ECLI:NL:RBROT:2023:8979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
KTN-10397122_26092023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en VWA B.V. [eiser] was in dienst als chauffeur bij VWA en vorderde betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag en opgebouwde verlofuren. De arbeidsovereenkomst was beëindigd tijdens de proeftijd, en [eiser] stelde dat hij recht had op betaling voor gewerkte uren en vakantietoeslag. VWA betwistte de vordering en stelde dat de vertraging in de salarisbetaling het gevolg was van een misverstand en dat het salaris inmiddels was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat VWA niet in gebreke was, omdat de vertraging niet te wijten was aan betalingsonwil, maar aan een gebrek aan correcte urenverantwoording door [eiser]. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde VWA buitengerechtelijke incassokosten, welke ook werden toegewezen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10397122 CV EXPL 23-1086
datum uitspraak: 17 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: Juridisch Advies Rotterdam,
tegen:
VWA B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
gemachtigde: mr. M.D. Vrolijk.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘VWA’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de mail van [eiser] van 23 juni 2023 met daarin het wrakingsverzoek;
  • het proces-verbaal van de wrakingskamer van 17 juli 2023 met zaaknummer C/10/661066 / HA RK 23-642;
  • de e-mail van 18 juli 2023 van [eiser];
  • de spreekaantekeningen van [eiser];
  • de spreekaantekeningen van VWA.
1.2.
Op 23 juni 2023 heeft [eiser] een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft in haar beslissing van 17 juli 2023 het wrakingsverzoek afgewezen.
1.3.
Op 21 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser] in persoon en namens VWA [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door mr. A.D. Kamta namens mr. M.D. Vrolijk.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 13 december 2022 in dienst getreden bij VWA, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden, voor 24 uur per week in de functie van chauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Beroepsgoederenvervoer (KNV) Nederland van toepassing. In artikel 64 en 69D van de cao staat onder meer:
Artikel 64 Afwezigheid met behoud van loonWanneer op één of meer dagen, niet zijnde roostervrije dagen, niet wordt gewerkt op grond van een van de navolgende omstandigheden, wordt per dag 8 diensturen genoteerd. Deze omstandigheden zijn:
[…]
-
bijzonder verlof (artikel 65) […]”
Artikel 69D Loontabellen voor werknemers werkzaam bij ondernemingen waarop voorheen de Cao Goederenvervoer Nederland van toepassing was
Voor werknemers die werkzaam zijn bij ondernemingen waar voorheen de cao Goederenvervoer Nederland van toepassing was, geldt tot 1 juli 2021 een discount van 0,75% en per 1 juli 2021 een discount van 0,4% op de loontabellen zoals die zijn weergegeven in artikel 25 van deze cao. De hoogte van de discount per 1 januari 2022 zal worden vastgesteld op basis van het aantal deelnemers aan de regeling per 1 oktober 2021.”
2.2.
In de arbeidsovereenkomst staat verder in artikel 17 opgenomen dat het handboek, het huishoudelijk reglement en het ziekteverzuimreglement deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst. In dat artikel staat verder:
“Het bij de werkgever vigerende handboek, huishoudelijk reglement en ziekteverzuimreglement zijn bij de medewerker bekend en worden door hem onvoorwaardelijk geaccepteerd.”
2.3.
Vanwege het overlijden van de vader van [eiser] op 12 december 2022 vond de eerste werkdag van [eiser] plaats op 14 december 2022 in plaats van 13 december 2022.
2.4.
[eiser] heeft vervolgens op 14, 15 en 16 december 2022 werkzaamheden voor VWA verricht.
2.5.
Bij brief van 19 december 2022 heeft VWA [eiser] kenbaar gemaakt dat de arbeidsovereenkomst in de proeftijd wordt beëindigd. In de brief staat verder:
“[…] Tevens willen wij u verzoeken om uw digitale tachograafkaart uit te laten lezen.”
2.6.
