt dat de rechtbank Rotterdam binnen bepaalde wettelijke kaders haar eigen beleid bepaalt. Over dit beleid kan de wrakingskamer geen oordeel geven nu de wrakingsprocedure niet als klachtprocedure is bedoeld. Voor het indienen van klachten tegen dit beleid dient verzoeker andere wegen te bewandelen.
3.5.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. A.P. Hameete en mr. A. Buizer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.