ECLI:NL:RBROT:2023:8360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
10/123020-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan bedreiging, voorhanden hebben van vuurwapen en munitie, en bezit van cocaïne en MDMA met onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 op de Nederlandse Antillen, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie, en het bezit van cocaïne en MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een coffeeshopeigenaar op 7 mei 2023, waarbij hij dreigde de zaak op te blazen. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de bedreiging, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de aangever en getuige geloofwaardig.

Daarnaast was er een discussie over de rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 mei 2023, waar een automatisch vuurwapen werd aangetroffen. De verdediging stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, rekening houdend met het vormverzuim en de ernst van de feiten. Ook werd het vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer, evenals de aangetroffen drugs. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van wapens en drugs en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/123020-23
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1989,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.A van Manen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: bedreiging
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen overtuigend bewijs is dat verdachte de aangever heeft bedreigd, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2023 in de coffeeshop van de aangever is geweest. In de coffeeshop heeft de verdachte de aangever gevraagd naar zijn neef genaamd [naam] . De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte de aangever tijdens dat gesprek ook heeft bedreigd zoals ten laste gelegd.
Volgens de aangever vertelde hij de verdachte dat hij geen neef heeft die [naam] heet, waarna de verdachte boos werd en tegen de aangever zou hebben gezegd: ‘als je tegen mij liegt dan ga ik je zaak opblazen’. De verdachte ontkent dit te hebben gezegd. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in een emotionele bui was vanwege het eindigen van zijn relatie. In die toestand is hij naar de coffeeshop gegaan en heeft hij de aangever gevraagd naar zijn neef, omdat de verdachte vermoedde dat zijn ex hem ‘had belazerd met dat neefje’ en hij daar onderzoek naar wilde doen.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] die hoorde dat de verdachte heeft gedreigd met het opblazen van de zaak van aangever. De aangever heeft direct na het incident aangifte gedaan en de getuige heeft eveneens kort na het incident een verklaring afgelegd. Beide verklaringen komen, afgezien van de ten laste gelegde uitlating, ook grotendeels overeen met die van de verdachte. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud of de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en de getuige en gaat er op basis van die verklaringen van uit dat de verdachte heeft gedreigd met het opblazen van de zaak van aangever. De door de verdachte geuite bewoordingen, in de gegeven omstandigheden, konden in algemene zin de redelijke vrees opwekken bij de aangever dat het misdrijf waarmee de verdachte dreigde daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
4.2.
Feit 2 en 3: voorhanden hebben wapen en munitie en verdovende middelen
4.2.1.
Rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning
4.2.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. De politie had een machtiging tot binnentreden ter aanhouding van de verdachte. De verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding op het balkon geen identiteitsbewijs bij zich, waarop de politie op grond van artikel 8 van de Politiewet (Pw) in combinatie met de Wet op de identificatieplicht (WID) handelingen heeft verricht om de identiteit van de verdachte vast te stellen. Daarbij heeft de politie een van de hoofdkussens op het bed in de slaapkamer van de verdachte opgetild, waaronder een wapen werd aangetroffen. Die handeling kan niet worden aangemerkt als een doorzoekingshandeling.
Nu er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, is bewijsuitsluiting niet aan de orde. De feiten 2 en 3 kunnen dus wettig en overtuigend worden bewezen. Indien de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van een vormverzuim, kan worden volstaan met de enkele constatering dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
4.2.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een doorzoeking en dat deze onrechtmatig was. Dit levert een vergaande inbreuk op de privacy en het huisrecht van de verdachte op. Daarnaast is zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden.
Het onrechtmatig doorzoeken van de woning levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en dit verzuim is zo ernstig dat het bewijs dat als gevolg van die doorzoeking is vergaard, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Ook het bewijs dat op grond van voortgezette toepassing op grond van de Wet wapens en munitie (WWM) is vergaard, dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat dit het rechtstreeks gevolg is van de eerdere onrechtmatige doorzoeking in de slaapkamer. Na bewijsuitsluiting dient de verdachte van de feiten 2 en 3 te worden vrijgesproken.
4.2.1.3.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 mei 2023 heeft de politie de woning van de verdachte betreden ter aanhouding van de verdachte. Hiertoe was een machtiging afgegeven op grond van de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) en artikel 55 van het Wetboek van Strafvorde-ring (Sv). Kort nadat de politie de woning heeft betreden, is de verdachte op het balkon van de buren aangehouden. Op het moment van de aanhouding had de verdachte geen identiteitsbewijs bij zich, waarop de verbalisanten aanleiding zagen om in de woning van de verdachte te zoeken naar zijn identiteitsbewijs. Eén van de verbalisanten is - op aanwijzen van de neef van de verdachte - naar de slaapkamer van de verdachte gegaan. Daar heeft de verbalisant vervolgens een van de hoofdkussens opgetild en onder het hoofdkussen trof de verbalisant een automatisch vuurwapen aan.
Naar het oordeel van de rechtbank ging de door de verbalisant verrichte handeling verder dan alleen “zoekend rondkijken”. Het optillen van het hoofdkussen op het bed dient naar het oordeel van de rechtbank als doorzoeken te worden aangemerkt. Hiertoe waren de verbalisanten echter niet bevoegd. Noch het door de officier van justitie genoemde artikel 8 Pw (al dan niet in combinatie met de WID), noch de artikelen 55 en verder van het Wetboek van Strafvordering bieden hiervoor enige grondslag, nog daargelaten de vraag of er voor het zoeken naar het identiteitsbewijs van de aangehouden verdachte (die al bekend was bij de politie) op dat moment überhaupt een noodzaak bestond. Het doorzoeken heeft daarom onrechtmatig plaatsgevonden. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan dit vastgestelde vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM door de gang van zaken niet is geschonden.
