ECLI:NL:RBROT:2023:740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/10/637825 / FA RK 22-3116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving scholen in het kader van gezag en zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 januari 2023, wordt de verzoeken van de man en de vrouw behandeld met betrekking tot de vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving van de minderjarigen op scholen. De man verzoekt de rechtbank om de vrouw te verbieden met de minderjarigen te verhuizen buiten een straal van 10 kilometer van haar huidige woonplaats, terwijl de vrouw verzoekt om toestemming om met de minderjarigen naar Leiden te verhuizen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de verhuizing naar Leiden noodzakelijk is voor haar sociale netwerk of gezondheid. Bovendien is de rechtbank van mening dat de verhuizing negatieve gevolgen zal hebben voor het contact tussen de minderjarigen en de man, en dat de minderjarigen goed geworteld zijn in hun huidige omgeving. De rechtbank concludeert dat de verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing worden afgewezen, evenals de verzoeken van de man om verbod op de verhuizing. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders in het belang van de minderjarigen. De verzoeken met betrekking tot de inschrijving op scholen worden eveneens afgewezen, omdat partijen verwachten samen tot een beslissing te komen na de uitspraak over de verhuizing. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/637825 / FA RK 22-3116
Beschikking van 11 januari 2023 over vervangende toestemming verhuizing en inschrijving scholen, de hoofdverblijfplaats en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man01], hierna: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam vrouw01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van deze rechtbank van 22 september 2022;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken met bijlagen, ingekomen op 13 december 2022;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 13 december 2022.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 december 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] , en [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2011 te [geboorteplaats01] , zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hiervan gebruik gemaakt. Zij hebben op 24 augustus 2022 met de kinderrechter gesproken. Omdat dit gesprek inmiddels enige tijd geleden heeft plaatsgevonden, zijn de minderjarigen opnieuw in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.
2.2.
Een door de vrouw op 17 december 2019 en door de man op 18 december 2019 ondertekend ouderschapsplan en convenant maken deel uit van de echtscheidingsbeschikking van 10 februari 2020, die bij beschikking van 30 maart 2020 is hersteld en op 22 april 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover relevant, het volgende overeengekomen:
Verhuizing
2.3
De ouders zijn zich ervan bewust dat een verhuizing (van ieder der partijen) naar een andere woonplaats naar de huidige stand van jurisprudentie en wetgeving, zonder toestemming van de ouder of vervangende toestemming van de rechter niet mogelijk is. De ouders realiseren zich dat een verhuizing van één van hen, gevolgen kan hebben voor de afgesproken verdeling van verzorgings- en opvoedingstaken en dat zij om die reden bij een voorgenomen verhuizing door één van hen (tijdig) vooraf met elkaar in overleg dienen te treden.
2.4
Mochten de ouders buiten een straal van 10 km van Rotterdam Nesselande gaan wonen of een andere baan krijgen die invloed heeft op de zorgverdeling, dan wordt de zorgverdeling opnieuw bekeken. De oude zorgregeling blijft van kracht totdat de ouders in onderling overleg een nieuwe zorgregeling zijn overeengekomen.
Bijlage 1, zorgregeling
De ouders hebben ervoor gekozen om de zorg voor de kinderen zo gelijk mogelijk te verdelen (co-ouderschap).
Week/dag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Even (1)
Vader
Moeder
Moeder
Vader
Vader
Vader
Vader
Oneven (2)
Moeder
Moeder
Moeder
Moeder
Moeder
Moeder
Vader
  • In dit schema is aangegeven bij welke ouder de kinderen overnachten.
  • Schema doorlopend in volgende jaar.
Wisselmomenten halen en brengen
(1)
Dinsdag haalt de moeder de dochter van school. De zoon komt dinsdag op eigen gelegenheid vanuit school naar het huis van de moeder, of wordt door de moeder van school opgehaald. Koffers kunnen evt. dinsdagochtend/-avond worden opgehaald/afgeleverd. Donderdag rond 18:00 uur worden de kinderen door de vader bij de moeder opgehaald, waarbij de overdracht van koffers, speelgoed en schoolspullen gelijk kan plaatsvinden.
(2)
Maandag haalt de moeder de dochter van school. De zoon komt maandag op eigen gelegenheid vanuit school naar het huis van de moeder, of wordt door de moeder van school opgehaald. Koffers kunnen evt. maandagochtend/-avond worden opgehaald/afgeleverd. Zondag 19:00 uur worden de kinderen door de moeder bij de vader gebracht, waarbij de overdracht van koffers, speelgoed en schoolspullen gelijk kan plaatsvinden.
2.3.
Bij tussenbeschikking van 22 september 2022 heeft deze rechtbank de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 januari 2023, in afwachting van de resultaten van de mediation met het verzoek aan partijen daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze moet worden voort geprocedeerd. Omdat de mediation niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid, heeft de rechtbank vervolgens een nadere mondelinge behandeling bepaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Vervangende toestemming verhuizing
Verzoeken
3.1.1.
De man verzoekt uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
  • dat het de vrouw wordt verboden om met de minderjarigen te verhuizen buiten een straal van 10 kilometer van haar huidige woonplek zolang de jongste nog minderjarig is, met bepaling dat de vrouw zich hiermee conformeert aan het gezamenlijk opgestelde en ondertekende ouderschapsplan;
  • dat het de vrouw wordt verboden om voorbereidingshandelingen te treffen met het oog op een mogelijke verhuizing, althans dat het de vrouw wordt verboden om de minderjarigen te betrekken in een mogelijke verhuizing.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
  • de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen medio 2023 naar Leiden te verhuizen.
Ontvankelijkheid
3.1.3.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Enerzijds omdat de man zijn vorderingen bij dagvaarding had moeten inleiden. Anderzijds omdat de man op grond van artikel 2.3 van het ouderschapsplan eerst met de vrouw had moeten overleggen voordat hij een gerechtelijke procedure startte.
3.1.4.
Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek aan de rechtbank worden voorgelegd. De Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) heeft geoordeeld dat de rechtbank in geval van gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253a BW de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen. De rechtbank leidt daaruit af dat een verhuisverbod met een verzoekschrift kan worden ingeleid.
3.1.5.
Over de afspraak van partijen om eerst met elkaar in overleg te treden oordeelt de rechtbank dat een dergelijke afspraak het recht op toegang tot de rechter niet kan beperken. De rechtbank beschouwt een dergelijke afspraak tussen partijen als een inspanningsverplichting.
3.1.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoeken.
Beoordelingskader
3.1.7.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en te wonen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw vindt haar beperking in het feit dat zij samen met de man het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitoefent. Dat betekent dat de vrouw vooraf toestemming nodig heeft van de man om met de minderjarigen te verhuizen.
3.1.8.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.9.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
Beoordeling
3.1.10.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, zal de rechtbank beslissen dat aan de vrouw geen vervangende toestemming wordt verleend om met de minderjarigen naar Leiden te verhuizen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De noodzaak om te verhuizen
3.1.11.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw wil graag naar Leiden verhuizen, omdat zij daar vandaan komt en daar haar sociale netwerk heeft. De rechtbank ziet dit als een (goed voor te stellen) wens van de vrouw, maar is van oordeel dat dit op zichzelf geen noodzaak is voor een verhuizing naar Leiden. De noodzaak voor een verhuizing naar Leiden ziet de rechtbank evenmin in het vinden van een nieuwe, ruimere woning. Hiervoor geldt dat een nieuwe woning mogelijk eenvoudiger is te realiseren in Leiden, maar niet onmogelijk is in (de omgeving van) Rotterdam. De vrouw heeft ook onvoldoende aantoonbare pogingen laten zien om een woning te vinden in (de omgeving van) Rotterdam. Verder wil de vrouw in Leiden gaan samenwonen met haar nieuwe partner. De nieuwe partner van de vrouw heeft weliswaar een eigen onderneming in Leiden, maar de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man door zijn onderneming in Leiden zou moeten wonen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat het in het kader van de zorg voor haar ouders noodzakelijk is om in Leiden te wonen. Datzelfde geldt voor de noodzaak van de vrouw om in de omgeving van het Leids Universitair Medisch Centrum (hierna: LUMC) te wonen in verband met haar gezondheid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij drie tot vier keer per jaar naar het LUMC gaat. Vanwege dit beperkte aantal, ziet de rechtbank ook hierin geen noodzaak voor een verhuizing naar Leiden.
Een goede voorbereiding van de verhuizing
3.1.12.
De rechtbank constateert dat de vrouw hoe dan ook zal moeten verhuizen, omdat zij op dit moment met de minderjarigen in een woning woont die, gelet op het ouder worden van de minderjarigen, onvoldoende ruimte biedt. Verder zullen de minderjarigen medio 2023 allebei op een nieuwe school starten. Dat is dan een natuurlijk moment voor een verhuizing naar een andere regio. In zoverre heeft de vrouw het moment van de verhuizing, gelet op het belang van de minderjarigen, zorgvuldig uitgekozen. Aan de andere kant zijn er andere aspecten die de vrouw pas laat of nog niet heeft doordacht. De vrouw heeft pas laat in de procedure concrete voorstellen ingebracht voor een andere regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en zij heeft nog onvoldoende nagedacht welke gevolgen het naar Leiden verplaatsen van de sportactiviteiten van de minderjarigen voor de zorgregeling heeft.
Het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de man en de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de man voor en na de verhuizing
3.1.13.
De rechtbank is van oordeel dat een verhuizing naar Leiden ten koste zal gaan van het contact tussen de man en de minderjarigen. Tussen partijen is afgesproken dat de minderjarigen per veertien dagen bij de man zijn van donderdagmiddag tot en met de daaropvolgende maandagmiddag, en daarna van de daaropvolgende zondagavond tot en met de daaropvolgende dinsdagmiddag. Een verhuizing naar Leiden bemoeilijkt (in ieder geval) het doordeweekse contact tussen de man en de minderjarigen, omdat de minderjarigen dan in (de omgeving van) Leiden naar school zouden gaan. Hoewel de vrouw alternatieven en compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de man heeft aangeboden, acht de rechtbank haar voorstellen in de praktijk niet realistisch dan wel onvoldoende. In het primaire voorstel van de vrouw zal [voornaam minderjarige02] doordeweeks helemaal niet meer bij de man zijn. [voornaam minderjarige01] zal op de schooldagen dat hij bij de man is met de scooter of met het openbaar vervoer naar school (in de omgeving van Leiden) moeten. Dat betreft een grote afstand, en de rechtbank is van oordeel dat daarmee van [voornaam minderjarige01] te veel wordt gevraagd. In de andere voorstellen zullen beide minderjarigen doordeweeks niet meer bij de man zijn. Verder hebben beide minderjarigen hun sportactiviteiten in Rotterdam en als zij die activiteiten in Leiden zullen voortzetten, zal ook dat de contactmomenten tussen de man en de minderjarigen (in ieder geval in de weekenden en mogelijk ook doordeweeks) beperken, althans beïnvloeden. Met de raad acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat zij het huidige contact houden met de man. De rechtbank is van oordeel dat dit niet mogelijk is als de minderjarigen met de vrouw naar Leiden verhuizen. Een en ander wringt nog extra, omdat [voornaam minderjarige02] op dit moment niet overnacht bij de man en op schooldagen bij de vrouw wil verblijven. Als dat het gevolg is van de procedure tussen partijen, bestaat de reële kans dat de kloof tussen de man en [voornaam minderjarige02] nog groter wordt bij een verhuizing naar Leiden.
De leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen
3.1.14.
Gelet op de leeftijd van de minderjarigen, hecht de rechtbank veel waarde aan hun mening. De minderjarigen hebben heel duidelijk verteld dat zij het de vrouw gunnen om naar Leiden te verhuizen, maar dat zij zelf het liefst niet verhuizen. Zij hebben ook heel duidelijk aangegeven dat zij hun beide ouders evenveel willen blijven zien. De man heeft onbetwist gesteld dat de minderjarigen nooit eerder zijn verhuisd, en dat partijen er na de echtscheiding samen voor hebben gekozen om de minderjarigen niet weg te halen uit hun omgeving, door in dezelfde omgeving te blijven wonen. De rechtbank constateert dat de minderjarigen zich goed voelen in hun huidige omgeving. Zij gaan in die omgeving naar school, hebben daar hun vrienden en vriendinnen en hebben er ook hun sportactiviteiten. Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat de minderjarigen zijn geworteld in hun huidige omgeving.
Conclusie
3.1.15.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Leiden te verhuizen af. Gelet op het voorgaande heeft de man geen belang meer bij de door hem verzochte verboden. De rechtbank wijst de verzoeken van de man daarom af.
3.1.16.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de onderlinge communicatie tussen partijen op dit moment niet goed is. Duidelijk is dat de minderjarigen daarvan last hebben. De rechtbank wijst partijen er samen met de raad op dat het in het belang van de minderjarigen is dat partijen hun onderlinge communicatie verbeteren, al dan niet met behulp van deskundigen.
3.2.
Vervangende toestemming inschrijving scholen
3.2.1.
Aanvankelijk hadden beide partijen verzoeken gedaan met het doel om de minderjarigen te kunnen inschrijven op door hen genoemde scholen in respectievelijk Rotterdam en Leiden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat zij een beslissing over de verzoeken ten aanzien van de scholen niet nodig achten, als de rechtbank beslist over de verhuizing. Partijen verwachten samen een beslissing over de scholen te kunnen nemen als duidelijk is waar de minderjarigen wonen. Gelet op de beslissing over de verhuizing, wijst de rechtbank de verzoeken die partijen over en weer hebben gedaan met betrekking tot de scholen af.
3.3.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
3.3.1.
Als de vrouw zonder de minderjarigen naar Leiden verhuist, verzoekt de man uitvoerbaar bij voorraad:
  • wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, in die zin dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben vanaf twee maanden voor de datum van de feitelijke verhuizing van de vrouw;
  • wijziging van de zorgregeling, in die zin dat de minderjarigen eenmaal per veertien dagen, alsmede gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties bij de vrouw zijn.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt – na wijziging – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
  • als de vrouw met de minderjarigen naar Leiden verhuist, wijziging van de zorgregeling, in een primaire, subsidiaire en meer subsidiaire (hier niet nader te noemen) variant.
3.3.3.
Omdat de rechtbank de vrouw geen vervangende toestemming verleent om met de minderjarigen naar Leiden te verhuizen en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard niet naar Leiden te zullen verhuizen zonder de minderjarigen, hebben partijen geen belang meer bij de verzoeken die zij over en weer hebben gedaan. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
De vrouw verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man haar prematuur en nodeloos in een procedure heeft betrokken, te meer omdat zij zelf ook verzoeken heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken die partijen over en weer hebben gedaan af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S.L. Raphael en mr. I.J. Pieters, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.V. Verduijn op 11 januari 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.