ECLI:NL:RBROT:2023:8293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
ROT 20/2082, ROT 20/2102 en ROT 20/2132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunning voor een horecaterras in een binnenterrein te Dordrecht met betrekking tot geluidsoverlast en ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan over de vergunning voor een horecaterras in de achtertuin van een restaurant in Dordrecht. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De eisers, bewoners van de omgeving, stelden dat de vergunning voor het terras in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, met name vanwege geluidsoverlast en het niet voldoen aan de geluidsnormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) niet voldoende was om aan te tonen dat er geen onaanvaardbare geluidshinder zou ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de geluidsnormen bij de woningen van de eisers niet aanvaardbaar was en dat de vergunning niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de parkeerbehoefte niet adequaat was beoordeeld en dat de vergunninghouders niet konden aantonen dat zij beschikten over de benodigde parkeerplaatsen. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de eisers wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij het verlenen van vergunningen voor horeca-activiteiten in woongebieden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/2082, ROT 20/2102 en ROT 20/2132

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaken tussen

ROT 20/2082
1.
[eiser 1A] en [eiser 1B], te [plaats] , eisers 1,
ROT 20/2102
2.
[eiser 2A] en [eiser 2B], te [plaats] , eisers 2,
ROT 20/2132
3.
[eiser 3A] en [eiser 3B], te [plaats] , eisers 3,
gemachtigde: mr. S. Oord,
hierna gezamenlijk te noemen, eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. P.J. van Bruggen,
en
de Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat).
Als derde partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] ( [horecagelegenheid] ),te [plaats] , vergunninghouders,
gemachtigde: mr. M.A. Patandin.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor een horecaterras in de achtertuin van
Restaurant [horecagelegenheid] ( [naam horecagelegenheid] ) op de locatie [adres 1] te Dordrecht.
Bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de afzonderlijke bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers 2 hebben nadere stukken ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. [eiser 1A] , [eiser 2A] en [eiser 2B] alsmede [eiser 3A] en [eiser 3B] zijn verschenen. Laatstgenoemden zijn bijgestaan door mr. S. Oord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. D.C. Alblas. Vergunninghouders zijn niet verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd om de rechtbank van advies te dienen.
Op 7 februari 2023 heeft de StAB aan de rechtbank advies uitgebracht. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op het deskundigenbericht te reageren. Verweerder en [eiser 2B] hebben op 13 maart 2023 onderscheidenlijk 19 maart 2023 op het advies van de StAB gereageerd.
Bij afzonderlijk aan de eisers gerichte besluiten van 19 april 2023 (hierna: het bestreden besluit II) heeft verweerder, met instemming van vergunninghouders, voorschrift 3 van het primaire besluit gewijzigd, in die zin dat het terras om 18:00 uur gesloten moet zijn.
Bij brief van 25 april 2023 is de StAB desgevraagd op de voornoemde reacties van verweerder en [eiser 2B] ingegaan.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 4 mei 2023. [eiser 1A] , [eiser 2A] en [eiser 2B] alsmede [eiser 3A] en [eiser 3B] zijn verschenen. Laatstgenoemden zijn bijgestaan door mr. S. Oord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de StAB is drs. ing. C. den Hertog verschenen. Vergunninghouders zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Op het adres [adres 1] te Dordrecht is in het verleden door [voormalige naam horecagelegenheid] een restaurant geëxploiteerd waarbij in de achtertuin een terras was gelegen. Na het faillissement van [voormalige naam horecagelegenheid] is een curator aangesteld die op 6 november 2018 heeft verzocht om de destijds verleende omgevingsvergunning van 9 september 2016 in te trekken. Verweerder heeft op 18 januari 2019 hiermee ingestemd. Op 26 april 2019 heeft de heer [vergunninghouder 1] van [horecagelegenheid] een aanvraag omgevingsvergunning ingediend om exact hetzelfde terras te realiseren als [voormalige naam horecagelegenheid] destijds.
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Historische Binnenstad’ (het bestemmingsplan) en de bestemming ‘Tuin’. Het gebruik van de tuin als terras is in strijd met het bestemmingsplan.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een tijdelijke omgevingsvergunning voor een termijn van 10 jaar, ingaande op 21 oktober 2016, verleend. Het plaatsen van een terras in de tuin (eventueel met geluidsschermen) is volgens verweerder een activiteit zonder onomkeerbare gevolgen die eenvoudig kan worden beëindigd. Daarbij is aan de voorwaarde om gebruik te maken van dit onderdeel van artikel 4 van bijlage II van het Bor voldaan.
3.1.
Aan het bestreden besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het gebruik als terras niet in strijd komt met een ‘goede ruimtelijke ordening’ omdat het terras in het centrumgebied ligt, met gemengde functies. Volgens verweerder heeft de planwetgever met de bestemming Tuin met name het dichtslibben van de gronden met bebouwing willen voorkomen en niet (zozeer) het beperken van de gebruiksmogelijkheden van de hoofdbebouwing, waarop in dit geval de bestemming ‘Horeca’ ligt.
In het bestemmingsplan wordt het binnenterrein Wijnstraat, Gravenstraat , Kuipershaven,
Schrijversstraat genoemd als besloten rustig binnenterrein, zonder verder de consequenties
daarvan te benoemen. Tegelijk wordt de Wijnstraat met zijn horeca genoemd als kans om de
dynamiek in de binnenstad te versterken. Verder geldt, aldus verweerder, dat niet de toelichting behorende bij het bestemmingsplan, maar de verbeelding en de regels leidend zijn.
3.2.