Op 6 maart 2023 wordt [naam 2], hoofd personeelszaken gebeld door [naam 3] van Juridisch Advies Rotterdam dat het salaris van [eiser] nog niet is betaald. [naam 3] maakt nog dezelfde dag ook per e-mail aanspraak op het salaris van [eiser].
2.7.
Uit onderzoek van [naam 2] volgt dat het salaris van [eiser], per abuis, niet is uitbetaald. VWA heeft vervolgens op 10 maart 2023 een loonbetaling verricht en heeft in totaal een bedrag van € 709,20 bruto naar [eiser] overgemaakt.
2.8.
De gemachtigde van VWA heeft bij e-mailbericht van 10 maart 2023, als toelichting op de salaris betaling, het volgende aan [eiser] gestuurd:
“Cliënte vindt het uiteraard ontzettend vervelend dat de gewerkte uren van de betreffende drie werkdagen er doorheen zijn geglipt, maar dat kan helaas een keer gebeuren. In het tachosysteem waren in eerste instantie namelijk geen gegevens zichtbaar van de bestuurderskaart van [eiser]. Inmiddels heeft cliënte die gegevens deels boven water kunnen krijgen en heeft zij eveneens gekeken naar de gegevens van de chauffeurs waar u op de betreffende dagen bent gereden.
Nadat u afgelopen maandag contact heeft gehad met Personeelszaken, is de kwestie direct voortvarend opgepakt. De salarisbetaling heeft inmiddels ook plaatsgevonden. […]”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] eist, na ter zitting een onderdeel van de vordering te hebben latten vallen, samengevat:
  • VWA te veroordelen in het betalen van loon;
  • VWA te veroordelen in het betalen van de vakantietoeslag;
  • VWA te veroordelen in het betalen van de opgebouwde verlofuren;
  • VWA te veroordelen in het betalen van de wettelijke verhoging;
  • VWA te veroordelen in het betalen van de tijd/kosten verbonden aan het opstellen van de dagvaarding;
  • VWA te veroordelen in het betalen van de reis- en verletkosten;
  • VWA te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat VWA dient te voldoen aan haar betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de tussen partijen overeengekomen arbeidsovereenkomst. VWA heeft verzuimd het salaris over 14 tot en met 16 december 2022 tijdig aan [eiser] te betalen alsmede de opgebouwde verlofuren en het vakantietoeslag. Doordat dit niet tijdig is betaald, maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke verhoging. VWA heeft weliswaar op 10 maart 2023 een bedrag van € 709,20 bruto overgemaakt, maar VWA is daarbij uitgegaan van een onjuist aantal arbeidsuren, een verkeerd uurloon en een verkeerd percentage aan verlofuren. Daarnaast maakt [eiser] ook aanspraak op kosten vanwege het opstellen van de dagvaarding en reis- en verletkosten.
3.3.
VWA betwist de door [eiser] gevorderde betaling tot loon, vakantietoeslag en opgebouwde verlofuren en voert aan dat zij op 10 maart 2023 een bedrag van € 615,46 bruto aan salaris, € 49,24 bruto aan vakantietoeslag en € 44,50 bruto aan opgebouwde verlofuren aan [eiser] heeft betaald. Op meer had en heeft [eiser] geen recht.
VWA betwist daarnaast de wettelijke verhoging verschuldigd te zijn. Er is immers geen sprake geweest van betalingsonwil. De vertraagde loonbetaling is ontstaan doordat [eiser] zijn uren niet op correcte wijze heeft verantwoord én doordat hij zijn chauffeurskaart niet heeft laten uitlezen. VWA heeft, nadat zij op 6 maart 2023 op de hoogte was gesteld dat [eiser] geen loon had ontvangen, voortvarend gehandeld en is snel overgegaan tot uitbetaling van hetgeen waar [eiser] recht op heeft.
VWA betwist tot slot de verschuldigdheid van de kosten voor het opstellen van de dagvaarding en de reis- en verletkosten.
