ECLI:NL:RBROT:2023:845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/10/631173 / HA ZA 21-1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van eiser in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam in een civiele zaak uitspraak gedaan over de vorderingen van eiser, die zijn gebaseerd op een onjuist taxatierapport van een woning die hij in 2017 heeft gekocht. Eiser stelde dat hij schade had geleden door het verkeerd vermelden van het aantal vierkante meters in het rapport. De rechtbank oordeelde echter dat eiser bij de aankoop van de woning al op de hoogte was van de onjuistheid van het rapport, waardoor zijn vordering evident ongegrond was. Eiser had moeten begrijpen dat het instellen van de vordering onterecht was, wat leidde tot onnodige kosten voor gedaagde.

Gedaagde had in het tussenvonnis de mogelijkheid gekregen om de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te specificeren. De rechtbank oordeelde dat gedaagde voldoende had onderbouwd dat de kosten redelijk waren, ondanks de betwisting van eiser over de hoogte van de advocaatkosten. De rechtbank wees het matigingsverweer van eiser af, omdat dit onvoldoende was onderbouwd. Uiteindelijk werd eiser veroordeeld tot betaling van € 15.554,34 aan proceskosten aan gedaagde, verminderd met een bedrag van € 12,50 vanwege een betwiste e-mail.

De rechtbank verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, omdat de vordering gegrond was op de wet en niet was weersproken door eiser. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631173 / HA ZA 21-1130
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Enkhuizen,
eiser,
advocaat mr. M. Zinkhann te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
gevestigd te Poortugaal,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank gewezen tussenvonnis van 16 november 2022;
  • de akte na tussenvonnis van [gedaagde01] , met 1 productie;
  • de antwoordakte van [eiser01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de vorderingen van [eiser01] zonder inhoudelijke beoordeling worden afgewezen wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht (artikel 21 Rv).
2.2.
Bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde01] gevraagd om [eiser01] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. [gedaagde01] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte te specificeren welke kosten zij tot dan toe heeft gemaakt en nader toe te lichten waarom het redelijk is dat die kosten voor rekening van [eiser01] komen. [eiser01] is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Beide partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.3.
Een vordering tot veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, overweging 5.1).
2.4.
[eiser01] heeft [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij naar eigen zeggen heeft geleden door het verkeerd vermelden van het aantal vierkante meters in het taxatierapport van de woning die [eiser01] in 2017 heeft gekocht. Op basis van het taxatierapport (en de door de makelaar van de verkopers verstrekte informatie over de oppervlakte van de woning) ging [eiser01] er naar eigen zeggen van uit dat de woning veel groter was dan in werkelijkheid het geval was. Gebleken is echter dat [eiser01] bij de koop van de woning al wist dat het aantal vierkante meters in het taxatierapport niet klopte, dat het rapport dus onjuist was en dat de woning in werkelijkheid duidelijk kleiner was dan vermeld in het taxatierapport. Dit terwijl [eiser01] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling suggereerde dat hij van niets wist of hooguit een licht vermoeden had en dat hij (mede) op basis van de onjuiste informatie in het taxatierapport heeft besloten de woning te kopen. De vordering van [eiser01] is dus gebaseerd op feitelijke stellingen waarvan hij de onjuistheid kende, zo volgt ook uit het tussenvonnis. [eiser01] had daarom moeten weten dat zijn vordering evident ongegrond was en dat het instellen daarvan achterwege had behoren te blijven. Nu [eiser01] toch een procedure is gestart, heeft [eiser01] [gedaagde01] op onnodige kosten gejaagd, wat maakt dat de vordering tot veroordeling van [eiser01] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten in beginsel toewijsbaar is.
2.5.
[gedaagde01] heeft stukken ter onderbouwing van de door haar gemaakte kosten overgelegd. [eiser01] voert aan dat het gevorderde bedrag aan advocaatkosten onredelijk hoog is. [eiser01] meent dat er te veel tijd is geschreven voor bepaalde handelingen, mede doordat zowel mr. Boor als mr. Rupert bij de zitting aanwezig was in het kader van opleiding. Het is daarnaast onredelijk dat overleg met de advocaat van [naam01] bij de uren wordt meegerekend. Bovendien heeft [naam01] een lager bedrag aan advocaatkosten gevorderd voor hetzelfde geschil. [eiser01] betwist daarnaast dat op 28 december 2021 een email is verzonden aan zijn advocaat.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] voldoende onderbouwd dat de kosten die zij heeft gemaakt met betrekking tot het voeren van de onderhavige procedure redelijk zijn. De tijd die is besteed aan bepaalde handelingen komt de rechtbank niet buitensporig voor. Ook het overleg tussen de advocaten van de gevoegde zaken en de uren die mr. Rupert heeft besteed aan deze zaak vallen onder de kosten van de procedure. Bovendien is het feit dat [naam01] minder tijd heeft besteed aan de procedure en minder kosten heeft gedeclareerd zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen grond om de onredelijkheid van de gevorderde kosten in deze procedure aan te nemen. Het is niet ondenkbaar dat de ene advocaat meer uren aan een zaak en/of bepaalde handelingen besteedt dan de ander. Daarnaast kan door beide advocaten een ander tarief worden gehanteerd. De uren die zijn gerekend voor de e-mail van 28 december 2021 zijn, als enige post, gemotiveerd betwist. Deze post wordt daarom in mindering gebracht op de advocaatkosten.
2.7.
[eiser01] voert daarnaast een matigingsverweer. Dit verweer wordt verworpen omdat het onvoldoende is onderbouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat, indien het liquidatietarief in deze zaak was toegepast, [gedaagde01] eveneens een bedrag ter vergoeding van de advocaatkosten had ontvangen, namelijk € 4.982,00 (2 punten x tarief € 2.491,00). De schending van de waarheidsplicht heeft dus tot gevolg dat [eiser01] (€ 11.354,34 min € 4.982,00 is) € 6.372,34 extra aan proceskosten moet betalen. Dit bedrag is, mede gelet op de aard en ernst van het onrechtmatig handelen van [eiser01] , niet zodanig hoog dat matiging passend en geboden is.
2.8.
[eiser01] wordt dan ook veroordeeld tot vergoeding van de door [gedaagde01] daadwerkelijk gemaakte kosten voor griffierecht en juridische bijstand, verminderd met € 12,50 vanwege de betwiste e-mail van 28 december 2021 (0,1 uur tegen het in dit verband gehanteerde uurtarief van € 125,00). Deze kosten worden als volgt gespecificeerd:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 11.354,34
Totaal € 15.554,34
2.9.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
2.10.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en niet is weersproken door [eiser01] .

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 15.554,34;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Vernee, griffier. Het vonnis is op 25 januari 2023 uitgesproken in het openbaar.
3304/3194