Verweerder stelt daarnaast dat bij de goede ruimtelijke ordening ook het aspect geluid een rol speelt. Aan het besluit heeft verweerder het rapport van Akoestisch Buro Tideman (Tideman) van 16 februari 2017 ten grondslag gelegd. Het terras met geluidsschermen voldoet, overdag en in de avondperiode, aan de richtwaarden genoemd in de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”, afdeling B5.3, van de etmaalwaarde 45 dB(A). Verweerder stelt bij het beoordelen van de te verwachten geluidsoverlast rekening te hebben gehouden met de belangen van de omwonenden in die zin dat, terwijl sprake is van een centrumgebied met functiemenging, getoetst is aan de strengere norm voor een rustige woonomgeving. Voor piekgeluiden in de toegestane avonduren is de grens gesteld op maximaal 60 dB(A). Ook aan die norm kan worden voldaan.
De rapportages van DPA Cauberg-Huygen (DPA) van 21 november 2016 en 14 maart 2017 geven naar de mening van verweerder geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van Tideman. Gelet op het gemengde karakter van de omgeving kan - nu voldaan wordt aan de aanbevolen richtwaarden voor een rustige woonomgeving – naar de mening van verweerder geconcludeerd worden dat de omgevingsvergunning niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij de woningen.
Ter zake van de zogenoemde aanbouw die als slaapkamer in gebruik is stelt verweerder dat voor de aanbouw geen omgevingsvergunning is verleend die het mogelijk maakt om de aanbouw als slaapkamer te gebruiken. Reeds daarom hoeft de gevel niet aangemerkt te worden als geluidgevoelig. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4172.
3.3.
Voor de parkeereis verwijst verweerder naar het positieve parkeeradvies dat aan de voormalige vergunning ten grondslag ligt (parkeeradvies van 20 april 2016). Daarin wordt verwezen naar de op 27 maart 2012 verleende omgevingsvergunning voor het restaureren van het pand. Daarbij is ontheffing verleend van de parkeereis voor maximaal 69 parkeerplaatsen, onder de voorwaarde dat de klanten verwezen worden naar de parkeergarages in de binnenstad. Deze ontheffing uit 2012 is onherroepelijk geworden.
Verweerder acht overigens een verkeeraantrekkende werking van het terras als zodanig niet aannemelijk. De praktijk laat zien dat bij mooi weer geen sprake zal zijn van een gelijktijdige bezetting van zowel het terras als het binnengedeelte. Mocht dat incidenteel
toch wel het geval zijn dan gaat het om maximaal 60 + 80 personen. Een dergelijke toeloop
moet (uitgaande van twee of meer personen per auto) kunnen worden opgevangen met de eerdergenoemde 69 parkeerplaatsen, temeer omdat bij mooi (terras)weer meer mensen de auto thuis zullen laten.
4. Eisers 1 wonen op [adres 2] te Dordrecht. Zij stellen dat de gemeente reeds bij de eerste plannen van [voormalige naam horecagelegenheid] voor een stadshotel/restaurant nimmer naar de omwonenden heeft gecommuniceerd dat er een terras vergund zou worden met maar liefst 60 couverts dat de hele week tussen 10.00 en 22.30 uur geopend mag zijn. De plannen gaven destijds voor de vele omwonenden dan ook geen aanleiding om bezwaar te maken, temeer omdat het unieke groene karakter van het binnenterrein in de verschillende gemeentelijke documenten benadrukt werd.
Volgens eisers 1 wordt het begrip 'gemengd gebied' ten onrechte van toepassing verklaard op een tuinbestemming. Het gemeentelijk beleid van de afgelopen decennia om geluidoverlastgevende bedrijven uit dit gebied te verplaatsen en alleen aan ‘stille’ bedrijven vestigingsmogelijkheid te bieden, wordt drastisch omgebogen door een publieke ruimte te creëren middenin een stiltegebied. Eisers 1 hebben bewust gekozen voor een woning alhier, in het volle besef dat voor hun deur dikwijls evenementen plaatsvinden. Dat er ook aan de achterzijde van hun pand geluidsoverlastgevende activiteiten toegestaan worden achten eisers 1 in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Het standpunt van verweerder dat de vergunde activiteit kan worden beëindigd, dus geen
onomkeerbare gevolgen heeft, snijdt volgens eisers 1 geen hout. Natuurlijk, een terras is snel te ontruimen en geluidschermen kunnen weggehaald worden, maar het is niet aannemelijk dat het terras zal verdwijnen als de inkomsten daarvan voor de exploitant cruciaal zijn. Eisers 1 achten het onaannemelijk dat verweerder, na consequent de belangen van omwonenden te hebben genegeerd, dan opeens oog zou hebben voor hun woon- en leefklimaat.
Volgens eisers 1 is het duidelijk dat er grote twijfel bestaat over de geluidseffecten. Het is een ervaringsgegeven dat de gesprekken op het terras letterlijk gevolgd kunnen worden in de loggia's en slaapkamers tegenover de tuin van [voormalige naam horecagelegenheid] .
De aanname van verweerder dat gasten die stil in de tuin zitten te eten geen overlast veroorzaken is van elke realiteit gespeend. Een bezoek aan het terras vormt doorgaans een uitje met het gezin, familie, vrienden, zakenrelaties, bruiloftsgasten et cetera. Bij zo'n gelegenheid wordt er geconverseerd, het glas geheven, een toespraak gehouden, gezongen en als er veel alcohol in het spel is, gebrald. Als deze activiteit plaatsvindt in een achtertuin van een nagenoeg gesloten bouwblok, dan betekent dit overlast. De handhaving door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) omvat niet meer dan een verzoek aan de omwonenden om bij al te luidruchtig feestgedruis met de exploitant contact op te nemen. Daar hebben eisers 1 met de vorige exploitant echter slechte ervaringen mee.
Hoe bijzonder het groene binnenterrein is qua fauna blijkt volgens eisers 1 uit de aanwezigheid van vleermuizen. Jarenlang verbleef er een uil. In 2018 werd er, na het vertrek van de vorige exploitant, een bosuil gesignaleerd in een boom in de tuin van de buren. Dat verweerder geen rekening houdt met deze bijzondere binnenstedelijke biotoop is in de optiek van eisers 1 geen goede ruimtelijke ordening.