VWA heeft de vorderingen van [eiser], waar hij recht op heeft, al voor de dagvaarding aan hem betaald en heeft de hoogte van dat bedrag duidelijk toegelicht door middel van de loonspecificatie en een e-mail van haar gemachtigde. Desondanks is [eiser] deze procedure gestart om aanspraak te maken op de wettelijke verhoging en omdat VWA een ‘verschrikkelijk bedrijf’ is. [eiser] maakt zich hierdoor schuldig aan misbruik van procesrecht waardoor VWA aanspraak maakt op de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, begroot op € 2.816,88 inclusief btw.
in reconventie
3.4.
VWA eist samengevat:
  • [verweerder] te veroordelen aan haar te betalen de buitengerechtelijke incassokosten primair een bedrag van € 462,50 en subsidiair een bedrag van € 169,86;
  • VWA te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
VWA baseert de eis op het volgende. VWA heeft de nodige inspanningen verricht om een buitengerechtelijk resultaat te verkrijgen, gericht op betaling van het correcte loon. Omdat VWA het salaris van [verweerder] op 10 maart 2023 heeft betaald, maar [verweerder] desondanks deze procedure is gestart, is [verweerder] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. Het petitum van de dagvaarding is van onbepaalde waarde waardoor VWA primair aansluiting zoekt bij het maximale bedrag dat hoort bij een hoofdsom van € 15.000,, voor kantonzaken de helft van € 925,-.
Subsidiair vordert VWA een bedrag van € 169,86 overeenkomstig het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Gelet op de inhoud van de dagvaarding lijkt [verweerder] immers een bedrag van € 754,92 met 50% wettelijke verhoging te vorderen, zijnde een bedrag van € 1.132,38.
[verweerder] heeft geen (inhoudelijk) verweer tegen de vordering in reconventie gevoerd.

4.De beoordeling

in conventie
dagvaarding
4.1.
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van VWA dat zij zich op het standpunt stelt dat de vordering van [eiser] te onbepaald is, en daardoor moet worden afgewezen, doordat [eiser] in het petitum van de dagvaarding geen bedragen, een percentage aan vakantietoeslag, het aantal verlofuren en geen bedrag of percentage aan wettelijke verhoging heeft opgenomen. Aan VWA kan worden toegegeven dat het veel duidelijker was geweest als [eiser] in het petitum van de dagvaarding de bedragen en percentages van zijn vorderingen had opgenomen. Desondanks valt het door [eiser] gevorderde bedrag, bestaande uit € 639,99 bruto aan salaris, € 55,92 bruto aan vakantietoeslag, € 59,01 bruto aan opgebouwde verlofuren en 50% wettelijke verhoging over het totaalbedrag van € 754,92 bruto wel voldoende duidelijk uit de inhoud van de dagvaarding af te leiden, zodat de kantonrechter het standpunt van VWA niet volgt.
4.2.
De kantonrechter merkt overigens op dat [eiser] onder het kopje ‘vordering’ in zijn pleitnota andere bedragen aan vakantietoeslag en opgebouwde verlofuren heeft genoemd dan in de dagvaarding en ook een bedrag van € 6,30 netto aan verblijfkosten voor 15 december 2022 heeft opgenomen. Voor zover [eiser] hiermee zijn vordering heeft willen vermeerderen, geldt dat [eiser] niet daadwerkelijk zijn eis heeft vermeerderd. [eiser] heeft de ‘eisvermeerdering’ in zijn pleitnota verwerkt, maar dit is niet toegestaan [1] . De kantonrechter gaat dan ook uit van de hoogte van de vordering zoals die uit de dagvaarding volgt.
