ECLI:NL:RBROT:2023:7229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
10349158 VZ VERZ 23-1895
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring voor recht inzake niet-verzekerde COVID-19-zorg en contractuele afspraken

In deze zaak hebben de artsen-microbioloog een gezamenlijk verzoek ingediend bij de kantonrechter, waarin zij vragen of de werkzaamheden die zij vanaf 2020 hebben verricht ter zake van niet-verzekerde COVID-19-zorg onder de reikwijdte van de contractuele afspraken vallen. De artsen-microbioloog stellen dat zij recht hebben op betaling van 1/3 van het honorarium voortvloeiend uit deze werkzaamheden. De kantonrechter heeft op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de werkzaamheden van de artsen-microbioloog voor niet-verzekerde COVID-19-zorg inderdaad onder de contractuele afspraken vallen, zoals vastgelegd in de notulen van 2008 en het addendum 2 bij de arbeidsovereenkomsten. Dit betekent dat de artsen-microbioloog recht hebben op een deel van de inkomsten die voortvloeien uit deze werkzaamheden. Echter, de rechter heeft ook geoordeeld dat de artsen-microbioloog geen recht hebben op volledige betaling van 1/3 deel van het honorarium, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de gemaakte afspraken ongewijzigd in stand te houden. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10349158 VZ VERZ 23-1895
Uitspraak: 11 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter, inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:

1..[verzoeker 1],

wonende te [woonplaats 1],

2. [verzoeker 2],

wonende te [woonplaats 2],

3. [verzoeker 3],

wonende te [woonplaats 3],

4. [verzoeker 4],

wonende te [woonplaats 4],

5. [verzoeker 5],

wonende te [woonplaats 5],

6. [verzoeker 6],

wonende te [woonplaats 6],

7. [verzoeker 7],

wonende te [woonplaats 7],
verzoekers,
gemachtigde: mr. S. de Lange, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
en