De rechtbank is wel van oordeel dat het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte door het handelen van de politie is geschonden. De politie heeft immers zonder daartoe gemachtigd te zijn de slaapkamer van de verdachte betreden en zijn bed doorzocht. Hiermee is een forse inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte. Dit is een ernstig verzuim en de rechtbank acht het nadeel voor de verdachte evident. Met de enkele constatering van het vormverzuim, zoals voorgesteld door de officier van justitie, kan dan ook niet worden volstaan.
Het is evenwel de vraag of het vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting, of dat ook kan worden volstaan met strafvermindering. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (zie Hoge Raad 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:975) volgt dat in zaken waarin geen sprake is van een vormverzuim dat betrekking heeft op artikel 6 EVRM maar op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel (zoals artikel 8 EVRM), bij de beoordeling van de vraag of bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is acht moet worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan volgens de Hoge Raad voorts mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte een automatisch vuurwapen is gevonden. Het bezit van automatische vuurwapens betreft een zeer ernstig strafbaar feit, zodat het belang van waarheidsvinding en van de vervolging en berechting in dit soort zaken extra groot is. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat het geconstateerde vormverzuim (het onrechtmatig doorzoeken van een woning naar een identiteitsbewijs van een aangehouden verdachte) zich bij herhaling voordoet. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vastgestelde vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting dient te leiden. De rechtbank zal volstaan met een reductie van de straf in de mate als hierna weer te geven onder ‘motivering van de straf’.
De resultaten van de doorzoeking in de woning kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman hieromtrent wordt verworpen.
4.2.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.2.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Na technisch onderzoek aan het vuurwapen is gebleken dat het vuurwapen defecten vertoonde en dat het niet mogelijk was om met het vuurwapen automatisch te vuren. Daarmee is het vuurwapen niet geschikt om automatisch mee te vuren en is het geen wapen van categorie II, onder 2 van artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.2.2.2.
Beoordeling
Blijkens het proces-verbaal van onderzoek naar het aangetroffen vuurwapen en de munitie betreft het vuurwapen een micro Uzi 9 mm, ingericht met een mogelijkheid voor automatisch vuren. Dat het door de in dat proces-verbaal genoemde defecten niet mogelijk was om automatisch met het vuurwapen te vuren, doet er niet aan af dat het wapen moet worden aangemerkt als een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren in de zin van artikel 2, onder categorie II, onder 2, van de Wet wapens en munitie. Een defect aan (de automatische vuurmogelijkheid van) een vuurwapen behoeft immers op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat het wapen wordt aangemerkt als een vuurwapen dat
naar zijn aardgeschikt is om automatisch te vuren (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3503). Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
4.2.2.3.
Conclusie
De verdachte heeft een vuurwapen geschikt om automatisch mee te vuren inclusief bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hiermee heeft hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
4.2.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
Uit het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van de verdachte volgt dat in de woning van de verdachte verdovende middelen zijn aangetroffen. Het NFI heeft een deel van deze verdovende middelen onderzocht en het bleek om cocaïne en MDMA te gaan. De verdachte heeft zich ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is van oordeel dat voor een bewoner, dus ook voor de verdachte, geldt dat hij in beginsel wetenschap heeft van en beschikkingsmacht heeft over de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken en de verdachte heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
Het bovenstaande leidt ertoe dat kan worden bewezen dat de verdachte de in de woning aangetroffen en onderzochte drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 7 mei 2023 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en
goederen, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, ontstaat en
- enig misdrijf tegen het leven gericht en
- brandstichting,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als je tegen mij liegt dan ga ik
je zaak opblazen".
2
hij op 17 mei 2023 te Capelle aan den IJssel
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch machinepistool, van het merk IMI, model/type Uzi
Micro, kaliber 9 mm, met patroonmagazijn,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zes, kogelpatronen, van het merk S&B, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
3
hij op 17 mei 2023 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 78,3 gram cocaïne, en/
- ongeveer 11,9 gram MDMA, zijnde(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een eigenaar van een coffeeshop. De verdachte heeft tegen de aangever gezegd dat hij zijn zaak zou opblazen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijke bedreiging nog lang last kunnen hebben van angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid.
Daarnaast - en daar ligt het zwaartepunt in deze zaak - heeft de verdachte in zijn woning een automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten en voedt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen.
De verdachte heeft tot slot cocaïne en MDMA voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Tevens gaan de handel en het gebruik ervan vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden in beginsel een passende en geboden reactie vormt. De rechtbank zal evenwel, gelet op het hiervoor geconstateerde vormverzuim, strafvermindering toepassen en zal de duur van voormelde gevangenisstraf matigen tot 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen en de bijbehorende patronen te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot het in beslag genomen vuurwapen en de bijbehorende patronen.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen vuurwapen en de bijbehorende patronen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer ten aanzien van feit 2:
 het vuurwapen ( [beslagnummer] ) en de bijbehorende munitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 7 mei 2023 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd
met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of
goederen, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, en/of gemeen gevaar
voor de verlening van diensten ontstaat en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- zware mishandeling en/of
- brandstichting,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als je tegen mij liegt dan ga ik
je zaak opblazen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 17 mei 2023 te Capelle aan den IJssel
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch machinepistool, van het merk IMI, model/type Uzi
Micro, kaliber 9 mm, met patroonmagazijn,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zes, althans een
hoeveelheid, kogelpatronen, van het merk S&B, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3
hij op of omstreeks 17 mei 2023 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 78,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 11,9 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, en/of
zijnde cocaïne en/of MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )