ECLI:NL:RBROT:2023:8993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
C/10/570617 HA ZA 19-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak over verrekening en opheffing beslag

In deze civiele procedure tussen [persoon01] en BOUWBEDRIJF DOMINIC B.V. heeft de rechtbank Rotterdam op 20 september 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering van [persoon01] tot betaling van een bedrag van € 89.374,36, voortvloeiend uit een aanneemsom voor een project in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon01] niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor zijn stelling dat er een overeenkomst was met Dominic over de aanneemsom. De rechtbank heeft het beroep op verrekening door Dominic afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de betalingen die zij aan [persoon01] heeft gedaan, betrekking hadden op de projecten waarvoor [persoon01] betaling vordert. De rechtbank heeft de vordering van [persoon01] toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van [persoon01] toegewezen aan Dominic, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De rechtbank heeft ook de reconventionele vordering van Dominic afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De beslissing over de opheffing van het beslag op de woning van [gedaagde02] is in het nadeel van haar uitgevallen, omdat de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet in haar voordeel was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/570617 / HA ZA 19-284
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[persoon01]
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in het incident in conventie
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Kooiman te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF DOMINIC B.V.,
gevestigd te Ouddorp,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in het incident in conventie,
advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [persoon01] , Dominic, Dominic c.s. (gedaagden gezamenlijk) en [gedaagde02] (gedaagde onder 2) worden genoemd.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
  • de akte uitlaten van [persoon01] in conventie van 19 juli 2023, met productie 43,
  • de akte van Dominic c.s. in conventie en in reconventie van 19 juli 2023, met producties 1 tot en met 4,
  • de akte uitlating van Dominic c.s. in conventie van 2 augustus 2023,
  • de antwoordakte van [persoon01] in conventie en in reconventie van 2 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank neemt hier over wat in het tussenvonnis van 21 juni 2023 is overwogen en beslist.
2.2.
In dat vonnis is [persoon01] toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan blijken dat hij met Dominic voor het project [adres01] Den Haag (project M) een aanneemsom van € 197.220,- is overeengekomen.
Ook zijn Dominic en [persoon01] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over wat in dat vonnis onder 11.4 is overwogen.
De zaak is daartoe verwezen naar de rol.
aanneemsom project [adres01] Den Haag
2.3.
[persoon01] heeft ter toelichting op zijn stelling over de aanneemsom voor project [adres01] Den Haag gesteld dat er over dit project in december 2015 tussen partijen nog contact geweest over die aanneemsom, waarbij [persoon01] aan Dominic heeft bevestigd dat het project voor € 200.000,-, te vermeerderen met meerwerk, is aangenomen, aldus [persoon01] .
Hij heeft als bewijsstuk productie 43 overgelegd, een afdruk van een WhatsAppconversatie die hij volgens hem heeft gevoerd met Dominic, in de persoon van [gedaagde02] . Daarin staat vermeld:
“ [straatnaam] ik moet krijgen20000eur plus extra werk, het maakt niet uit dan.dat was de overeenkomst.”
Op die mededeling heeft Dominic niet afwijzend gereageerd, aldus [persoon01] , waaruit hij afleidt dat de bewuste afspraak met Dominic is gemaakt.
2.4.
Dominic voert aan dat de productie van [persoon01] nauwelijks leesbaar is en in elk geval geen screenshot van de conversatie. Volgens haar komt daaraan geen bewijskracht toe.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon01] niet geslaagd is in het leveren van het bewijs van zijn stelling. De inhoud van de in productie weergegeven conversatie is onvoldoende duidelijk voor de conclusie dat de door hem gestelde afspraak is gemaakt. Daar komt nog bij dat zo te zien de verzender van het bericht [naam01] is. Ook dat maakt dat aan het overgelegde stuk onvoldoende bewijskracht toekomt.
2.6.
In het vonnis van 21 juni 2023 is onder 9.13 overwogen dat [persoon01] niets meer toekomt wanneer hij niet slaagt in het bewijs van zijn stelling. De vordering zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
verrekening met de aan [persoon01] gedane voorschotbetalingen?
2.7.