5.1.
Eisers 2 wonen op de [adres 3] te Dordrecht. Zij stellen zich op het standpunt dat het verlenen van een terrasvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Welk gebruik de bewoners mogen verwachten van de bestemming Tuin staat duidelijk in de regels van het bestemmingsplan. Een terras valt daar niet onder. Uit de toelichting blijkt dat bewust voor de bestemming Tuin is gekozen en dat het ook niet in de lijn der verwachtingen lag dat daar verandering in zou komen. Eisers 2 wijzen er verder op dat in de toelichting op het bestemmingsplan is te lezen dat het besloten rustige, groene binnenterrein (aan de achterkant) bedoeld is/dient als tegenhanger voor de hectiek aan de voorkant van het woonblok. Als verweerder de dynamiek aan de Wijnstraat wil versterken zal hij activiteiten aan de voorkant van het pand moeten ontplooien, niet aan de achterkant.
Verweerder stelt wel dat gebruik in overeenstemming met de hoofdbebouwing vanzelfsprekend is, maar vergeet daarbij te vermelden dat de bestemming ‘Horeca’ op het pand is komen te rusten met de bedoeling een klein stadshotel met 4 kamers te ontwikkelen om de restauratie van het pand te bevorderen. Het gebruik van de tuin als terras met 60 couverts is volgens eisers 2 niet in overeenstemming met 4 hotelkamers.
Hoewel de onderhavige omgevingsvergunning getoetst wordt aan de strengere geluidsnorm voor een rustige woonomgeving, stelt verweerder daarentegen wel dat de hele binnenstad onder centrumgebied met gemengde functies valt en verbindt daar dan gelijk de consequentie aan dat een hogere geluidsbelasting mag worden verwacht.
5.2.
Eisers 2 stellen zich daarnaast op het standpunt dat geluid voor deze omgevingsvergunning een zeer belangrijke factor is in het beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor de beoordeling van dit aspect vertrouwt verweerder ten onrechte volledig op het rapport van Tideman van 16 februari 2017.
Volgens eisers 2 kan verweerder zelf ook zonder de second opinion rapportages van DPA tot de conclusie komen dat het rapport van Tideman niet deugt. Eisers 2 stellen in dit verband het volgende:
1. Volgens het Activiteitenbesluit (artikel 2.17) moet de hele inrichting worden beschouwd.
De geluidsbelasting van de interne exploitatie is in dit geval niet beschouwd. Er is alleen gekeken naar het terras. Door de cumulatieve waarde van meerdere relevante geluidsbronnen niet bij de geluidsbelasting te betrekken (geluid restaurant, keuken, kelder en muziek) handelt verweerder in strijd met het Activiteitenbesluit.
2. Eisers 2 wijzen er verder op dat er volgens de ‘VNG norm’ een grens geldt van 10 meter waarbij moet worden voldaan aan 45 d(B) langtijdgemiddelde en 65 d(B) piekgeluiden tijdens de dag periode (7:00 — 19:00). Binnen die zone van 10 meter moet volgens de VNG al het geluid beschouwd worden om de geluidswaarden te berekenen. Dit is niet gebeurd. In het rapport van Tideman worden staande mensen, staande receptie, geluid van de keuken, geluid van het restaurant, geluid uit de kelder, muziek, opruimwerkzaamheden, geluid van bestek, borden etcetera buiten beschouwing gelaten.
3. Verder wordt er gesteld dat de mechanische ventilatie is meegenomen, maar in het rapport wordt geen helderheid verschaft over welke ventilatiestand gemeten is waardoor niet duidelijk is of deze wel representatief is. Voorts is de aanwezigheid en het gebruik van de stalen trap compleet buiten beschouwing gelaten. Over de stalen trap lopen continu mensen en er staan regelmatig mensen (personeel en/of gasten) al dan niet rokend te praten op het bordes van die trap. Dit bordes bevindt zich boven de geluidsschermen. Dit heeft wel degelijk een significant effect. De berekening van het gecumuleerde geluid is nergens in de rapportage terug te vinden.
4. Bovendien heeft Tideman ten onrechte methode 1 gebruikt van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999 (HMRI). Methode 1 rekent met 1 reflectie. Deze Methode schiet in deze situatie ernstig tekort en daarom had methode II gebruikt moeten worden.
De tuin is een compleet omsloten en besloten binnenterrein. Hierdoor is er al sprake van meervoudige reflecties. Het geluid kan nergens weg en kaatst heen en weer tussen de bebouwing. Deze reflecties worden versterkt omdat bezwaarmakers in oude historische panden wonen waarbij geen pand aan elkaar gelijk is.
Niet alleen vanwege de meervoudige reflecties schiet methode 1 tekort, maar ook omdat de geluidsbronnen zich bevinden op verschillende hoogten. Zo ligt het restaurant en een deel van de keuken op hoogte. Dat geluid gaat over de geluidsschermen heen. Het geluid van gasten en personeel die gebruik maken van de stalen trap en op het bordes staan te praten gaat over de geluidsschermen heen. Al deze geluiden worden op geen enkele wijze, door schermen of anderzijds, gedempt of belemmerd.
Doordat de HMRI niet correct is uitgevoerd/toegepast kan verweerder niet onderbouwen dat de complete inrichting kan voldoen aan het Activiteitenbesluit.
Het voldoen aan het Activiteitenbesluit betekent overigens niet automatisch dat ook wordt voldaan aan de VNG norm. Nu er sprake is van een rustige woonomgeving zijn de geluidsnormen die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden namelijk 5 d(B) strenger dan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Als er met de juiste methode van de HMRI wordt gerekend, alle geluidsbronnen worden verwerkt en tevens alle geluidsgevoelige objecten (woningen) worden beschouwd kan de inrichting met terras niet voldoen aan de geluidsnormen. Ook niet door het toevoegen van geluidsschermen want het geluid van keuken, restaurant, kelder en (bordes) stalen trap wordt daarmee niet tegengehouden.