arbeidsuren, vakantie-uren en vakantietoeslag
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] van 14 tot en met 16 december 2022 arbeid voor VWA heeft verricht. Eveneens staat vast dat [eiser] voor zijn werkzaamheden, met enige vertraging, op 10 maart 2023 een bedrag van € 709,20 bruto van VWA heeft ontvangen, bestaande uit € 615,46 bruto aan salaris, € 44,50 bruto aan opgebouwde verlofuren en € 49,24 bruto aan vakantietoeslag. Voor zover [eiser] aanspraak maakt op het verschil van het door hem gevorderde bedrag van € 754,92 bruto en het door VWA betaalde bedrag van € 709,20 bruto, geldt dat [eiser] daar geen recht op heeft. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
[eiser] voert aan dat hij recht heeft op uitbetaling van 39 uren, bestaande uit 29,25 gewerkte uren en 9,75 uur aan bijzonder verlof vanwege het overlijden van zijn vader. Dit wordt door VWA betwist. VWA voert aan dat uit de, door haar overgelegde, tachograafgegevens van [eiser] van 14 en 15 december 2022 en uit de bestuurderskaart van de mentorchauffeur van [eiser] van 16 december 2022 volgt dat [eiser] in totaal 29,62 uren heeft gewerkt. Voor wat betreft het bijzonder verlof voert VWA aan dat [eiser] recht heeft op 8 uur bijzonder verlof (artikel 64 vierde gedachtestreepje van de cao BGV). [eiser] heeft dan ook in totaal recht op uitbetaling van 37,62 uren, aldus VWA.
Gelet op de door VWA aangevoerde feiten en omstandigheden kan [eiser] niet (zonder meer) worden gevolgd in zijn standpunt dat hij recht heeft op uitbetaling van 39 uren. Het had op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen, en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat hij recht heeft op uitbetaling van 39 uren. [eiser] heeft echter nagelaten om de berekening van zijn arbeidsuren te onderbouwen en toe te lichten dat voor de berekening van het bijzonder verlof wel degelijk moet worden uitgegaan van het gemiddelde aantal arbeidsuren. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van het door VWA berekende aantal uren en stelt vast dat [eiser] recht heeft op uitbetaling van 37,62 uren.
4.5.
Het ter zitting door [eiser] aangevoerde standpunt dat hij recht heeft op 16 uur bijzonder verlof uit hoofde van artikel 65 lid 1 sub d van de cao BGV blijft verder onbesproken omdat [eiser] daartoe geen eisvermeerdering heeft ingesteld.
4.6.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de hoogte van het uurloon. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat het verwarrend is dat in de cao BGV verschillende functieloonschalen staan opgenomen, maar de kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat hij recht heeft op een uurloon van € 16,41. VWA heeft, onweersproken, aangevoerd dat zij vroeger lid was van de KNV, dat er in 2011 een fusie heeft plaatsgevonden tussen de KNV en TLN en dat de KNV cao vervolgens in 2018 is geïntegreerd in de TLN-cao, maar dat er voor voormalig KNV-leden wel aparte loontabellen met uurlonen worden gehanteerd. De enkele, ter zitting, door [eiser] aangevoerde stelling dat deze ‘uitzondering’ niet volgt uit de cao BGV gaat niet op nu het voorgaande kan worden afgeleid uit artikel 69D van de cao BGV. Ook uit artikel 4 van de arbeidsovereenkomst volgt dat [eiser] aanspraak maakt op “
loonschaal D, trede 6 van de Cao Beroepsgoederenvervoer (KNV) Nederland”. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aan [eiser] een uurloon van € 16,31 toekomt, zoals volgt uit loonschaal D, trede 6 van de KNV functieloonschaal.
4.7.
Gelet op het voorgaande komt [eiser] een bedrag van € 614,46 bruto (37,62 uren x € 16,36) aan salaris toe. Vast staat dat dit bedrag door VWA op 10 maart 2023 aan [eiser] is betaald, zodat dit deel van de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.8.
Ook de stelling van [eiser] dat hij recht heeft op een bedrag van € 55,92 aan vakantietoeslag, gaat niet op. Hiervoor is vastgesteld dat [eiser] aanspraak maakt op een bedrag van € 615,46 bruto aan salaris. [eiser] heeft dan ook recht op een bedrag van € 49,24 bruto (8% x € 615,46) aan vakantietoeslag. Vast staat dat dit bedrag door VWA op 10 maart 2023 aan [eiser] is betaald. Het gevorderde bedrag aan vakantietoeslag wordt ook afgewezen.
4.9.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn berekening aan opgebouwde verlofuren, waarin hij uitkomt op een bedrag van € 59,01 (9,23% x € 639,99). Uit de door [eiser] overgelegde berekening volgt dat hij is uitgegaan van 24 vakantiedagen per jaar en dat hij de verlofuren heeft berekend over zowel de gewerkte uren als de bijzonder verlofuren. Uit artikel 67a lid 3 van de cao BGV volgt dat enkel een werknemer met een
fulltimedienstverband recht heeft op 24 vakantiedagen per jaar. Daarnaast geldt dat verlofuren enkel kunnen worden opgebouwd over de gewerkte uren en niet over bijzonder verlofuren. Vast staat dat [eiser] voor 24 uur per week in dienst was bij VWA en dat hij in totaal 29,62 uren voor VWA heeft gewerkt waardoor de berekening van [eiser] niet juist is.
Uit de door VWA overgelegde berekening volgt dat een fulltime werkweek gelijk staat aan 2080 uur per jaar, dat de door [eiser] gewerkte 29,62 uren 1,4% van 2080 uur zijn, dat [eiser] recht heeft op 1,4% van 24 vakantiedagen zijnde 0,34 vakantiedag, oftewel 2,72 (0,34 x 8) vakantie-uur. VWA komt dan ook uit op een bedrag van € 44,50 bruto (2,72 uur x € 16,36) aan opgebouwde verlofuren. De door VWA overgelegde berekening is verder door [eiser] niet weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
VWA heeft op 10 maart 2022 een bedrag van € 44,50 bruto aan [eiser] betaald, zodat ook dit deel van de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
wettelijke verhoging
4.10.
Vooropgesteld wordt dat de wettelijke verhoging slechts verschuldigd is indien de niet tijdige voldoening aan de werkgever kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:75 BW. De rechter kan de verhoging beperken tot ieder bedrag dat zij billijk acht en deze zelfs op nihil stellen. De kantonrechter heeft hiertoe een discretionaire bevoegdheid en dient rekening te houden met de omstandigheden van het geval en eventuele verwijtbaarheid.
4.11.
Vast staat dat VWA het salaris van [eiser] te laat heeft uitbetaald. [eiser] maakt in dat kader aanspraak op de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW.
VWA betwist echter dat sprake is geweest van betalingsonwil en heeft in dat kader aangevoerd dat het salaris van [eiser] door haar per abuis te laat is uitbetaald. Dit is haar niet toe te rekenen, omdat de vertraging van de loonbetaling het gevolg is geweest van het feit dat [eiser] zijn arbeidsuren niet op correcte wijze heeft verantwoord. Desondanks heeft VWA alsnog voortvarend aan haar betalingsverplichtingen voldaan en is het loon van [eiser] volledig betaald, aldus VWA.
4.12.
Door VWA is terecht opgemerkt dat uit het handboek en het reglement, die op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn en waarvan de ontvangst door [eiser] niet is weersproken, volgt dat [eiser] verplicht was om zijn uren te verantwoorden in de boordcomputer of door middel van een urenverantwoordingsstaat. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn, ter zitting aangevoerde, standpunt dat hij er vanuit ging dat zijn arbeidsuren samen liepen met zijn mentorchauffeur en dat hij nog niet de beschikking had over inloggegevens of een tag voor de boordcomputer. Door [eiser] is voor ontvangst van het handboek getekend en uit pagina 6 van het handboek volgt dat bij indiensttreding alle benodigde zaken (bijvoorbeeld pasjes) worden uitgereikt. Vervolgens wordt op pagina 16 toegelicht hoe een chauffeur zijn arbeidsuren moet verantwoorden. [eiser] heeft vervolgens niet gesteld noch is anderszins gebleken dat hij zijn arbeidsuren door middel van de boordcomputer of een urenverantwoordingsstaat aan VWA heeft verantwoord.
4.13.