Onder 11.4 in het tussenvonnis van 21 juni 2023 heeft de rechtbank voorshands overwogen dat het aan Dominic is haar verrekeningsverweer zodanig te onderbouwen en te staven dat in deze procedure kan worden vastgesteld of dat beroep op verrekening terecht is, en dat daarvoor in elk geval moet vaststaan dat de voorschotbetalingen die Dominic heeft gedaan in de maanden september tot en met november 2016 betrekking hadden op de projecten A tot en met I en K.
Dominic is in de gelegenheid gesteld haar stelling, zo mogelijk, van nader bewijs te voorzien en/of nader toe te lichten.
2.8.
Dominic heeft erop gewezen dat [persoon01] bij e-mailbericht van 8 december 2016 aan de heer [naam02] , de toenmalige accountant van Dominic, al zijn facturen aan Dominic over 2016 heeft gestuurd. Dat waren er 27. Deze facturen zijn door Dominic in een overzicht geplaatst, dat zij andermaal heeft overgelegd (productie 2). De desbetreffende bedragen zijn door Dominic aan [persoon01] betaald. Er waren geen andere projecten in 2016, anders had [persoon01] daar ook wel facturen voor gestuurd, en dus hebben de betalingen betrekking op de projecten A t/m I en K, aldus nog steeds Dominic.
2.9.
[persoon01] heeft daartegenover gesteld dat Dominic niet aantoont dat de betalingen die zij aan hem heeft gedaan zagen op de facturen voor de projecten A tot en met I en K. Dat waren de facturen met de nummers [factuurnummer01] , [factuurnummer02] , [factuurnummer03] , [factuurnummer04] , [factuurnummer05] , [factuurnummer06] en [factuurnummer07] . De redenering dat dit wel het geval zal zijn, omdat zij zou hebben aangetoond een bedrag van in totaal € 264.544,55 te hebben voldaan aan [persoon01] en aan [naam03] en Onderhoud gaat volgens hem niet op. De betalingen kunnen immers ook zien op facturen die door [persoon01] zijn gezonden in 2015.
2.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.11.
Zoals in het vonnis van 21 juni 2023 onder 11.2 is overwogen kan uit het over en weer door partijen gestelde niet worden afgeleid dat zij de bedoeling hebben gehad doorlopend, dan wel globaal, achteraf bij het sluiten van de rekening, te verrekenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen klaarblijkelijk gericht en per afzonderlijk project hebben willen verrekenen en geconcludeerd dat van een ontstane rekening-courantverhouding in de zin van artikel 6:140 BW geen sprake is geweest en dat de gewone regels voor verrekening van toepassing zijn (artikel 6:136 BW).
Het gaat dus
nietom de vraag of Dominic alle rekeningen van [persoon01] en [naam04] heeft betaald, zoals Dominic kennelijk wil aantonen, maar om de vraag of vast staat dat de voorschotbetalingen die Dominic aan [persoon01] heeft gedaan in de maanden september tot en met november 2016 betrekking hadden op de projecten A tot en met I en K en dus op de rekeningen met de nummers [nummer01] , [nummer02] , [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] , [nummer06] en [nummer07] . Dat valt uit het door Dominic aangedragen materiaal niet af te leiden. In een aantal gevallen is zelfs aantoonbaar dat die voorschotbetalingen daarop geen betrekking (kunnen) hebben, omdat ze betrekking hebben op perioden die liggen vóór de door [persoon01] verrichte werkzaamheden die blijkens de urenstaten gefactureerd zijn.
Dat betekent dat de gegrondheid van de vordering van Dominic, waarop zij zich ter verrekening beroept, niet vast staat en ook niet in deze procedure eenvoudig is vast te stellen. Dit verrekeningsverweer van Dominic slaagt dan ook niet.
verrekening met de aan [naam04] gedane voorschotbetalingen?
2.12.
De rechtbank heeft Dominic in het tussenvonnis van 21 juli 2021 toegelaten tot bewijslevering als bedoeld onder 4.11 van dat vonnis. Het ging daarbij om de vraag of de betalingen die Dominic aan [naam04] heeft gedaan op 5 september, 3, 5, 18 en
10 oktober en 3 november 2016 betrekking hadden op door [persoon01] uitgevoerde werkzaamheden, meer in het bijzonder op werkzaamheden waarvan [persoon01] in deze procedure betaling vordert, en om de vraag of [persoon01] zich ermee akkoord heeft verklaard dat betalingen aan (het bedrijf van) zijn broer als aan hem gedaan konden worden beschouwd.