5. Muziek is compleet buiten beschouwing gelaten.
6. Er is sprake van conflicterende uitspraken in het rapport van Tideman. De uitspraken over wanneer ramen en deuren van het pand precies dicht zijn, zijn met elkaar in tegenspraak (punt 4.2 en 4.10 van het rapport Tideman).
7. Met betrekking tot de openingstijden wordt eveneens een grote fout gemaakt.
Het hele rapport van Tideman gaat uit van een terras dat dicht is om 22:00 uur, terwijl de door Tideman voorgestelde voorschriften anders luiden:
• Gasten dienen de tuin uiterlijk om 22:30 uur te verlaten. Het rapport gaat uit van 22:00 uur. Gasten zijn dus een half uur langer op het terras aanwezig.
• Geen voorschrift over opruimen voor 23:00 uur. Door deze nalatigheid kan er zelfs in de nachtperiode worden opgeruimd.
• Ramen en deuren van keuken en restaurant zijn dicht vanaf 23:00 uur. Er is echter geen voorschrift voorgesteld over de deur van de kelder.
Volgens eisers 2 schiet het advies van Tideman dermate tekort, dat het nooit kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van verweerder, dat er geen onaanvaardbare geluidsoverlast zal ontstaan. Het bestreden besluit 1 kan daarom niet op dit advies worden gebaseerd.
5.3.
Eisers 2 stellen verder dat zij tijdens de exploitatie van ‘ [voormalige naam horecagelegenheid] .’ al last van de verlichting hadden. Er komt zoveel licht van de inrichting dat dat overlast, met name in hun slaapkamer, keuken en balkon, veroorzaakt. Regelmatig is het hele pand tot diep in de nacht compleet verlicht. Dat is door het kappen van de grote boom die zich bevond tussen het restaurant en het pand van eisers 2 nog erger geworden.
Eisers 2 zijn van mening dat het niet onredelijk is om de lichtbelasting voor de omgeving te beperken en zien het als een taak van verweerder dit voor omwonenden te regelen aangezien de ervaring uitwijst dat het niet mogelijk is om hierover afspraken met de exploitanten te maken.
5.4.
Eisers 2 stellen zich voorts op het standpunt dat verweerder bij het bestreden besluit 1 ten onrechte terugvalt op een parkeerberekening uit 2011, die uitgaat van een parkeerbehoefte van 73 dan wel 69 parkeerplaatsen. Het bestemmingsplan ‘Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht’ (het Bestemmingsplan Parkeren) werd immers in januari 2018 van kracht. De ‘Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten’ (Beleidsregels Parkeren) zijn hier dan ook van toepassing.
Daarnaast stellen eisers 2 dat verweerder ten onrechte meent op grond van artikel D, lid 1, sub f, van het Bestemmingsplan Parkeren, ontheffing te kunnen verlenen aangezien de parkeerberekening van 1 juli 2019 niet klopt. De berekening van de parkeerbehoefte voor het terras ontbreekt in zijn geheel.
Verder ontbreekt aan het bestreden besluit I de berekening van de parkeerbehoefte voor fietsers. Het is volstrekt onduidelijk of de gebruikte fietsenstalling voldoende is om de behoefte op te vangen.
5.5.
Eisers 2 wijzen verder op een gebrek aan privacy als gevolg van het bestreden besluit I. De gasten van het terras kijken bij hen niet alleen op het balkon maar ook de keuken en slaapkamer in. Eisers 2 voelen zich continu bekeken. Dit levert dus geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat op. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2985 en 21 augustus 2005 ECLI:NL:RVS:2005:AU1771. Eisers 2 zijn van mening dat zo’n grove inbreuk op hun privacy onevenredig en daarom onrechtmatig is. Door geen enkele beperking op te leggen aan het exploiteren van een verwarmd terras maakt verweerder bovendien de exploitatie niet alleen tijdens de zomermaanden, maar het hele jaar door, mogelijk.
6.1.
Eisers 3, wonende op [straatnaam] [huisnummer A] en [huisnummer B] te Dordrecht, stellen dat zij in de periode van 10 augustus tot en met 25 oktober 2017 continu geluidmetingen hebben laten uitvoeren door de NSG (Nederlandse Stichting Geluidhinder). Op 30 april 2018 heeft ing. E. Roelofsen B.Sc. zijn bevindingen verwerkt in een rapport. Daaruit volgt dat het evident is dat er ter plaatse niet wordt voldaan aan de maximale geluidsniveaus.
De stelling van verweerder dat het rapport van de NSG niet voldoet aan de HMRI, waardoor de meetgegevens niet als betrouwbaar/maatgevend beschouwd kunnen worden, achten eisers 3 rechtens niet houdbaar. Op 28 april 2020 heeft NSG gereageerd op de overwegingen van het bestreden besluit I. Aan de hand van metingen toont NSG daarbij aan dat het evident is dat er niet wordt voldaan aan de maximale geluidsniveaus. Voorts wordt aangetoond dat de eerder verleende omgevingsvergunning van 9 september 2016 tot onaanvaardbare geluidsoverlast heeft geleid en de voorliggende vergunning tot onaanvaardbare geluidsoverlast zal leiden. Met toepassing van de rapportage van NSG is voldoende aangetoond dat er wel degelijk rechtens gerede twijfel is met betrekking tot het rapport van Tideman van 16 februari 2017 en dat dit rapport dus niet ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit I.
6.2.
