ECLI:NL:RBROT:2023:7845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/5595
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelastingen voor bioscoop tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar en gebruiker van een bioscoop, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag onroerendezaakbelastingen die was opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 9.037.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiseres stelde dat zij op 1 januari 2022 niet als gebruiker van de onroerende zaak kon worden aangemerkt, omdat de bioscoop vanwege coronamaatregelen gesloten was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, oordelend dat eiseres de onroerende zaak metterdaad, zij het beperkt, kon bezigen ter bevrediging van haar behoeften. De rechtbank overwoog dat het ter beschikking hebben van de onroerende zaak niet voldoende is voor gebruik in de zin van de Gemeentewet, maar dat eiseres de bioscoop in een staat hield die het mogelijk maakte om deze snel weer voor publiek te openen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar eiseres terecht als gebruiker had aangemerkt en dat de aanslag onroerendezaakbelastingen terecht was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5595

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: [naam],
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (de onroerende zaak), vastgesteld voor het kalenderjaar 2022 per waardepeildatum 1 januari 2021 op € 9.037.000,-. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.
Eiseres is verschenen, tezamen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Daarna heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verwezen naar de meervoudige kamer ter fine van het doen van uitspraak.
Vervolgens is het onderzoek weer gesloten. Met toestemming van partijen is een nadere zitting van de meervoudige kamer achterwege gebleven.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een bioscoop onder de naam [naam bioscoop].
2. In geschil is of de gebruikersbelasting terecht is opgelegd, nu het voor eiseres op 1 januari 2022 niet mogelijk zou zijn geweest om de onroerende zaak te gebruiken wegens landelijke corona-maatregelen. De waarde van de onroerende zaak is niet meer in geschil.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij op 1 januari 2022 niet als gebruiker van de onroerende zaak kan worden aangemerkt, nu op deze datum het object in verband met coronamaatregelen van overheidswege gesloten was. Eiseres voert hiertoe aan dat volgens vaste jurisprudentie onder ‘gebruik’ als bedoeld in de Gemeentewet moet worden verstaan: het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. Volgens eiseres dient onder het ‘bezigen ter bevrediging van de eigen behoeften’ het kunnen aanwenden conform de beoogde bestemming te worden verstaan. In het geval van eiseres is dit de exploitatie van een bioscoop. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak aan eiseres ter beschikking stond, is op zichzelf onvoldoende om eiseres als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a van de Gemeentewet te kunnen aanmerken. Nu de exploitatie van de bioscoop op 1 januari 2022 van overheidswege niet was toegestaan, is volgens eiseres geen sprake van belastingplichtig gebruik.
Standpunt verweerder
4. Verweerder voert aan dat de verplichte sluiting vanwege de coronamaatregelen, waardoor het object niet meer toegankelijk was voor publiek, niet afdoet aan het feit dat eiseres op 1 januari 2022 als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan worden aangemerkt. Verweerder is het eens met eiseres dat het louter ter beschikking staan van een object niet voldoende is voor gebruik in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. Volgens hem is daarvan echter geen sprake, omdat het object gestoffeerd en gemeubileerd was en het als opslagplaats van de inventaris van de bioscoop werd aangehouden. Verweerder stelt dat alleen al het feit dat de inventaris is opgeslagen voldoende is om eiseres aan te merken als gebruiker.
Beoordeling rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat de OZB een tijdstipbelasting is. Op grond van artikel 220 van de Gemeentewet houdt dit in dat degene die op 1 januari van een jaar het gebruik van de onroerende zaak heeft, voor het gehele jaar OZB verschuldigd is. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften (Hoge Raad 5 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250). De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak in de tussentijd aan eiseres ter beschikking stond, is op zichzelf onvoldoende om eiseres als gebruiker aan te merken.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Weliswaar was het door de coronamaatregelen niet mogelijk de onroerende zaak voor de beoogde commerciële activiteiten te gebruiken, maar dat betekent niet dat de mogelijkheid om de onroerende zaak te gebruiken afwezig was. De rechtbank gaat ervan uit dat het pand, tijdens de tijdelijke publiekssluiting, steeds volledig als zodanig was ingericht. Eiseres heeft de stelling van verweerder dat de bioscoop niet was leeggehaald, ook niet betwist. De rechtbank merkt dit aan als opslag in de onroerende zaak van meubilair en dergelijke ten behoeve van het zo snel mogelijk weer toelaten van publiek. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat de onroerende zaak, met het oog op een hopelijk spoedige heropening, in een zodanige staat werd gehouden (door eventueel noodzakelijk onderhoud en schoonmaak) dat de bioscoop bij opheffing van de coronabeperkingen meteen weer voor het publiek kon worden opengesteld. Die openstelling is overigens – heeft de rechtbank ambtshalve geconstateerd – na opheffing van de corona-maatregelen ook daadwerkelijk gerealiseerd.
6.1.
Uit het voorgaande blijkt dat eiseres de onroerende zaak metterdaad – zij het beperkt – kon bezigen ter bevrediging van haar behoeften. Volgens de rechtbank heeft verweerder eiseres daarom terecht op 1 januari 2022 als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet aangemerkt. De verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juli 1985 dat het ter beschikking hebben van een onroerende zaak onvoldoende is om van gebruik te spreken, maakt dat niet anders. In dit geval had eiseres het pand immers niet enkel ter beschikking, maar maakte zij ook gebruik daarvan op de hiervoor beschreven manier.
Conclusie
7. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. J. Fransen en mr. N. Boonstra, leden, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
griffier voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).