8..Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis,

gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
mede verzoekster,
gemachtigde: mr. K.N. van der Heijden, advocaat te Utrecht.
Verzoekers sub 1 tot en met 7 worden gezamenlijk de “artsen-microbioloog” genoemd en afzonderlijk worden zij “[verzoeker 1]”, “[verzoeker 2]”, “[verzoeker 3]”, “[verzoeker 4]”, “[verzoeker 5]”, “[verzoeker 6]” en “[verzoeker 7]” genoemd. Verzoekster sub 8 wordt “JBZ” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Partijen hebben bij brief van 20 februari 2023 een gezamenlijk verzoek ex art. 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ingediend. Zij hebben kenbaar gemaakt dat zij ervoor hebben gekozen om ieder een verzoekschrift en verweerschrift in te dienen en de kantonrechter gevraagd om de processtukken van beide partijen als één gezamenlijk verzoek te beschouwen.
1.2.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met producties van de artsen-microbioloog;
  • het verweerschrift met producties van JBZ;
  • de brief van 15 mei 2023 met aanvullende producties van de artsen-microbioloog.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023. [verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 5] en [verzoeker 7] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. S. de Lange. Namens JBZ zijn verschenen [naam 1] (lid Raad van Bestuur) en [naam 2] (jurist), bijgestaan door mr. E.L. Pasma. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, mr. De Lange aan de hand van een pleitnota. Van hetgeen is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Aan het slot van de zitting is de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
De artsen-microbioloog zijn op de volgende data in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) JBZ:
  • [verzoeker 4] op [datum 1]
  • [verzoeker 5] op [datum 2]
  • [verzoeker 3] op [datum 3]
  • [verzoeker 1] op [datum 4]
  • [verzoeker 2] op [datum 5]
  • [verzoeker 7] op [datum 6]
  • [verzoeker 6] op [datum 7]
2.2.
[verzoeker 4] is vanwege zijn pensioen op 31 augustus 2020 uit dienst getreden, maar heeft nadien nog enkele dagen per week gewerkt in verband met COVID-19-drukte.
2.3.
De artsen-microbioloog zijn (voormalig) leden van de vakgroep medische microbiologie (hierna: MMB) van JBZ. JBZ is een algemeen ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch met een Raad van Bestuur (hierna: RvB).
2.4.
Binnen JBZ zijn medisch specialisten in loondienst en vrijgevestigde medisch specialisten werkzaam. Alle medisch specialisten werkzaam bij JBZ zijn lid van de Bossche Specialisten Coöperatie (hierna: BSC). JBZ heeft de medische specialistische zorg uitbesteed aan de BSC.
2.5.
Alle artsen-microbioloog van JBZ zijn in loondienst werkzaam.
2.6.
Stichting Ondersteuning Ziekenhuiszorg (hierna: SOZ), die in 1994 is opgericht, is de voormalig werkgever van (een aantal van) de artsen-microbioloog en de rechtsvoorganger van JBZ. Sinds 1994 hebben de artsen-microbioloog, naast hun reguliere maandsalaris, zogenoemde ‘niet-verzekerde zorg’ verricht en uitbetaald gekregen, die ook wel “Inkomsten 3507” worden genoemd.
2.7.
Op 25 augustus 2008 hebben de vakgroep MMB en de Raad van Bestuur van SOZ notulen opgesteld. In deze notulen is vastgelegd welke inkomsten vallen onder de niet-verzekerde zorg en op welke wijze deze inkomsten worden verdeeld. In deze notulen is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…)
aanwezig: [verzoeker 4], [verzoeker 3], [naam 3], [verzoeker 5]
Doel bijeenkomst was om vast te stellen welke inkomsten in de 3507 terechtkomen, en op welke wijze deze vervolgens verdeeld worden.
Vaste inkomsten (verdeling 1/3, 1/3, 1/3)
(…)
Algemene outbreak GGD verpleeg-, verzorgingshuizen, penitiaire instellingen (MRSA vita nova, [naam 4] enz.)
(…)
Tijdelijke inkomsten (verdeling 1/3, 1/3, 1/3)
Q-koorts uitbraak 2007
[naam 5]
(…)
Aan einde van het jaar wordt een afrekening gemaakt. Uitgaven t.b.v. laboratorium, (gedeclareerde laboratoriumkosten van de artsen-microbioloog en die in de loop van het jaar reeds gedaan zijn) worden in mindering gebracht op het 1/3 deel t.b.v. laboratorium (eigenlijk worden de gemaakte kosten in de loop van het jaar op de balans terug opgevoerd, zodat een correcte verdeling plaats kan vinden). Vervolgens wordt er verdeeld 1/3, 1/3, 1/3. Het restant laboratoriumdeel blijft gereserveerd staan. Blijkt in de loop der jaren dat dit deel te groot wordt, dan praten AM's en RVB over een eventuele verandering van verdeling.”
2.8.
In 2019 heeft een (juridische) fusie tussen SOZ en JBZ plaatsgevonden, waarbij sprake was van een overgang van onderneming. Er zijn nieuwe arbeidsovereenkomsten opgesteld die door de artsen-microbioloog, die op dat moment in dienst waren, zijn ondertekend. In deze arbeidsovereenkomsten staat in artikel 11 het volgende:
"Werknemer verricht bij aanvang van deze overeenkomst nevenwerkzaamheden waarvoor zogenoemde `Inkomsten niet-verzekerde zorg' worden ontvangen zoals verwoord in de bestaande vakgroep specifieke afspraken. Voor het verrichten van nieuwe nevenwerkzaamheden is vooraf schriftelijke instemming van de Raad van Bestuur vereist. Trials zijn nevenwerkzaamheden in de zin van dit artikel.”
Op de laatste pagina van de arbeidsovereenkomst is het volgende vermeld:
"Deze arbeidsovereenkomst treedt in de plaats van de arbeidsovereenkomst met SOZ. Indien en voorzover werknemer andere individuele aanspraken heeft die niet in deze overeenkomst zijn opgenomen, dan blijven die afspraken onverkort gelden. Daarvoor is evenwel vereist dat de werknemer die afspraken uiterlijk op 31 december 2020 schriftelijk bij de werkgever onder de aandacht heeft gebracht. Bij gebreke daarvan komen de afspraken c.q. de daaruit voortvloeiende aanspraken te vervallen en kan de werknemer daarop geen beroep meer doen."
2.9.
Tijdens de COVID-19-pandemie hebben de artsen-microbioloog de COVID-19-diagnostiek (laboratoriumtesten) ten behoeve van de openbare gezondheidszorg verricht, waaronder niet-verzekerde COVID-19-diagnostiek voor de GGD en overige derden (zoals verpleeghuizen en huisartsen).
2.10.
Per brief van 20 oktober 2020 schrijven de artsen-microbioloog aan de RvB het volgende:
“Recentelijk zijn wij door de beroepsbelangencommissie van onze beroepsvereniging (NVMM) gevraagd om in overleg met de zorginstelling ad-hoc afspraken te maken over een acceptabele honorering voor COVID-19 diagnostiek waarin het grote volume en de relatieve standaardcontext is verdisconteerd en recht wordt gedaan aan de inspanningen van de artsen-microbioloog. De commissie stelt dat één op één doorberekenen van honorarium cf. lokale afspraken kan leiden tot een honorariumsom die niet in een redelijke verhouding staat tot de geleverde diensten. Gezien het feit dat wij met betrekking tot honorarium inkomsten reeds dergelijke afspraken met JBZ hebben, zijnde een dienstverbandafspraak met betrekking tot inkomsten in het ziekenhuis en vakgroep specifieke afspraken met betrekking tot inkomsten uit de derde geldstroom, hebben wij primair geoordeeld dat overleg hierover niet nodig zou zijn. De verdeling 1/3 ziekenhuis, 1/3 RVE, 1/3 artsenmicrobioloog van de honorariumgelden van niet-verzekerde zorg houdt namelijk impliciet in dat deze inkomsten niet één op één worden doorberekend.