De stelling van verweerder dat de aanbouw en het gebruik daarvan als slaapkamer onrechtmatig zou zijn wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning is niet nader onderbouwd. Eisers 3 betwisten dat de aanbouw onrechtmatig aanwezig zou zijn en het gebruik als slaapkamer onrechtmatig zou zijn. Eisers 3 merken in dit verband op dat het pand [straatnaam] [huisnummer A] - [huisnummer B] in 1988 is aangekocht als een fabriekspand met een bovenwoning. De gemeente heeft destijds vergunning verleend om van het fabrieksgedeelte een woning te maken. Het gedeelte waar de aanbouw is, was een magazijn. De aanbouw was dus al onderdeel van het pand. Nu de aanbouw niet is meegenomen in het kader van het geluidsonderzoek is het onderzoek ook daarom gebrekkig.
6.3.
Naar de mening van eisers 3 miskent verweerder planologisch volledig het verschil in benadering in het bestemmingsplan van de voor- en achterkant. Dat er aan de voorzijde van het pand en in het pand een levendigheid wordt voorgestaan die bijdraagt aan de dynamiek van de binnenstad zegt uiteraard niets over de ruimtelijke wenselijkheid om dit door te trekken naar de tuinen. Sterker nog, in het bestemmingsplan is een duidelijke kwalificatie gegeven aan deze binnentuin en het belang van behoud van rust ter plaatse is gegeven. Dat het voor de hand zou liggen om de tuin wel te gebruiken ten dienste van horeca is in dat opzicht niet te volgen en miskent de bedoeling van de planwetgever en de belangen van omwonenden.
Dat de kwalificatie ‘rustig binnenterrein' in de toelichting bij het vigerende bestemmingsplan zou zien op het voorkomen van het dichtslibben van de gronden met bebouwing en niet zozeer op het beperken van de gebruiksmogelijkheden is rechtens niet te volgen. De kwalificatie ‘rustig' ziet nu juist per definitie op het gebruik. De uitleg van de commissie en verweerder ter zake kan dus niet gevolgd worden.
De opmerking dat de toelichting niet leidend is maar de voorschriften van het
bestemmingsplan is een opmerking die in deze context niet past. Immers niet ter discussie
staat dat het gebruik als terras niet past binnen de bestemming Tuin. Het gaat hier dus niet
over een mogelijke discrepantie tussen de planregel en de toelichting waarbij de planregel rechtens maatgevend is. Het gaat in casu om een beoordeling van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan waarbij de toelichting van het bestemmingsplan, daar waar het gaat om de kwalificatie ‘rustig binnenterrein', wel degelijk rechtens van belang is.
6.4.
Over het parkeren stellen eisers 3 dat de extra parkeerbehoefte meer dan drie parkeerplaatsen is. Artikel D, lid 1, sub f, van de beleidsregels kan dus niet worden toegepast. Uit ervaringen met de vorige exploitanten weten eisers 3, dat er bij speciale bijeenkomsten, zoals bruiloften, tegelijk binnen en buiten veel gasten samenkomen.
Voorts kan het standpunt dat dit met een ontheffing uit 2012 ten behoeve van 69 parkeerplaatsen zou zijn afgedekt niet gevolgd worden. De overwegingen van destijds stoelen niet op actuele uitgangspunten qua parkeernormen. De berekening van destijds zag alleen op het gebruik van het pand en niet op het gebruik van de tuin als terras. Eisers 3 vinden de besluitvorming onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel.
7. De rechtbank heeft na de zitting van 23 augustus 2022 aanleiding gezien de StAB als onafhankelijke deskundige in te schakelen. Aan de StAB is gevraagd om een onderzoek in te stellen (bij voorkeur aan de hand van metingen) naar met name het geluid en de aanwezigheid van een goed woon- en leefklimaat in de dag- en avondperiode, waarbij de (strengere) norm die verweerder zichzelf heeft opgelegd voor een rustige woonomgeving als uitgangspunt dient te gelden.
De StAB is daarbij gevraagd om te bezien of de voorschriften die verweerder in dit verband aan de vergunning heeft verbonden afdoende zijn om te kunnen voldoen aan de op basis van de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering" vastgestelde richtwaarden voor het longtijdgemiddeld beoordelingsniveau tijdens de representatieve bedrijfssituatie (RBS) [45 dB(A) voor de dag en 40 dB(A) voor de avond] en de maximaal A-gewogen geluidsniveaus tijdens de RBS [65 dB(A) voor de dag en 60 dB(A)] voor de avond.
Indien dit niet het geval is, aan de hand van welke voorschriften dan wel op welke andere wijze zouden voornoemde uitgangspunten wel haalbaar zijn?
7.1.
De StAB heeft kennisgenomen van het volledige dossier, heeft partijen en hun deskundigen de mogelijkheid geboden hun standpunten toe te lichten en heeft de situatie ter plaatse bekeken. In haar advies stelt zij er vanaf te hebben gezien om de onderzoeksvraag aan de hand van metingen uit te voeren omdat de bepalende bron voor geluid vanaf het terras stemgeluid is en het gebruikelijk is om voor het bronvermogen van stemgeluid uit te gaan van algemeen geaccepteerde kengetallen (gebaseerd op metingen elders). Ook verweerder is uitgegaan van kengetallen, maar eisers zijn van mening dat uitgegaan had moet worden van hogere waarden. De StAB stelt op basis van het dossier voldoende informatie te hebben om zonder metingen de onderzoeksvraag te beantwoorden. Aan de hand van het door verweerder gehanteerde akoestisch model heeft de StAB herberekeningen gemaakt en als volgt op de door de rechtbank voorgelegde vragen geantwoord:
Ad 1) Nee, uit de door de StAB uitgevoerde herberekeningen blijkt dat bij de woning [straatnaam] [huisnummer B] de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avondperiode met 4 dB wordt overschreden. Bij de woning [adres 3] is de overschrijding in de avondperiode 1 dB.
Bij de woning [straatnaam] [huisnummer B] is sprake van een overschrijding van de richtwaarde voor het maximale geluidniveau in de avondperiode van 2 dB.
Indien het geluid op de uitbouw van [straatnaam] [huisnummer A] ook wordt beschouwd (als in de uitbouw gewoond mag worden), is hier sprake van een overschrijding van de richtwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avondperiode met 5 dB.