VWA voert vervolgens aan dat zij [eiser] in de ontslagbrief van 19 december 2022 heeft verzocht om zijn digitale tachograafkaart uit te laten lezen, zodat er een einddownload van de chauffeursbestanden kon worden gemaakt. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting gesteld dat hij met een tachograaf zijn bestuurderspas heeft uitgelezen, maar dit heeft hij verder niet onderbouwd of toegelicht. Evenmin heeft [eiser] een afschrift van zijn tachograafgegevens overgelegd. Doordat [eiser] geen gegevens in zijn boordcomputer had opgenomen, geen urenstaat had ingevuld en de chauffeursbestanden ontbraken, was VWA niet op de hoogte van het aantal uren dat [eiser] werkzaamheden voor haar had verricht en kon zij op dat moment ook niet over gaan tot uitbetaling van het salaris. Dat VWA na afloop van het dienstverband van [eiser] niet gecontroleerd heeft of hij zijn salaris heeft ontvangen, zoals [eiser] stelt, maakt niet dat VWA verwijtbaar heeft gehandeld. VWA heeft ter zitting immers nader toegelicht dat het bij een groot bedrijf met veel verloop niet mogelijk is om te controleren of iedereen zijn salaris (tijdig) heeft ontvangen. De werkwijze van VWA houdt in dat zij pas over gaat tot salarisbetaling als de urenverantwoording in het systeem is gezet.
4.14.
Uit het huishoudelijk reglement van VWA volgt dat indien er problemen zijn met de loonbetaling de medewerker contact moet opnemen met personeelszaken en de salarisadministratie. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij recht heeft op de wettelijke verhoging, omdat hij ruim drie maanden heeft moeten ‘smeken’ om zijn salaris bij VWA, gaat dit niet op. Uit de door partijen overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken volgt immers niet dat [eiser] eerder dan 6 maart 2022 contact heeft opgenomen met VWA en heeft geïnformeerd naar zijn salaris. Weliswaar voert [eiser] aan dat hij op 16 januari 2023 en op 6 februari 2023 telefonisch contact heeft gezocht met VWA, maar VWA betwist op die dagen contact te hebben gehad met [eiser] dan wel een terugbelverzoek te hebben ontvangen.
4.15.
Het staat buiten kijf dat het te laat uitbetaald krijgen van salaris tot vervelende situaties kan leiden. De aanspraak op de wettelijke verhoging betreft echter niet een vergoeding voor overeengekomen arbeid en evenmin een vergoeding voor geleden schade, maar een prikkel tot tijdige betaling van het loon. In het onderhavig geval staat vast dat VWA alle loonverplichtingen jegens [eiser] vóór de dagvaarding is nagekomen. Het doel van de wettelijke verhoging: een prikkel tot nakoming, is dan ook niet meer aan de orde. Nu voorts niet kan worden gezegd dat de te late betalingen van VWA verband hielden met verwijtbaar gedrag van haarzijde, zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke verhoging matigen tot nihil.
kosten dagvaarding, reiskosten en verletkosten
4.16.
De kantonrechter begrijpt uit de inhoud van de dagvaarding en de door [eiser] voorafgaand aan de zitting overgelegde stukken dat hij aanspraak maakt op een bedrag van € 400,- voor het opstellen van de dagvaarding en een bedrag van € 3.000,- aan reis- en verletkosten.
4.17.
De kantonrechter is met VWA van oordeel dat de kosten voor het opstellen van een dagvaarding onder een eventuele proceskostenveroordeling vallen en daardoor niet apart kunnen worden gevorderd.
4.18.
Ook de door [eiser] gevorderde reis- en verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 238 lid 1 Rv kan de kantonrechter noodzakelijke reis- en verblijfkosten en de noodzakelijke verletkosten toekennen indien de in het gelijk gestelde partij in persoon procedeert, dat wil zeggen zonder professionele gemachtigde. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, worden de vorderingen van [eiser] afgewezen. [eiser] wordt dus als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en kan daarom geen aanspraak maken op reis- en verletkosten.
proceskosten
4.19.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv).