De afgelopen weken hebben wij echter een aantal signalen ontvangen die doen vermoeden dat er binnen JBZ mogelijk gedacht wordt om van deze bestaande afspraken af te wijken. Het betreft dan met name de vakgroep specifieke afspraken. Voor de artsen-microbioloog is de volgende afspraak vastgelegd met betrekking tot de inkomsten uit niet-verzekerde zorg: "De werknemer verricht bij aanvang van deze overeenkomst nevenwerkzaamheden waarvoor "inkomsten niet verzekerde zorg" worden ontvangen zoals verwoord in de bestaande vakgroep specifieke afspraken (vroeger "Inkomsten 3507" genoemd)." Waar het verrichtingen betreft zijn deze inkomsten gebaseerd op de historische honorariumcomponent. Er bestaan van oudsher (laatst vastgelegd 25 augustus 2008) afspraken over de verdeling van deze inkomsten over het ziekenhuis, de RVE en de artsen-microbioloog. Deze afspraken blijven bij de fusie SOZ-JBZ gehandhaafd en zijn hiermee geactualiseerd. Hierbij worden een aantal vaste inkomsten genoemd, waaronder vaste inkomsten uit niet-verzekerde zorg die volgens de verdeling 1/3 ziekenhuis, 1/3 RVE, 1/3 artsen- microbioloog uitgekeerd worden. Hier worden benoemd de PEA/zwangerschapsscreening, de SOA diagnostiek GGD, de TBC diagnostiek GGD en de diagnostiek bij algemene uitbraken GGD, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, penitiaire instellingen, etc.
Als vakgroep zijn wij er vanuit gegaan, en gaan wij er nog steeds vanuit, dat de huidige COVID uitbraak dan ook volgens deze geldende afspraken zal worden afgerekend. Dit doet enerzijds recht aan het benoemde grote volume maar ook recht aan de extra inspanningen, zowel op landelijk als lokaal niveau, van de artsenmicrobioloog tot behoud en uitvoering van COVID-diagnostiek t.b.v. de GGD en alle zorgpartners in de regio, naast alle binnen de ziekenhuizen uitgevoerde taken. Gezien de onrust die de geluiden in de wandelgangen binnen de vakgroep hebben gegeven, vragen wij u een bevestiging te geven dat de geldende afspraken gerespecteerd zullen worden.”
2.11.
Op 24 november 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker 1], [verzoeker 3] en [naam 6] (voorzitter RvB, hierna: [naam 6]). Naar aanleiding van dit gesprek heeft de RvB op 26 november 2020 een memo aan de Besturenraad opgesteld. In deze memo is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…)
• JBZ verwacht circa € 8 miljoen aan de GGD te declareren t.b.v. GGD corona tests. De kosten ad € 4 miljoen zijn elders geboekt. Het gaat dus om een resultaat ad € 4 miljoen, waarvoor volgens bovenstaande afspraken 1/3e voor het honorarium van de microbiologen zou zijn (per persoon circa € 0,2 miljoen).
• Hoewel de extra werkzaamheden van de MMB voor de GGD corona tests passen in de nevenwerkzaamheden zoals opgenomen in de vakgroep specifieke afspraken uit 2008, zijn hierover geen specifieke afspraken vastgelegd en is de omvang aanleiding om de redelijkheid en billijkheid met MMB te bespreken. De huidige afspraken hebben nooit rekening gehouden met een dergelijke omvang.
(…)
• De Nederlandse Vereniging van Medisch Microbiologen verzoekt haar leden dringend om lokaal ad-hoc afspraken te maken over de honorering voor deze diagnostiek waarin het grote volume en de relatieve standaardcontext is verdisconteerd. Zij geven aan dat het één op één doorberekenen van honorarium cf. bestaande lokale afspraken kan leiden tot een honorariumsom die niet in een redelijke verhouding staat tot de geleverde diensten.
(…)”
2.12.
Per e-mail van 18 december 2020 heeft [naam 6] het voorstel gedaan om de niet-verzekerde COVID-19-diagnostiek niet uit te betalen, maar de artsen-microbioloog wel een compensatie aan te bieden van € 25.000,- per fte over 2020 en € 25.000,- per fte over 2021 bovenop de vergoeding voor andere niet-verzekerde zorg. Tijdens een gesprek op 12 januari 2021 is dit aanbod door JBZ ingetrokken en is een nieuw aanbod gedaan, waarbij de andere, reguliere niet-verzekerde zorg binnen het voorstel van € 25.000,- per fte over 2020 en
€ 25.000,- per fte over 2021 valt. Per e-mail van 14 januari 2021 heeft [verzoeker 1] laten weten dat dit onbespreekbaar is en dat hij advies gaat inwinnen.
2.13.
Per e-mail van 11 december 2020 heeft [verzoeker 1] namens alle artsen-microbioloog JBZ verzocht een bijgevoegd ‘addendum 2’ aan de arbeidsovereenkomsten van alle artsen-microbioloog toe te voegen met daarin de afspraken over de inkomsten niet-verzekerde zorg. In reactie hierop heeft JBZ per e-mail van 22 januari 2021 een voorstel gedaan voor het addendum 2, waarin wordt voorgesteld een pandemie uit te sluiten. De artsen-microbioloog zijn hiermee echter niet akkoord gegaan.