Op dit punt is, uitgaande van een roepend persoon vlakbij de aanbouw, sprake van een overschrijding van de richtwaarde voor het maximale geluidniveau in de dagperiode van 10 dB en in de avondperiode van 15 dB.
Ad2) Om de overschrijding van 4 dB bij de woning [straatnaam] [huisnummer B] voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau weg te nemen kan in afwijking van de aanvraag het terras in de avondperiode gesloten worden. Omdat er in de dagperiode geen overschrijding is, zou de maatregel om het terras in de avondperiode te sluiten afdoende zijn. Hetzelfde uitgangspunt geldt voor de woning [adres 3] en het pand [straatnaam] [huisnummer A] , indien dit pand mede wordt beschouwd. Andere maatregelen om de overschrijding weg te nemen wijken ook af van de aanvraag. Het aantal personen op het terras in de avond kan verminderd worden in combinatie met het terugbrengen van de bedrijfstijd. Daarnaast zouden dan nog een aantal middelvoorschriften opgenomen kunnen worden die conform de RBS zijn, zoals bijvoorbeeld:
• Het terras mag niet gebruikt worden voor feesten en partijen.
• Op het terras moet toezicht gehouden worden dat gasten zich rustig gedragen en zich
niet buiten het terras bevinden, behoudens het lopen van en naar het terras.
• Het opruimen van het terras dient rustig te gebeuren.
Indien ook het maximale geluidniveau op de uitbouw van [straatnaam] [huisnummer A] beschouwd wordt, kan, om de overschrijding weg te nemen, in overeenstemming met hetgeen hiervoor is aangegeven, aan de vergunning een voorschrift worden verbonden dat het zuidelijk deel van het terrein zodanig ingericht of afgezet moet zijn dat gasten een bepaalde looproute moeten volgen dicht langs het scherm. Als een roepende gast zich op deze looproute bevindt, is er alleen nog sprake van een overschrijding in de avondperiode, met 5 dB. Het terras zou dan alleen in de avondperiode gesloten hoeven te worden. De StAB ziet geen concrete maatregel die makkelijk te treffen en te handhaven is om deze overschrijding weg te nemen.
De StAB merkt daarbij verder op dat bij de herberekeningen (en dus ook bij de genoemde maatregelen) het eventuele geluid vanuit het pand niet is meegenomen. De (reeds vergunde) geluidbelasting vanwege de hele horecagelegenheid is niet in beeld gebracht en zal hoger zijn. Om het geluid vanuit het pand te beperken zou een voorschrift verbonden kunnen worden aan de vergunning dat ramen en deuren van het horecapand gesloten moeten blijven, behoudens het doorlaten van personen.
8. Naar aanleiding van het StAB-advies heeft verweerder met instemming van vergunninghouders met het bestreden besluit II voorschrift 3 uit het primaire besluit gewijzigd.
Voorschrift 3 luidde als volgt:
Het terras dient te sluiten voor nieuwe klanten om uiterlijk 21.30 uur en de reeds aanwezige klanten dienen uiterlijk om 22.30 uur de tuin te verlaten. Het terras dient om 23.00 (start nachtperiode voor wat betreft geluid) opgeruimd te zijn.
Nu luidt voorschrift 3 als volgt.
Het terras dient om 18.00 uur gesloten te zijn.
8.1.
De rechtbank leest het bestreden besluit II aldus, dat verweerder daarmee, als gevolg van een marginale wijziging van de aanvraag, met toepassing van artikel 2.22, tweede lid van de Wabo een gewijzigd voorschrift aan het primaire besluit heeft verbonden en het bestreden besluit I, in die zin heeft gewijzigd/herzien.
Omdat met dit besluit ook niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eisers tegen het bestreden besluit I, zijn de beroepen op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen het bestreden besluit II.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De StAB is een deskundige in voornoemde zin. De rechtbank neemt het advies van de StAB tot uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de StAB ten aanzien van het aspect geluid duidelijk is. De rechtbank ziet in de reacties van zowel verweerder als [eiser 2B] en hetgeen ter zitting is aangevoerd geen aanleiding het advies van de StAB onjuist te achten en dit niet te volgen. Het advies heeft er tevens toe geleid dat verweerder, op verzoek van vergunninghouders, thans uitgaat van een aanvraag voor een horecaterras, enkel voor de dagperiode.
Uit het advies van de StAB volgt dat zowel het primaire besluit, met het destijds geldende voorschrift 3, als het bestreden besluit I, voor zover verweerder daarbij de rapportage van Tideman als uitgangspunt heeft genomen, geen stand kan houden omdat er van een aanvaardbaar geluidniveau bij de woningen (van eisers) geen sprake is.
10. Ter beoordeling ligt vervolgens de vraag voor of verweerder in het bestreden besluit II, waarbij het horecaterras op het binnenterrein om 18:00 uur gesloten (en ook opgeruimd) moet zijn, in het licht van al hetgeen de StAB in haar rapport heeft geadviseerd wel op goede gronden tot de conclusie heeft kunnen komen dat er bij de (omringende) woningen (van eisers) sprake is van een aanvaardbare geluidhinder.
10.1.
In dit kader heeft verweerder ter zitting van 4 mei 2023 verklaard dat hij kort voor de zitting tot het inzicht is gekomen dat het pand [straatnaam] [huisnummer A] , alsmede de uitbouw, toch de bestemming ‘Wonen’ heeft. Met inachtneming van het rapport van de StAB leidt dit er naar het oordeel van de rechtbank toe dat ook het bestreden besluit II geen stand kan houden. Immers, alsdan wordt het maximale geluidniveau als gevolg van het terras (zonder vastgelegde looproute) op de uitbouw van [straatnaam] [huisnummer A] , zijnde een geluidgevoelig object, in de dagperiode met 10 dB overschreden, waardoor er objectief van een aanvaardbaar geluidniveau geen sprake meer is.
