ECLI:NL:RBROT:2023:7742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/5284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzoek om dossierinzage

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Eiser, die niet is verschenen op de zitting, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die op 18 februari 2022 een naheffingsaanslag van € 69,10 had opgelegd. Deze aanslag bestond uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser stelde dat hij in zijn verdedigingsbelangen was geschaad omdat hij het volledige dossier had opgevraagd, maar dit niet had ontvangen voordat de uitspraak op bezwaar op 28 september 2022 werd gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan eiser was aangeboden, waardoor de zitting doorgang kon vinden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat er geen sprake was van parkeren omdat er direct in- of uitgestapt zou zijn. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen, en dat de foto's van de scanauto bevestigden dat het voertuig geparkeerd stond. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen stukken ter inzage te leggen, aangezien eiser niet had verzocht om te worden gehoord. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: [naam 1],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 18 februari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door zijn collega, [naam 2].
De griffier heeft het Track & Trace-systeem van PostNL geraadpleegd. Bij de aangetekende verzending aan eiser van de uitnodigingsbrief voor de zitting van 17 augustus 2023, gedateerd 17 juli 2023, staat dat deze op 18 juli 2023 is bezorgd, voorzien van een handtekening voor ontvangst. Gelet hierop heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van eiser is aangeboden en heeft zij de zaak op zitting behandeld.

Overwegingen

1. Op 6 februari 2022 om 20:58 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd in de Oostervanstraat in Rotterdam zonder dat voldoende parkeerbelasting was voldaan.
2. Eiser voert aan dat hij in bezwaar het volledige dossier heeft opgevraagd bij verweerder op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Terwijl hij nog in afwachting was van het dossier heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Nu eiser het dossier niet heeft ontvangen is hij in zijn verdedigingsbelangen geschaad. Daarnaast betoogt eiser dat de scanauto is langsgereden terwijl sprake was van het direct in- of uitstappen van personen, zodat geen sprake was van parkeren.
3. Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
3.1
Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
3.2
Op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
3.3
Op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, geschieden de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.4
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de AWR, wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, gehoord op zijn verzoek.
3.5
Op grond van artikel 1 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam, wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Eiser heeft in bezwaar niet verzocht te worden gehoord. Verweerder was gelet op artikel 25, eerste lid, van de AWR, niet verplicht eiser te horen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat wanneer er niet wordt gehoord, geen verplichting bestaat stukken ter inzage te leggen (Kamerstukken
II1990/91, 21 221, nr. 5, p. 98). Omdat verweerder geen stukken ter inzage had gelegd, kon eiser geen afschrift van die stukken verkrijgen met een beroep op artikel 7:4, vierde lid, van de Awb (zie ook de arresten van de Hoge Raad van 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3833 en 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus niet in strijd gehandeld met artikel 7:4 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Op de foto’s die de scanauto van verweerder van het voertuig van eiser heeft gemaakt, is te zien dat het voertuig op een parkeerplaats stond, de portieren gesloten waren en niemand zich in de nabijheid van het voertuig bevond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus terecht vastgesteld dat sprake was van parkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).