ECLI:NL:RBROT:2023:7980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10595299 VZ VERZ 23-7254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en financiële vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en een werkgever, aangeduid als gedaagde. De werknemer, die als grafisch ontwerper werkzaam was, heeft een verzoek ingediend na een ontslag op staande voet dat hij als onterecht beschouwt. De werkgever heeft de werknemer per brief van 27 juni 2023 met terugwerkende kracht per 16 juni 2023 ontslagen, maar de kantonrechter oordeelt dat dit ontslag niet rechtsgeldig is, omdat het niet onverwijld is gegeven en de redenen voor het ontslag niet tijdig zijn medegedeeld, zoals vereist door de wet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op verschillende financiële vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding, achterstallig loon, vakantietoeslag en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. De hoogte van de billijke vergoeding is vastgesteld op € 6.676,35 bruto, rekening houdend met de ernst van het handelen van de werkgever. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 1.335,27 bruto en de transitievergoeding van € 359,43 bruto. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging van 50% over bepaalde bedragen toegewezen, evenals buitengerechtelijke kosten van € 556,90.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever de vergoedingen moet betalen binnen veertien dagen na betekening van de beschikking. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de werkgever een deugdelijke bruto/netto specificatie moet verstrekken van de verschuldigde bedragen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10595299 VZ VERZ 23-7254
datum uitspraak: 5 september 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. E. Pimentel,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[bedrijf],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juli 2023.
1.2.
Op 24 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [verzoeker] met mr. Pimentel aanwezig. Ook [gedaagde] is bij brief van 11 juli 2023 door de griffier voor die zitting opgeroepen, maar hij is niet verschenen. [gedaagde] heeft bij e-mailbericht van 18 augustus 2023 om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht, maar dat verzoek is door de kantonrechter afgewezen, omdat niet gebleken is van klemmende redenen voor uitstel van de zitting en bovendien [verzoeker] bezwaar heeft gemaakt tegen het verzochte uitstel. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De uitspraak van de beschikking is door de kantonrechter bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[verzoeker] heeft voor [gedaagde] gewerkt als grafisch ontwerper. Hij is op 5 september 2022 in dienst getreden en kreeg toen een tijdelijk min/max-contract tot en met 31 maart 2023. Zijn tweede tijdelijke min/max-contract is aangegaan tot en met 31 maart 2024, maar die arbeidsovereenkomst is eerder geëindigd. [gedaagde] heeft [verzoeker] bij brief van 27 juni 2023 medegedeeld dat hij met terugwerkende kracht per 16 juni 2023 is ontslagen. De redenen voor het ontslag zijn in de brief genoemd.
2.2.
[verzoeker] stelt dat het ontslag op staande voet onterecht is, maar hij berust in het voortijdig einde van de arbeidsovereenkomst. In deze procedure verzoekt hij de kantonrechter:
  • voor recht te verklaren dat hij onterecht is ontslagen;
  • [gedaagde] te veroordelen om aan hem binnen vijf dagen na de beschikking te betalen:
a. € 11.127,33 bruto ter zake van billijke vergoeding;
b. € 1.335,27 bruto ter zake van gefixeerde schadevergoeding;
c. € 359,43 bruto ter zake van transitievergoeding;
d. € 2.472,74 bruto wegens achterstallig loon over mei en juni 2023;
e. € 989,90 bruto aan vakantietoeslag over de periode van september 2022 tot en met 27 juni 2023;
f. € 856,36 bruto aan niet-genoten vakantiedagen;
g. de wettelijke verhoging van 50% over de bedragen onder a t/m f;
h. € 556,90 buitengerechtelijke kosten;
i. de wettelijke rente over de bedragen onder a t/m c vanaf 20 juni 2023;
en [gedaagde] tevens te veroordelen een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken van de bedragen onder a t/m d en f, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] niet voldoet aan die veroordeling;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek van [verzoeker] wordt hierna per onderwerp beoordeeld. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat [gedaagde] niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek en de inhoud ervan. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de inhoud van het verzoekschrift juist is.
Ontslag op staande voet
3.2.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig, omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de eisen die de wet stelt. Een ontslag op staande voet kan namelijk niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. In de wet is bepaald dat de werkgever de werknemer onverwijld ontslag op staande voet moet geven en onverwijld de redenen voor het ontslag moet mededelen (artikel 7:677 lid 1 BW). [gedaagde] heeft [verzoeker] op 27 juni 2023 met terugwerkende kracht per 16 juni 2023 ontslagen om redenen waarvan niet helemaal duidelijk is wanneer [gedaagde] ervan op de hoogte is geraakt, maar het moet vóór 12 juni 2023 zijn geweest. [verzoeker] heeft zich op die dag ziek gemeld en is sindsdien niet meer op het werk gekomen. Van een onverwijld gegeven ontslag met onverwijlde mededeling van de redenen is dus geen sprake. Alleen daarom al is het ontslag niet rechtsgeldig.
3.3.
[verzoeker] heeft tevens de redenen betwist die [gedaagde] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de vraag of al dan niet sprake is van een dringende reden in de zin van de wet verder in het midden blijven. Nu het ontslag alleen al om formele redenen ten onrechte gegeven is, komt de kantonrechter niet meer toe aan de inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de opgegeven redenen.
3.4.
[verzoeker] heeft niet nader toegelicht welk belang hij heeft bij de verzochte verklaring voor recht. Onder die omstandigheden bestaat naar het oordeel van de kantonrechter voor toewijzing van dat onderdeel van het verzoek náást de andere onderdelen (de financiële vergoedingen vanwege het niet rechtsgeldige ontslag op staande voet) geen grond.
Gefixeerde schadevergoeding
3.5.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] de gefixeerde schadevergoeding betalen, omdat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd op een eerdere dag dan tussen partijen geldt. In de wet is bepaald dat de werkgever dan een vergoeding moet betalen aan de werknemer, die gelijk is aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 lid 11 BW). Als [gedaagde] de arbeidsovereenkomst volgens de regels had opgezegd, had hij in ieder geval rekening moeten houden met een opzegtermijn van één maand (artikel 7:672 lid 2 sub a BW). [verzoeker] vraagt één maand loon en is voor de hoogte ervan uitgegaan van het gemiddelde aan maandloon dat hij tijdens het dienstverband heeft ontvangen. Dat is volgens hem € 1.335,27 bruto inclusief 8% vakantietoeslag. Dat bedrag wordt toegewezen.
Transitievergoeding
3.6.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] een transitievergoeding betalen, omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever is geëindigd en in de wet is bepaald dat de werkgever dan een transitievergoeding moet betalen aan de werknemer (artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW). [verzoeker] heeft de hoogte van de transitievergoeding berekend over de periode 5 september 2022 tot 27 juni 2023 aan de hand van het gemiddelde aan maandloon dat hij tijdens het dienstverband heeft ontvangen. Hij komt uit op een gemiddeld maandloon van € 1.335,27 bruto inclusief 8% vakantietoeslag. De transitievergoeding bedraagt dan volgens hem € 359,43 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen.
Billijke vergoeding
3.7.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] een billijke vergoeding betalen, omdat hij [verzoeker] ten onrechte heeft ontslagen en daardoor als werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tegenover [verzoeker] als werknemer. In de wet is namelijk bepaald dat de werkgever in dat geval een billijke vergoeding moet betalen (artikel 7:681 lid 1 sub a jo. 7:671 BW).
3.8.
De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] recht heeft op € 6.676,35 bruto aan billijke vergoeding. Bij de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding is rekening gehouden met de uitgangspunten die zijn geformuleerd in de rechtspraak (o.a. Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 en Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857). Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Volgens [verzoeker] functioneerde hij goed en zou hij zijn tijdelijke contract tot en met 31 maart 2024 hebben uitgediend. Door het ontslag loopt hij het loon over de maanden juli 2023 t/m maart 2024 mis, aldus [verzoeker] . De kantonrechter volgt [verzoeker] daarin, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de arbeidsovereenkomst eerder dan 31 maart 2024 zou zijn geëindigd. De kantonrechter acht het echter onwaarschijnlijk dat [verzoeker] tot en met die datum geen andere baan zal kunnen vinden, gelet op de huidige arbeidsmarkt. [verzoeker] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij nu nog werkloos is en een WW-uitkering ontvangt, maar wel druk aan het solliciteren is. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoeker] toch in ieder geval vóór
1 januari 2024 erin moet slagen elders in dienst te treden. De kantonrechter berekent de billijke vergoeding dan ook op zes maanden loon, te weten € 8.011,62 bruto (zijnde 6 x
€ 1.335,27 bruto). Daarop moet de gefixeerde schadevergoeding van € 1.335,27 bruto in mindering worden gebracht. Het is anders dubbelop. De bedoeling van de gefixeerde schadevergoeding is immers het wegnemen van de nadelen voor de werknemer van het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Aan billijke vergoeding is daarom € 6.676.35 bruto toewijsbaar, zijnde 5 x € 1.335,27 bruto.
Loon over mei en juni 2023
3.9.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] nog loon betalen over de maanden mei en juni 2023. [verzoeker] heeft vanwege de arbeidsovereenkomst recht op loon. Hij baseert de hoogte van het loon over mei en juni 2023 op de gemiddelde omvang van de arbeid per maand vanaf de datum van de indiensttreding tot en met april 2023 en komt dan uit op een gemiddeld maandloon van € 1.236,37 bruto (exclusief 8% vakantietoeslag). Voor de maanden mei en juni 2023 gaat het dan om twee keer dat bedrag, in totaal € 2.472,74 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen.