Dominic kon zich uitlaten over de vraag of zij het bewijs van die twee stellingen door middel van het horen van getuigen wilde leveren
.
2.13.
De rechtbank overweegt het volgende. (De rechtbank zal [persoon01] hierna ter onderscheiding van [naam04] aanduiden als [naam05] .)
Dominic heeft, ten bewijze van haar stelling op dit punt, bij haar akte van 1 september 2021 als productie O overgelegd een ongedateerde schriftelijke verklaring van haar voormalige accountant de heer [naam02] , die inhoudt dat tussen Dominic, [naam04] en [naam05] in zijn aanwezigheid op 25 januari 2015 is afgesproken dat [naam04] een Nederlandse onderneming zou oprichten, dat [naam05] aan [naam04] zou factureren en dat de voorschotbetalingen van Dominic aan [naam05] daarbij ook zouden gelden als betalingen aan [naam04] . In de als productie O1 door Dominic overgelegde notulen staat vermeld:
“ [gedaagde02] gaat voorschotten betalen aan [naam03] , [naam03] gaat aan Dominic factureren.”
De verklaring van de heer [naam02] rijmt naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende, met de inhoud van de notulen, zodat aan de combinatie van beide producties in elk geval al om die reden geen overtuigende bewijskracht toekomt.
Los daarvan geldt dat uit het als productie 3 bij haar akte van 19 juli 2023 overgelegde betalingsoverzicht niet blijkt dat de rekeningen van [naam04] aan Dominic betrekking hebben op werkzaamheden waarvan ( [naam05] ) [naam05] in deze procedure betaling vordert. Of deze laatste zich ermee akkoord heeft verklaard dat betalingen aan (het bedrijf van) zijn broer als aan hem gedaan konden worden beschouwd is daarom niet meer van belang en kan in het midden blijven.
Dominic heeft geen bewijs door getuigen aangeboden.
De conclusie is dat Dominic niet geslaagd is in het bewijs en dat zij de aan [naam04] gedane betalingen, tot een bedrag van € 20.544,55 niet kan verrekenen met wat zij aan [naam05] is verschuldigd.
2.14.
Nu [persoon01] niet is geslaagd in het hiervoor onder 2.5 besproken bewijs en onder 2.11 is overwogen dat het verrekeningsverweer van Dominic ten aanzien van de aan [persoon01] gedane voorschotbetalingen niet slaagt is de vordering van [persoon01] tot het in het vonnis van 21 juni 2023 onder 10 genoemde bedrag van € 89.374,36 toewijsbaar.
wettelijke handelsrente
2.15.
De vordering is, met uitzondering van die tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op handelsovereenkomsten tussen [persoon01] en Dominic.
Dominic heeft tegen wettelijke handelsrente en de ingangsdata daarvan geen verweer gevoerd. De vordering wordt in zoverre toegewezen.
De wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar omdat het bij die kosten niet gaat om een handelsovereenkomst. Wel is de wettelijke rente toewijsbaar, bij gebreke van een specifiek gevorderde datum vanaf de dag van dagvaarding, 12 maart 2019.
buitengerechtelijke incassokosten
2.16.
De rechtbank relateert het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten, zoals in het vonnis van 21 juni 2023 onder 15 is overwogen, aan het uiteindelijk toe te wijzen bedrag. Aldus is een bedrag van € 1.668,74 toewijsbaar.
proceskosten in de hoofdzaak en in het incident in conventie
2.17.
Bij incidenteel vonnis van 18 september 2019 is de (incidentele) vordering van Dominic afgewezen. De beslissing over de proceskosten is in dat vonnis aangehouden, zodat de rechtbank op dat punt nog moet beslissen.
Omdat Dominic in het ongelijk is gesteld moet zij de kosten van het incident dragen.
Die kosten begroot de rechtbank op € 598,- (1 punt ).
In de hoofzaak is Dominic grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot die kosten op € 99,01 aan dagvaardingskosten, € 1.599,- aan griffierecht en op € 5.915,- (vijf punten à € 1.183,-,) aan salaris voor de advocaat. Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover echter geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
De wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de eventuele noodzakelijke betekening van dit vonnis is verschuldigd vanaf veertien dagen na die
betekening, en niet, zoals gevorderd, vanaf de datum van dit vonnis.
opheffing beslag op de woning aan de [adres02] te Wassenaar?
