ECLI:NL:RBROT:2023:8037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
9542667
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een gemengde overeenkomst inzake de aankoop en plaatsing van een serre met terugbetaling en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, [eiseres01], een serre gekocht van gedaagde, Van Kooten Tuin en Buiten Leven B.V., die in maart 2020 is geplaatst. Eiseres heeft in totaal € 11.579,87 betaald, maar stelt dat Van Kooten er niet in is geslaagd om de gebreken aan de serre deugdelijk te herstellen. Eiseres heeft in eerste instantie op 11 mei 2021 buitengerechtelijk ontbonden, maar deze ontbinding werd door de kantonrechter niet rechtsgeldig geacht, omdat Van Kooten onvoldoende gelegenheid had gekregen om de gebreken te herstellen. Echter, de ontbinding per 29 augustus 2022 werd wel rechtsgeldig verklaard, omdat de deskundige oordeelde dat de serre nog steeds niet voldeed aan de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat Van Kooten het betaalde bedrag van € 11.579,87 met rente moest terugbetalen, evenals een schadevergoeding van € 1.236,50 en buitengerechtelijke kosten van € 901,80. Daarnaast moest Van Kooten de proceskosten van eiseres vergoeden, die in totaal op € 4.449,09 werden vastgesteld. De kantonrechter verklaarde de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden en wees alle andere vorderingen van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9542667 CV EXPL 21-37547
datum uitspraak: 25 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
eiseres,
gemachtigden: mrs. M.P. Krebbers en N.H.E. van Stekelenburg,
tegen
Van Kooten Tuin en Buiten Leven B.V.,
vestigingsplaats: Numansdorp, gemeente Hoeksche Waard,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.W. Hoek.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘Van Kooten’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 2 december 2022 en de stukken die daarin genoemd zijn;
  • het deskundigenrapport;
  • de akte van [eiseres01] ;
  • de akte van Van Kooten.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
Begin 2020 heeft [eiseres01] een serre gekocht van Van Kooten, die in maart 2020 door Van Kooten bij [eiseres01] is geplaatst. [eiseres01] heeft hiervoor in totaal € 11.579,87 betaald. [eiseres01] stelt in deze procedure dat Van Kooten er, ondanks diverse gelegenheden daartoe, niet in is geslaagd om de gebreken aan de serre deugdelijk te herstellen. Op basis van die stelling heeft zij diverse eisen ingesteld. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter een deskundige benoemd, om de hoofdvraag te beantwoorden of er inderdaad sprake is van gebreken. Verder zijn aan de deskundige ook enkele vervolgvragen gesteld. Naar aanleiding van het deskundigenbericht en de aktes van partijen oordeelt de kantonrechter als volgt.
Het gaat om een gemengde overeenkomst
2.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een gemengde overeenkomst. Enerzijds heeft [eiseres01] namelijk een serre gekocht bij Van Kooten. Dat is te kwalificeren als een consumentenkoopovereenkomst (artikel 7:5 lid 1 sub a BW). Anderzijds heeft Van Kooten de serre ook tot stand gebracht. Dat is te kwalificeren als een overeenkomst tot aanneming van werk (artikel 7:750 BW). De wettelijke regelingen van beide type overeenkomsten zijn daarom naast elkaar van toepassing (artikel 6:215 BW). In geval van strijdigheid gaan de regels over consumentenkoop voor (artikel 7:5 lid 4 BW).
De ontbinding op 11 mei 2021 is niet rechtsgeldig
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat de buitengerechtelijke ontbinding van 11 mei 2021 niet rechtsgeldig was, omdat Van Kooten toen onvoldoende gelegenheid had gekregen om de gestelde gebreken te herstellen. Van Kooten heeft namelijk op 17 november 2020 (naar aanleiding van een ingebrekestelling) een aantal herstelwerkzaamheden voorgesteld. [eiseres01] heeft die werkzaamheden geaccordeerd en heeft daarbij vermeld “
Wij willen met u afspreken dat als op 18 februari 2021 nog niet alles is opgelost wij dit zullen zien als een verzuim.” Op 13 en 14 januari 2021 heeft Van Kooten vervolgens herstelwerkzaamheden verricht. Zij heeft onbetwist gesteld dat deze werkzaamheden op dat moment nog niet afgerond waren, omdat in ieder geval het vervangen van een onderrail nog moest plaatsvinden. Op 19 januari 2021 heeft [eiseres01] echter gemeld dat Van Kooten niet meer welkom was. Zij heeft [eiseres01] dus niet in de gelegenheid gesteld om de geaccordeerde herstelwerkzaamheden af te ronden, ook ondanks het eerder gestelde ultimatum van 18 februari 2021. [eiseres01] was daarom toen niet bevoegd om de overeenkomst te ontbinden (artikel 7:22 lid 2 BW). De verklaring voor recht wordt in die zin dus afgewezen.