Vakantietoeslag
3.10.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] nog vakantietoeslag betalen over het gehele dienstverband. [verzoeker] heeft daar vanwege de arbeidsovereenkomst recht op. De vakantietoeslag bedraagt 8% van het loon. [verzoeker] heeft de vakantietoeslag over de maanden september 2022 tot en met juni 2023 berekend op een bruto bedrag van € 989,90 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen.
Vakantiedagen
3.11.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] de opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen uitbetalen op basis van de wet (artikel 7:641 lid 1 BW). [verzoeker] heeft recht op 20 vakantiedagen (160 uur) per jaar. Hij heeft omgerekend naar zijn part time dienstverband met gemiddeld 97 uur per maand recht op 12,1 vakantiedag (97 uur) per jaar. Omdat hij maar over een periode van 9 maanden vakantie heeft opgebouwd, heeft hij recht op 72,75 uur. Daarop strekt in mindering de vijf uur opgenomen verlof. Uitbetaald moet worden 67,75 uur x € 12,64 bruto uurloon. Dat is een bedrag van € 856,36 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen.
Specificatie bruto/netto
3.12.
[gedaagde] moet aan [verzoeker] een bruto/netto-specificatie verstrekken van de bedragen hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld onder a t/m d en f die [gedaagde] aan [verzoeker] moet betalen. [verzoeker] heeft geen specificatie gevorderd van de achterstallige vakantietoeslag.
De verzochte dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.
Wettelijke verhoging
3.13.
[gedaagde] is een verhoging van maximaal 50% verschuldigd over het loon over mei en juni 2023, over de vakantietoeslag en over het bedrag van de niet-genoten vakantiedagen, omdat hij dat niet binnen de geldende termijnen heeft betaald aan [verzoeker] (artikel 7:625 BW).
3.14.
[verzoeker] heeft geen recht op de wettelijke verhoging over de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de billijke vergoeding, omdat die bedragen geen loon zijn zoals bedoeld in artikel 7:625 BW. Dat onderdeel van het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Wettelijke rente
3.15.
[gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd over de gefixeerde schadevergoeding vanaf de dag van het ontslag (artikel 6:119 jo. artikel 7:686a lid BW). Voor wat betreft de ontslagdatum gaat de kantonrechter uit van de datum van de brief waarmee het ontslag is aangezegd, te weten 27 juni 2023. De wet kent immers niet de mogelijkheid van een ontslag met terugwerkende kracht
[gedaagde] is tevens op basis van de wet verplicht om rente te betalen over de transitievergoeding vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus in dit geval vanaf 28 juli 2023 (artikel 6:119 jo. artikel 7:686a lid 1 BW). Tot slot is [gedaagde] ook wettelijke rente verschuldigd over de billijke vergoeding. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is [gedaagde] verschuldigd vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking, aannemende dat [gedaagde] in gebreke blijft met de betaling van de billijke vergoeding binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.
De rente wordt op deze wijze hierna in het dictum van deze beschikking toegewezen. De door [verzoeker] verzochte wettelijke rente vanaf 20 juni 2023 is niet toewijsbaar, aangezien voor die datum geen grondslag is gesteld of gebleken.
Buitengerechtelijke kosten
3.16.
De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om die kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Gelet op het gebruikelijke tarief is toewijsbaar een bedrag van € 556,90.
Proceskosten
3.17.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld (artikel 289 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker] tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die [verzoeker] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In deze beschikking hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen, zoals hierna vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.18.
Deze beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [verzoeker] binnen veertien dagen na betekening van de beschikking te betalen:
€ 6.676,35 bruto ter zake van billijke vergoeding;
€ 1.335,27 bruto ter zake van gefixeerde schadevergoeding;
€ 359,43 bruto ter zake van transitievergoeding;
€ 2.472,74 bruto ter zake van achterstallig loon over de maanden mei en juni 2023;
€ 989,90 bruto aan vakantietoeslag over de periode van september 2022 tot en met 27 juni 2023;
€ 856,36 bruto aan niet-genoten vakantiedagen;
de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over de bedragen onder d, e en f;
€ 556,90 aan buitengerechtelijke kosten;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 6.676,35 vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking, over € 1.335,27 vanaf 27 juni 2023 en over € 359,43 vanaf 28 juli 2023, steeds tot het moment dat volledig is betaald door [gedaagde] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tevens om aan [verzoeker] een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken over de bedragen hiervoor onder a t/m d en f vermeld, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] aan die veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] tot vandaag worden vastgesteld op € 615,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat deze beschikking is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
34286