2.18.
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008/553).
2.19.
[gedaagde02] heeft in een eerder stadium van deze procedure aangevoerd dat het betreffende beslag moet worden opgeheven. Toen heeft zij daarvoor slechts als grond gesteld dat de vordering in conventie moest worden afgewezen en dat zij haar reconventionele vordering handhaafde. Voor een afweging van wederzijdse belangen heeft zij daarbij niets ter zake dienends aangevoerd. De rechtbank heeft dat als onvoldoende grond voor opheffing van het beslag geoordeeld (vonnis van 19 juni 2023 onder 19).
Thans voert [gedaagde02] nader aan dat het beslag moet worden opgeheven omdat de vordering tegen haar is afgewezen en er dus geen sprake kan zijn van een afweging van belangen.
Zou een dergelijke afweging wel moeten plaatsvinden, dan bestaat haar belang erin dat zij over de onroerende zaak wil beschikken. Zij acht handhaving van het beslag onrechtmatig omdat er geen juridische grondslag meer aanwezig is voor een beperking van haar eigenaarsrechten, aldus [gedaagde02] .
2.20.
[persoon01] heeft zich, ook in eerder stadium van deze procedure, gemotiveerd verzet tegen opheffing van het beslag op de woning aan de [adres02] te Wassenaar.
2.21.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Een conservatoir beslag leidt tot een voorlopige toestand. De strekking ervan is immers naar zijn aard om over te gaan in een executoriaal beslag. Anders dan [gedaagde02] veronderstelt leidt de afwijzing van de vordering tegen haar dan ook niet automatisch tot de opheffing van het beslag. Nog steeds moet de rechter de wederzijdse belangen van partijen afwegen, maar daarbij wel het feit van de afwijzing meewegen (ECLI:NL:HR:2006:AV1559, Bijl/Van Baalen).
[gedaagde02] heeft als haar belang genoemd dat zij over de onroerende zaak wil beschikken.
Zij heeft dat belang echter niet geconcretiseerd, zodat de rechtbank niet kan aannemen dat het beslag op de woning te Wassenaar op dit moment bezwaarlijk voor haar is. Vast staat wel dat zij de woning niet zelf bewoont, zodat de mogelijkheid van vervreemding daarvan eerder denkbaar is dan wanneer zij de woning zelf zou bewonen.
Gesteld noch gebleken is dat Dominic, onder wie conservatoir derdenbeslag is gelegd, inmiddels heeft voldaan aan haar verplichting tot het doen van verklaring op grond van artikel 476a Rv. [gedaagde02] heeft dat als enig bestuurder van Dominic in de hand.
De onzekerheid of, en zo ja, in hoeverre, dat beslag doel heeft getroffen telt, ten nadele van
[gedaagde02] , mee in de afweging van de wederzijdse belangen.
Het belang van [persoon01] bestaat erin dat hij zekerheid houdt voor de voldoening van zijn vordering voor het geval deze in een eventueel door hem in te stellen hoger beroep wel zou worden toegewezen, iets wat in elk geval niet zonder meer kan worden uitgesloten.
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden valt de belangenafweging uit in het nadeel van [gedaagde02] .
Dat betekent dat de rechtbank blijft bij wat in voornoemd vonnis is overwogen en beslist.
kosten van de beslagen
2.22.
Omdat de vordering tegen [gedaagde02] wordt afgewezen is er in deze procedure geen plaats voor een veroordeling in de kosten van de beslagen.
de vordering in reconventie
2.23.
Zoals in het vonnis van 21 juni 2023 onder 16.3, 16.4, 17 en 18 is overwogen zal de reconventionele vordering worden afgewezen en zal Dominic worden veroordeeld in de aldaar vermelde proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
veroordeelt Dominic aan [persoon01] te betalen een bedrag van € 89.374,36 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de verschillende factuurdata tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met een bedrag van € 1.668,74 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.2.
veroordeelt Dominic in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon01] begroot op € 99,01 aan dagvaardingskosten, € 1.599,- aan griffierecht en € 5.915,- aan salaris voor de advocaat;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
wijst de vordering af;
3.6.
veroordeelt Dominic in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon01] begroot op € 2.645,- aan salaris voor de advocaat;
3.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.
2632/3152