12.2.Bij de verkeerskundige toets is het aandeel bezoekersparkeren niet meegerekend. Dit is een vaste gedragslijn van verweerder bij aanvragen die betrekking hebben op het centrum van Dordrecht. De ruimte is schaars en er zijn voldoende alternatieven beschikbaar, bijvoorbeeld openbaar vervoer en parkeergarages. Deze (gedrags)lijn is geaccepteerd in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4666, r.o. 14. Vast staat dat de onderhavige locatie in het centrum van Dordrecht ligt. In zijn advies van 1 juli 2019 stelt de verkeersdeskundige dat voor het aandeel niet-bezoek vier parkeerplaatsen nodig zijn. In zijn verweerschrift komt verweerder na een herberekening uit op een behoefte van vijf parkeerplaatsen. Omdat er aldus verweerder sprake is van twee zakelijke parkeervergunningen op het pand van [horecagelegenheid] zou het parkeertekort kleiner dan wel gelijk zijn aan drie parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft verweerder van de ontheffingsmogelijkheid als bedoeld in artikel D, eerste lid, onder f, van de Beleidsregels parkeren gebruik gemaakt.
Op de zitting van 23 augustus 2022 is door eisers de stelling van verweerder, dat [horecagelegenheid] over twee zakelijke parkeervergunningen beschikt en dat [horecagelegenheid] daarover kan beschikken, bijvoorbeeld omdat ze aan het pand zijn gelieerd, uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder hierop niet gereageerd noch zijn hierover aan de rechtbank (aanvullende) stukken overgelegd waaruit het bestaan van de voornoemde zakelijke parkeervergunningen blijkt. Ook ter zitting van 4 mei 2023 kon verweerder hier geen uitsluitsel over geven. Nu het bestaan van deze zakelijke parkeervergunningen vooralsnog ongewis is, staat onvoldoende vast of verweerder gebruik kan maken van artikel D, eerste lid, onder f, van de Beleidsregels parkeren en zou hierover bij een (eventuele) nieuwe vergunningaanvraag klaarheid moeten bestaan. Het bestreden besluit I komt dan ook in die zin voor vernietiging in aanmerking.
Wat betreft het fietsparkeren heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift afdoende duidelijk gemaakt dat aan de parkeerbehoefte voor fietsers kan worden voldaan en dat dit niet in strijd is met de Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht.
13. Hetgeen eisers 1 respectievelijk eisers 2 hebben aangevoerd over de aanwezigheid van vleermuizen/een uil onderscheidenlijk de hinderlijke verlichting vanuit het pand van [horecagelegenheid] leidt naar het oordeel van de rechtbank niet mede tot vernietiging van het bestreden besluit I. In de beroepsgronden dan wel ter zitting hebben eisers 1 een eventuele overtreding van de Wet natuurbeheer niet nader onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt.
De (hinderlijke) verlichting vanuit [horecagelegenheid] zelf maakt geen onderdeel uit van zowel het primaire als het bestreden besluit I en kan in dit geschil dan ook niet door de rechtbank worden beoordeeld.
14. Hetgeen is overwogen onder de randnummers 9 t/m 12 leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De bestreden besluiten I en II zullen worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen.
15. Eisers 2 hebben verzocht om toekenning voor vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het geschil is behandeld.
Volgens vaste rechtspraak is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in beginsel overschreden als de bezwaarfase langer dan een half jaar heeft geduurd en de fase bij de rechtbank langer dan anderhalf jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1704, onder 14.1.). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Of de redelijke termijn is overschreden, dient nader te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Zo kan het inschakelen van een deskundige door een bestuursorgaan of de rechter er onder omstandigheden toe leiden dat overschrijding van de termijn die een procedure in beginsel ten hoogste mag duren gerechtvaardigd is. Volgens diezelfde rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade verondersteld. Daarbij dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Bij de beoordeling of de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan het bestuursorgaan of aan de rechtbank geldt het uitgangspunt dat voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar geldt en voor de beroepsfase een redelijke termijn van anderhalf jaar.
Voor de berekening van de redelijke termijn zijn de volgende data relevant:
Ontvangst van het bezwaarschrift: 23 oktober 2019;
Bestreden besluit: 11 maart 2020;
Ontvangst van het beroepschrift: 20 april 2020
1e zitting: 23 augustus 2022;
Inschakelen StAB: 21 september 2022;
Advies StAB: 7 februari 2023;
2e zitting 4 mei 2023;
Uitspraak: 7 juli 2023.
De procedure in zijn geheel heeft dus vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 23 oktober 2019 tot aan de datum van deze uitspraak ( 7 juli 2023) drie jaar en bijna negen maanden (44,47 maanden) geduurd.
Aan de zijde van verweerder is er geen overschrijding van de redelijke termijn van 6 maanden voor de bezwaarfase. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel te wijten aan de rechtbank en is als volgt berekend.
De beroepsprocedure heeft drie jaar en bijna drie maanden (bijna 39 maanden) geduurd. de rechtbank heeft op 21 september 2022 de StAB als deskundige heeft benoemd. Op 7 februari 2023 heeft de StAB advies uitgebracht.
De periode van 21 september 2022 tot 7 februari 2023 ( ruim 4,5 maand), die door de rechtbank is gebruikt voor het inschakelen van de StAB, dient naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te worden gelaten. Hierdoor heeft de beroepsprocedure voor de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn (van anderhalf jaar) een termijn van (39 maanden minus 4,5 = ruim 34 maanden) twee jaar en ruim tien maanden geduurd.
In het totaal is de redelijke termijn van 2 jaar overschreden met (20,47 maanden - 4,5 maand = )16 maanden is 1 jaar en 4 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 1.500,- die voor rekening van de Staat komt.
Gezien het voorgaande bestaat er aanleiding het verzoek tot betaling van een schadevergoeding toe te wijzen en de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bepaald in het dictum van de uitspraak.
16. Omdat de rechtbank de beroepen van eisers 1, 2 en 3 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 2 en 3 gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eisers 2 vast op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1).
Voor eisers 3 stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 3.286,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597 en wegingsfactor 1, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).