De ontbinding per 29 augustus 2022 is wel rechtsgeldig
2.4.
[eiseres01] stelt dat zij de overeenkomst in dat geval rechtsgeldig heeft ontbonden op 29 augustus 2022. De kantonrechter volgt haar daarin. Daarvoor is het volgende van belang. Tijdens de eerste mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat Van Kooten alsnog de gelegenheid zou krijgen om haar herstelwerkzaamheden af te ronden. Voorafgaand aan deze werkzaamheden heeft [eiseres01] een bericht gestuurd, waarin zij heeft aangegeven dat zij bij voorbaat de overeenkomst ontbindt per 29 augustus 2022, wanneer blijkt dat deze herstelwerkzaamheden de gebreken niet hebben opgelost. De door de kantonrechter benoemde deskundige heeft geoordeeld dat de serre ook na de door Van Kooten op 25 augustus 2022 verrichte herstelwerkzaamheden nog steeds gebreken heeft. Van Kooten heeft dit in haar reactie bevestigd. Dat betekent dat de serre op 29 augustus 2022 (nog steeds) niet aan de overeenkomst beantwoordde, zodat de voorwaarde voor de ontbinding is vervuld.
2.5.
Van Kooten heeft aangevoerd dat de resterende gebreken van onvoldoende gewicht zijn om de ontbinding te rechtvaardigen. Dat is de kantonrechter niet met haar eens. De deskundige heeft namelijk gerapporteerd dat het herstel van de gebreken € 2.480,- zal kosten. Van Kooten heeft daar in haar akte geen bezwaren tegen gemaakt. Gezien de totale koop- en aanneemsom van € 11.579,87 zijn dit nog aanzienlijke herstelkosten. Ook weegt de kantonrechter de voorgeschiedenis mee. [eiseres01] heeft namelijk al vanaf enkele dagen na de plaatsing van de serre veelvuldig geklaagd over problemen, met name over de aanhoudende lekkage. De kantonrechter ziet weliswaar dat Van Kooten zich heeft ingespannen om deze problemen op te lossen, maar zij is daar na negen keer nog steeds niet in geslaagd (2.4, 2.5, 2.10 en 2.15 tussenvonnis). Hierdoor heeft [eiseres01] 3,5 jaar na de aanschaf nog steeds geen lekkagevrije serre. Gezien deze vele tevergeefse herstelpogingen en de omvang van de nog resterende herstelwerkzaamheden kan naar oordeel van de kantonrechter niet gesproken worden van een tekortkoming van geringe betekenis. Dat betekent dat de voorwaardelijke ontbinding van [eiseres01] per 29 augustus 2022 rechtsgeldig was (artikel 7:22 lid 1 sub a BW). De verklaring voor recht wordt in die zin toegewezen. Dat betekent voor de overige eisen van [eiseres01] het volgende.
Van Kooten moet € 11.579,87 met rente terugbetalen
2.6.
Omdat de overeenkomst is ontbonden, moet Van Kooten het door [eiseres01] betaalde bedrag van € 11.579,87 terugbetalen (artikel 6:271 BW). De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf de datum van verzuim. Het is niet gesteld of gebleken dat [eiseres01] een ingebrekestelling heeft verstuurd aan Van Kooten. Het verzuim is daarom ingetreden op 5 september 2022. Bij akte ten behoeve van die datum heeft Van Kooten namelijk gesteld dat zij een ontbinding niet gerechtvaardigd vindt. Daaruit valt af te leiden dat zij niet bereid is de koopsom terug te betalen. Daarom is verzuim op 5 september 2022 van rechtswege ingetreden (artikel 6:83 sub c BW). Vanaf die datum is de rente ook toewijsbaar (artikel 6:119 BW).
De vordering tot demontage wordt afgewezen
2.7.
[eiseres01] eist dat Van Kooten wordt veroordeeld om de serre te demonteren en af te voeren op eigen kosten. Daarvoor bestaat geen grondslag. Op grond van de wet ontstaat door ontbinding van de overeenkomst een verbintenis tot ongedaanmaking van de ontvángen (en dus niet de verrichte) prestaties. Van Kooten kan dus niet worden verplicht om de geplaatste serre af te breken. Deze eis wordt daarom afgewezen. Overigens is Van Kooten wel verplicht om de kosten die [eiseres01] maakt voor het afbreken te vergoeden (artikel 6:277 BW). Daarom ligt het voor de hand dat partijen hier zelf afspraken over maken met elkaar.
Van Kooten moet een schadevergoeding van € 1.236,50 met rente betalen
2.8.