VWA heeft verzocht om af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief als grondslag voor bepaling van de proceskosten en [eiser] te veroordelen in de volledige (daadwerkelijk) door haar gemaakte proceskosten. VWA stelt in dit kader dat [eiser], voor het uitbrengen van de dagvaarding, alles betaald heeft gekregen wat hij van VWA tegoed had. VWA heeft daarvoor een loonspecificatie verschaft en heeft een duidelijke toelichting gegeven over de berekening van het salaris. [eiser] is enkel deze procedure gestart voor het ontvangen van de wettelijke verhoging en om te benadrukken dat VWA een ‘verschrikkelijk bedrijf’ is, aldus VWA.
4.20.
Voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten is volgens vaste jurisprudentie alleen plaats in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering, het doen van een verzoek of het voeren van verweer – gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in samenhang gezien met de betrokken belangen van de wederpartij – achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als een partij zijn vordering dan wel verzoek of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op een stelling waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze kans van slagen had. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter [2]
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat voor een volledige proceskostenvergoeding, zoals door VWA verzocht, geen plaats is, omdat niet gebleken is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Niet is gebleken dat [eiser], zoals VWA stelt, de onderhavige procedure enkel is gestart vanwege de wettelijke verhoging, waar hij geen recht op heeft, en om te benadrukken dat VWA een ‘verschrikkelijk bedrijf’ is. De omstandigheid dat VWA [eiser] meermaals heeft uitgelegd dat zijn salaris per abuis te laat is uitbetaald, omdat hij zijn uren niet op correctie wijze heeft verantwoord en dat zij daarna alsnog voortvarend heeft gehandeld door het salaris nog voor de dagvaarding te betalen waardoor [eiser] dan geen recht heeft op de wettelijke verhoging, is onvoldoende om te spreken van buitengewone omstandigheden. [eiser] hoefde immers de uitleg van VWA over het niet betaalde salaris en de toelichting over het aantal arbeidsuren, het uurloon, vakantietoeslag en opgebouwde vakantiedagen te geloven. Dat [eiser] vervolgens niet heeft aangegeven het niet eens te zijn met de berekeningswijze en de salarisspecificatie doet hier niet aan af. Het stond [eiser] vrij om zich met deze zaak tot de rechter te wenden. Voor het oordeel dat sprake is van misbruik van procesbevoegdheid bestaat dan ook geen grond. Hieruit volgt dat VWA geen aanspraak heeft op vergoeding van haar volledige proceskosten.
4.22.
De kantonrechter zal de proceskosten dan ook begroten volgens het liquidatietarief. De kosten aan de kant van VWA worden tot vandaag vastgesteld op € 264,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 132,-). Voor kosten die VWA maakt na deze uitspraak moet [eiser] een bedrag betalen van € 66,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
in reconventie
4.23.
VWA vordert in reconventie een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om te verkeren in een vermogenspositie waarin hij zonder aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd, komen ook als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in aanmerking. Daarvoor is vereist dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn [3] .
4.24.
VWA heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht die erop gericht waren om een buitengerechtelijk resultaat te verkrijgen. Dit is evenmin door [verweerder] betwist. [verweerder] is dan ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. De kantonrechter acht het redelijk om die vergoeding te baseren op de hoogte van de totale vordering van [verweerder] die uit de inhoud van de dagvaarding kan worden afgeleid, zijnde een bedrag van € 1.132,38 bruto. De kantonrechter zal over dit bedrag, in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, een vergoeding van € 169,86 toewijzen.
proceskosten
4.25.
[verweerder] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van VWA tot vandaag vast op nihil omdat de vordering in reconventie nauw samenhangt met de vordering in conventie en VWA in dat verband geen extra kosten heeft hoeven maken.
in conventie en in reconventie
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van VWA tot vandaag worden vastgesteld op € 264,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan VWA te betalen € 169,86 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, die aan de kant van VWA tot vandaag worden vastgesteld op nihil;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken.
35789

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5493 (NVV c.s./Staat).
2.Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
3.Artikel 6:96 BW