11. Er is dus geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf te voorzien. Hoewel de StAB in haar rapportage heeft gewezen op een aantal maatregelen waarop de overschrijding van het geluidniveau kan worden weggenomen ziet de rechtbank, mede vanwege de omstandigheid dat vergunninghouders ter zitting beide keren niet aanwezig waren en gelet op de aard van het gebrek ook geen aanleiding om verweerder te vragen het gebrek te herstellen door middel van een zogenoemde bestuurlijke lus. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaken af te doen. Het gebrek zal er naar het oordeel van de rechtbank toe moeten leiden dat de aanvraag, wat het geluidsaspect betreft, wederom (meer dan marginaal) gewijzigd zou moeten worden. De rechtbank zal het primaire besluit in het licht hiervan dan ook herroepen.
In dit verband acht de rechtbank het van belang verweerder erop te wijzen dat er naar haar oordeel voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het horecaterras het geluid van de gehele inrichting beschouwd moet worden. Het terras is een toevoeging aan de horecagelegenheid, zodat beoordeeld moet worden of de functie als geheel (nog steeds) qua geluidbelasting ruimtelijk aanvaardbaar is. Hoewel in dit geschil getoetst wordt aan de in de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ vastgestelde richtwaarden valt [horecagelegenheid] , inclusief het terras, mede onder de werking van het Activiteitenbesluit. De geluidsvoorschriften voor het horecabedrijf gelden voor de gehele inrichting. Het geluid, inclusief dat van een terras, moet worden getoetst aan de geluidsvoorschriften in artikel 2.17, 2.19a en 2.20 (maatwerk) van het Activiteitenbesluit. In artikel 2.18 van dit besluit zijn enkele uitzonderingen genoemd, waaronder het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, niet zijnde een binnenterrein. Het terras [horecagelegenheid] ligt -daarover verschillen partijen niet van mening- op een binnenterrein en het stemgeluid moet worden getoetst aan de normen in met name artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Dit zou kunnen betekenen dat aan de eventuele terrasvergunning het voorschrift verbonden zou kunnen worden, dat ramen en deuren van het horecapand gesloten moeten blijven, behoudens het doorlaten van personen.
Daarnaast zou verweerder voor het overige bij een nieuw te nemen besluit, meer dan hij tot nu toe bij het bestreden besluit II heeft gedaan, het advies van de StAB kunnen gebruiken om voor het aspect geluid, met inachtneming van het privacy-aspect (handhaafbare) voorschriften te stellen inzake:
het aantal personen op en de omvang van het terras;
het verbod tot het maken van muziek dan wel het houden van feesten en partijen (of, algemener: bijeenkomen in grote gezelschappen);
het gebruik van de brandtrap;
het aanleggen van een looproute en het plaatsen van geluidschermen;
het houden van toezicht op de gasten; en
het opnemen van de richtwaarden als grenswaarden in de vergunning.
12. Bij de beoordeling van de door vergunninghouders te wijzigen aanvraag zou verweerder naar het oordeel van de rechtbank tevens het aspect parkeren (opnieuw) moeten beoordelen.
12.1.
Verweerder heeft de aanvraag terrasvergunning getoetst aan het ter plaatse geldende Bestemmingsplan Parkeren. De aanvraag is daarmee in strijd omdat er in strijd met artikel 5.1 van dit bestemmingsplan niet op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte, zoals in de Beleidsregels Parkeren is voorgeschreven.
Met gebruikmaking van artikel 2.12 eerste lid, onder a, sub 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft verweerder in samenhang met artikel 5.3, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan parkeren binnenplans afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 nu er op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. In dat kader is de Beleidsregeling parkeren van kracht.
Op grond van artikel D, eerste lid, van de Beleidsregels parkeren kan het college (gedeeltelijke) ontheffing van de plicht tot realisatie van het in artikel C lid 5 bedoelde aantal parkeerplaatsen verlenen, indien:
(….)
f. het aantal parkeerplaatsen dat dient te worden gerealiseerd meer dan drie bedraagt en het tekort aan parkeerplaatsen dat binnen het nieuwbouwproject ontstaat maximaal drie stuks bedraagt.
12.2.
Bij de verkeerskundige toets is het aandeel bezoekersparkeren niet meegerekend. Dit is een vaste gedragslijn van verweerder bij aanvragen die betrekking hebben op het centrum van Dordrecht. De ruimte is schaars en er zijn voldoende alternatieven beschikbaar, bijvoorbeeld openbaar vervoer en parkeergarages. Deze (gedrags)lijn is geaccepteerd in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4666, r.o. 14. Vast staat dat de onderhavige locatie in het centrum van Dordrecht ligt.
In zijn advies van 1 juli 2019 stelt de verkeersdeskundige dat voor het aandeel niet-bezoek vier parkeerplaatsen nodig zijn. In zijn verweerschrift komt verweerder na een herberekening uit op een behoefte van vijf parkeerplaatsen. Omdat er aldus verweerder sprake is van twee zakelijke parkeervergunningen op het pand van [horecagelegenheid] zou het parkeertekort kleiner dan wel gelijk zijn aan drie parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft verweerder van de ontheffingsmogelijkheid als bedoeld in artikel D, eerste lid, onder f, van de Beleidsregels parkeren gebruik gemaakt.
Op de zitting van 23 augustus 2022 is door eisers de stelling van verweerder, dat [horecagelegenheid] over twee zakelijke parkeervergunningen beschikt en dat [horecagelegenheid] daarover kan beschikken, bijvoorbeeld omdat ze aan het pand zijn gelieerd, uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder hierop niet gereageerd noch zijn hierover aan de rechtbank (aanvullende) stukken overgelegd waaruit het bestaan van de voornoemde zakelijke parkeervergunningen blijkt. Ook ter zitting van 4 mei 2023 kon verweerder hier geen uitsluitsel over geven. Nu het bestaan van deze zakelijke parkeervergunningen vooralsnog ongewis is, staat onvoldoende vast of verweerder gebruik kan maken van artikel D, eerste lid, onder f, van de Beleidsregels parkeren en zou hierover bij een (eventuele) nieuwe vergunningaanvraag klaarheid moeten bestaan. Het bestreden besluit I komt dan ook in die zin voor vernietiging in aanmerking.