[eiseres01] eist verder een schadevergoeding van € 2.873,75 om de schade te herstellen die resteert na afbraak van de serre. Zij baseert dit op een begroting van een door haar ingeschakelde deskundige (productie 8). Van Kooten betwist deze schade. De door de kantonrechter benoemde deskundige heeft de schade vervolgens begroot op € 450,-. Van Kooten heeft hier geen gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Deze € 450,- moet zij op grond van de wet in ieder geval betalen (artikel 6:277 BW).
2.9.
[eiseres01] heeft in haar akte na het deskundigenbericht aangevoerd dat de deskundige ten onrechte de herstelkosten van het keralit niet heeft meegenomen in zijn begroting. De kantonrechter volgt haar hierin. De deskundige rapporteert namelijk dat de beschadigingen aan het keralit geen schade zijn, omdat deze worden afgedekt bij de door hem voorgestelde herstelwerkzaamheden. Aangezien deze herstelwerkzaamheden niet zullen plaatsvinden wordt het keralit niet afgedekt en is dus wel degelijk sprake van schade. Beide partijen hebben geen aanknopingspunten gegeven voor de hoogte van deze schade. De kantonrechter sluit daarom aan bij het bedrag dat de door [eiseres01] ingeschakelde deskundige heeft genoemd, namelijk € ‭786,5‬0 (inclusief btw). ‬‬‬‬‬‬
2.10.
Voor het overige heeft [eiseres01] geen bezwaren gemaakt tegen de begroting van de deskundige. De kantonrechter sluit daar daarom bij aan. Dat betekent dat Van Kooten in totaal een schadevergoeding van € 1.236,50 (€ 450,- + € 786,50) moet betalen. De geëiste wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf de dag van de ontbinding, namelijk 29 augustus 2021 (artikel 6:119 en 6:83 sub b BW).
Van Kooten moet € 901,80 aan buitengerechtelijke kosten met rente betalen
2.11.
Uit de dagvaarding blijkt dat de gemachtigde buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, namelijk in ieder geval het versturen van twee inhoudelijke aanmaningen. Op basis van de toewijsbare hoofdsom en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, oordeelt de kantonrechter dat een vergoeding van € 901,80 redelijk is (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). De rente hierover wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, dus 8 november 2021, zoals geëist door [eiseres01] . De door Van Kooten aangevoerde omstandigheid dat de verzekeraar van [eiseres01] deze kosten dekt is (voor zover dit juist is) niet relevant. Het blijft namelijk vermogensschade van [eiseres01] , zij het dat deze gedekt wordt door een derde (artikel 16.1 rapport Voorwerk II).
Van Kooten moet € 1.351,85 aan deskundigenkosten met rente betalen
2.12.
[eiseres01] heeft een deskundige ingeschakeld, om vast te stellen of de serre deugdelijk is. Als Van Kooten de overeenkomst deugdelijk was nagekomen had [eiseres01] deze kosten niet hoeven maken. De kantonrechter vindt het redelijk dat [eiseres01] de deskundige heeft ingeschakeld, omdat Van Kooten ontkende dat er sprake was van gebreken na de herstelwerkzaamheden. Ook de gefactureerde kosten van € 1.351,85 vindt de kantonrechter redelijk. Van Kooten moet deze kosten daarom vergoeden (artikel 6:96 lid 2 sub b en ECLI:NL:HR:2015:586). De wettelijke rente daarover wordt niet toegewezen vanaf de dagvaarding, zoals door [eiseres01] geëist. De deskundige is namelijk pas in de loop van de procedure ingeschakeld. De rente wordt daarom toegewezen vanaf 30 september 2022, de vervaldatum van de factuur.
Van Kooten moet de proceskosten betalen
2.13.
Van Kooten krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 125,09 aan dagvaardingskosten, € 240,- aan griffierecht, € 1.584,- aan salaris voor de gemachtigde (4 punten x € 396,-) en € 2.500,- aan kosten voor de gerechtelijk deskundige. Dit is totaal € 4.449,09. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet Van Kooten een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiseres01] en Van Kooten rechtsgeldig door [eiseres01] is ontbonden per 29 augustus 2022;
3.2.
veroordeelt Van Kooten om aan [eiseres01] te betalen € ‭15.070,02‬, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.236,50 vanaf 29 augustus 2021, over een bedrag van € 901,80 vanaf 8 november 2021, over een bedrag van € 11.579,87 vanaf 5 september 2022 en over een bedrag van € 1.351,85 vanaf 30 september 2022, tot de dag dat volledig is betaald;‬‬‬‬
3.3.
veroordeelt Van Kooten in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 4.449,09,met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en in het openbaar uitgesproken.
33394