In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Eiser, die niet is verschenen op de zitting, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die op 18 februari 2022 een naheffingsaanslag van € 69,10 had opgelegd. Deze aanslag bestond uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser stelde dat hij in zijn verdedigingsbelangen was geschaad omdat hij het volledige dossier had opgevraagd, maar dit niet had ontvangen voordat de uitspraak op bezwaar op 28 september 2022 werd gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan eiser was aangeboden, waardoor de zitting doorgang kon vinden.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat er geen sprake was van parkeren omdat er direct in- of uitgestapt zou zijn. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen, en dat de foto's van de scanauto bevestigden dat het voertuig geparkeerd stond. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen stukken ter inzage te leggen, aangezien eiser niet had verzocht om te worden gehoord. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.