Wat betreft het fietsparkeren heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift afdoende duidelijk gemaakt dat aan de parkeerbehoefte voor fietsers kan worden voldaan en dat dit niet in strijd is met de Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht.
13. Hetgeen eisers 1 respectievelijk eisers 2 hebben aangevoerd over de aanwezigheid van vleermuizen/een uil onderscheidenlijk de hinderlijke verlichting vanuit het pand van [horecagelegenheid] leidt naar het oordeel van de rechtbank niet mede tot vernietiging van het bestreden besluit I. In de beroepsgronden dan wel ter zitting hebben eisers 1 een eventuele overtreding van de Wet natuurbeheer niet nader onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt.
De (hinderlijke) verlichting vanuit [horecagelegenheid] zelf maakt geen onderdeel uit van zowel het primaire als het bestreden besluit I en kan in dit geschil dan ook niet door de rechtbank worden beoordeeld.
14. Hetgeen is overwogen onder de randnummers 9 t/m 12 leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De bestreden besluiten I en II zullen worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen.
15. Eisers 2 hebben verzocht om toekenning voor vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het geschil is behandeld.
Volgens vaste rechtspraak is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in beginsel overschreden als de bezwaarfase langer dan een half jaar heeft geduurd en de fase bij de rechtbank langer dan anderhalf jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1704, onder 14.1.). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Of de redelijke termijn is overschreden, dient nader te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Zo kan het inschakelen van een deskundige door een bestuursorgaan of de rechter er onder omstandigheden toe leiden dat overschrijding van de termijn die een procedure in beginsel ten hoogste mag duren gerechtvaardigd is.
Volgens diezelfde rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade verondersteld. Daarbij dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Bij de beoordeling of de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan het bestuursorgaan of aan de rechtbank geldt het uitgangspunt dat voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar geldt en voor de beroepsfase een redelijke termijn van anderhalf jaar.
Voor de berekening van de redelijke termijn zijn de volgende data relevant:
Ontvangst van het bezwaarschrift: 23 oktober 2019;
Bestreden besluit: 11 maart 2020;
Ontvangst van het beroepschrift: 20 april 2020
1e zitting: 23 augustus 2022;
Inschakelen StAB: 21 september 2022;
Advies StAB: 7 februari 2023;
2e zitting 4 mei 2023;
Uitspraak: 7 juli 2023.
De procedure in zijn geheel heeft dus vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 23 oktober 2019 tot aan de datum van deze uitspraak ( 7 juli 2023) drie jaar en bijna negen maanden (44,47 maanden) geduurd.
Aan de zijde van verweerder is er geen overschrijding van de redelijke termijn van 6 maanden voor de bezwaarfase. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel te wijten aan de rechtbank en is als volgt berekend.
De beroepsprocedure heeft drie jaar en bijna drie maanden (bijna 39 maanden) geduurd. de rechtbank heeft op 21 september 2022 de StAB als deskundige heeft benoemd. Op 7 februari 2023 heeft de StAB advies uitgebracht.
De periode van 21 september 2022 tot 7 februari 2023 ( ruim 4,5 maand), die door de rechtbank is gebruikt voor het inschakelen van de StAB, dient naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te worden gelaten. Hierdoor heeft de beroepsprocedure voor de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn (van anderhalf jaar) een termijn van (39 maanden minus 4,5 = ruim 34 maanden) twee jaar en ruim tien maanden geduurd.
In het totaal is de redelijke termijn van 2 jaar overschreden met (20,47 maanden - 4,5 maand = )16 maanden is 1 jaar en 4 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 1.500,- die voor rekening van de Staat komt.
Gezien het voorgaande bestaat er aanleiding het verzoek tot betaling van een schadevergoeding toe te wijzen en de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bepaald in het dictum van de uitspraak.
16. Omdat de rechtbank de beroepen van eisers 1, 2 en 3 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 2 en 3 gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eisers 2 vast op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1).
Voor eisers 3 stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 3.286,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597 en wegingsfactor 1, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
18.1.
Eisers 2 hebben daarnaast voor het bijwonen van de zittingen gemotiveerd om een vergoeding voor reis-en verletkosten gevraagd. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard zich daarin te kunnen vinden. De rechtbank ziet aanleiding de door eisers 2 verzochte verletkosten van in totaal € 1.231,76 en reiskosten van € 54,08 te vergoeden.
18.2.
Eisers 2 hebben verder de vergoeding van de kosten van twee second opinion rapporten van DPACauberg-Huygen gevraagd. De kosten daarvan bedragen in totaal
€ 1.815,-. Doordat verweerder zich ook daartegen ter zitting niet heeft verzet ziet de rechtbank aanleiding de door eisers 2 gevraagde deskundigenkosten te vergoeden. Het verzoek van eisers 2 om tevens de aanschaf van een boek van de VNG “Bedrijven in Milieuzonering 2009” te vergoeden wijst de rechtbank af.
Het totale bedrag van de overige aan eisers 2 te vergoeden kosten bedraagt (1.231,76 + 54,08 + 1.815,-) € 3.100,84

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II;
  • verklaart de bezwaren tegen het primaire besluit gegrond en herroept dat besluit;
  • veroordeelt de Staat (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eisers 2 van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers 1, 2 en 3 afzonderlijk het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 2 tot een bedrag van € 1.194,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 3 tot een bedrag van € 3.286,50;
  • veroordeelt verweerder in de overige kosten van eisers 2 tot een bedrag van € 3.100,84.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. G.C.W. van der Feltz en mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.