ECLI:NL:RBROT:2023:846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/10/631241 / HA ZA 21-1132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in daadwerkelijk gemaakte proceskosten wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam in een civiele zaak uitspraak gedaan over de vorderingen van eiser [eiser01] tegen gedaagde Voorberg Makelaardij B.V. De zaak betreft een geschil over de proceskosten die eiser dient te vergoeden aan gedaagde, na een eerdere afwijzing van zijn vorderingen wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser had Voorberg aansprakelijk gesteld voor schade die hij zou hebben geleden door een onjuiste vermelding van het aantal vierkante meters in de verkoopbrochure van een woning die hij in 2017 had gekocht. De rechtbank oordeelde dat eiser bij de aankoop van de woning al op de hoogte was van de onjuistheid van de informatie in de verkoopbrochure, waardoor zijn vordering evident ongegrond was. Dit leidde tot de conclusie dat eiser onterecht een procedure had gestart, wat resulteerde in onnodige kosten voor gedaagde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Voorberg voldoende bewijs heeft geleverd van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten en dat deze kosten redelijk zijn. Eiser voerde aan dat de advocaatkosten onredelijk hoog waren, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten die na de dagvaarding zijn gemaakt, vergoed dienden te worden. De rechtbank heeft eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 13.885,14, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631241 / HA ZA 21-1132
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Enkhuizen,
eiser,
advocaat mr. M. Zinkhann te Amsterdam,
tegen
VOORBERG MAKELAARDIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en Voorberg genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank gewezen tussenvonnis van 16 november 2022;
  • de akte na tussenvonnis van Voorberg, met producties 6 tot en met 9;
  • de antwoordakte van [eiser01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de vorderingen van [eiser01] zonder inhoudelijke beoordeling worden afgewezen wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht (artikel 21 Rv).
2.2.
Bij de conclusie van antwoord heeft Voorberg gevraagd om [eiser01] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Voorberg is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte te specificeren welke kosten zij tot dan toe heeft gemaakt en nader toe te lichten waarom het redelijk is dat die kosten voor rekening van [eiser01] komen. [eiser01] is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Beide partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.3.
Een vordering tot veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, overweging 5.1).
2.4.
[eiser01] heeft Voorberg aansprakelijk gesteld voor de schade die hij naar eigen zeggen heeft geleden door het verkeerd vermelden van het aantal vierkante meters in de verkoopbrochure van de woning die [eiser01] in 2017 heeft gekocht. Op basis van die brochure (en een in opdracht van [eiser01] opgesteld taxatierapport) ging [eiser01] er naar eigen zeggen van uit dat de woning veel groter was dan in werkelijkheid het geval was. Gebleken is echter dat [eiser01] bij de koop van de woning al wist dat het aantal vierkante meters in de verkoopbrochure niet klopte, dat de verkoopbrochure dus onjuist was en dat de woning in werkelijkheid duidelijk kleiner was dan vermeld in de verkoopbrochure. Dit terwijl [eiser01] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling suggereerde dat hij van niets wist of hooguit een licht vermoeden had en dat hij (mede) op basis van de onjuiste informatie in de verkoopbrochure heeft besloten de woning te kopen. De vordering van [eiser01] is dus gebaseerd op feitelijke stellingen waarvan hij de onjuistheid kende, zo volgt ook uit het tussenvonnis. [eiser01] had daarom moeten weten dat zijn vordering evident ongegrond was en dat het instellen daarvan achterwege had behoren te blijven. Nu [eiser01] toch een procedure is gestart, heeft [eiser01] Voorberg op onnodige kosten gejaagd, wat maakt dat de vordering tot veroordeling van [eiser01] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten in beginsel toewijsbaar is.
2.5.
Voorberg heeft stukken ter onderbouwing van de door haar gemaakte kosten overgelegd. [eiser01] voert aan dat het gevorderde bedrag aan advocaatkosten onredelijk hoog is. Volgens [eiser01] heeft Voorberg geen recht op vergoeding van advocaatkosten die zijn gemaakt vóór het aanbrengen van de dagvaarding. Daarnaast zijn de door Voorberg geschreven uren niet nader toegelicht.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Voorberg voldoende onderbouwd dat de kosten die zij heeft gemaakt met betrekking tot het voeren van de onderhavige procedure redelijk zijn. De tijd die is besteed aan bepaalde handelingen komt de rechtbank niet buitensporig voor. Bovendien zijn de verrichte handelingen niet gemotiveerd betwist door [eiser01] . De rechtbank is het wel met [eiser01] eens dat Voorberg slechts recht heeft op de vergoeding van advocaatkosten die zijn gemaakt na het aanbrengen van de dagvaarding, omdat alleen deze kosten zien op handelingen die zijn verricht gedurende de onderhavige procedure. Als [eiser01] in het voor aanvang van de procedure namens Voorberg ingenomen standpunt aanleiding had gezien om niet tot dagvaarding over te gaan, was van onrechtmatig handelen geen sprake geweest, althans Voorberg heeft het tegendeel niet onderbouwd.
2.7.
[eiser01] voert daarnaast een matigingsverweer. Dit verweer wordt verworpen omdat het onvoldoende is onderbouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat, indien het liquidatietarief in deze zaak was toegepast, Voorberg eveneens een bedrag ter vergoeding van de advocaatkosten had ontvangen, namelijk € 4.982,00 (2 punten x tarief € 2.491,00). De schending van de waarheidsplicht heeft dus tot gevolg dat [eiser01] (€ 8.148,14 min € 4.982,00 is) € 3.166,14 extra aan proceskosten moet betalen. Dit bedrag is, mede gelet op de aard en ernst van het onrechtmatig handelen van [eiser01] , niet zodanig hoog dat matiging passend en geboden is.
2.8.
[eiser01] wordt dan ook veroordeeld tot vergoeding van de door Voorberg daadwerkelijk gemaakte kosten voor griffierecht en juridische bijstand na dagvaarding. Deze kosten worden als volgt gespecificeerd:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 8.148,14
Totaal € 13.885,14
2.9.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
2.10.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en niet is weersproken door [eiser01] .

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van Voorberg tot op heden begroot op € 13.885,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Vernee, griffier. Het vonnis is op 25 januari 2023 uitgesproken in het openbaar.
3304/3194