2.14.
Op 23 augustus 2021 schrijft JBZ dat addendum 2 wordt gelaten zoals het door de artsen-microbioloog is voorgesteld en dat afspraken over bijzondere situaties, zoals een pandemie, op een andere wijze worden vastgelegd. Aan de arbeidsovereenkomsten is een zogenoemd ‘addendum 2’ toegevoegd. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“Addendum 2, behorende bij de AMS-arbeidsovereenkomst van de artsen-microbioloog inzake inkomsten vanuit niet-verzekerde diagnostiek en patiëntenzorg-gerelateerde diensten voor derden
(…)
Aanvullend daarop geldt dit addendum voor alle artsen-microbioloog van de vakgroep, waartoe de werknemer behoort: de vakgroep Medische Microbiologie. Dit addendum beschrijft "inkomsten vanuit niet verzekerde diagnostiek en patiëntenzorg-gerelateerde diensten voor derden." Deze inkomsten zijn in beginsel beschreven in notulen van een overleg op 25 augustus 2008 tussen de Raad van Bestuur van het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) en de artsen-microbioloog. Dit addendum draagt zorg voor de borging van bestaande afspaken over deze inkomsten, zoals deze in het verleden zijn afgesproken met de vakgroep, ook steeds zo zijn uitbetaald en één op één zijn overgenomen volgens de afspraken bij de juridische fusie tussen JBZ en SOZ. De notulen van het overleg van 25 augustus 2008 zijn als bijlage toegevoegd aan het addendum.
Het Regionaal Laboratorium voor Medische Microbiologie en Infectiepreventie in JBZ verricht diagnostiek waarvan de inkomsten onder de niet verzekerde diagnostiek vallen en verleent patiëntenzorg-gerelateerde diensten voor derden. De artsen-microbioloog hebben aanspraak op een derde deel van de afgesproken honorariumcomponent van de inkomsten voor niet verzekerde diagnostiek. Deze honorariumcomponent is bij de introductie van de integrale tarieven vastgesteld op 14,3% van de totale inkomsten voor deze diagnostiek zoals afgesproken met de Bossche Specialisten Coöperatie. Het overige tweederde deel wordt gelijkelijk verdeeld over de RVE en het ziekenhuis als geheel. De honorariumcomponent is vanaf de oprichting van de SOZ in 1994 toegekend. Daarnaast hebben de artsenmicrobioloog aanspraak op volledige vergoeding voor verleende diensten voor derden.
Het betreft specifiek de volgende inkomsten:
A. 1/3 deel van het honorariumpercentage voortvloeiend uit niet-verzekerde diagnostiek, waaronder:
(…)
-
Infectieziektendiagnostiek ten behoeve van de openbare gezondheidzorg voor de GGD.
-
Diagnostiek in het kader van een uitbraak ten behoeve van GGD, RIVM, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, penitiaire instellingen en overige derden.
(…)”
2.15.
Per brief van 16 december 2021 schrijft de RvB aan de artsen-microbioloog, voor zover thans van belang, het volgende:
“(…)
1. Afrekening niet verzekerde zorg, historische afspraken
Door de extra inspanningen voor de GGD teststraat is er discussie ontstaan over de historische afspraken rond de jaarlijkse afrekening van de niet-verzekerde zorg. Deze zijn vastgelegd in een gespreksverslag dd. 25-08-2008. De status van dit verslag is onduidelijk (niet getekende afspraken) maar wij constateren wel dat JBZ de opvolgende jaren telkens conform deze afspraak gehandeld heeft. Dit betekent dat wij bevestigen dat dit thans als uitgangspunt en dus afspraak dient naar de toekomst. Dit is nu ook opgenomen in het nieuwe addendum op de arbeidsovereenkomst dd.13-09-2021.
(…)
Om toch tot een modus te komen is ook gekeken naar de 'overige niet-verzekerde zorg'. Zoals in mijn eerdere voorstel weergegeven was de premisse dat deze in 2020 en 2021 van geringe omvang zou zijn. Zoals ook andere vakgroepen een honorarium garantie is gegeven hebben we hieruit het voorstel gedestilleerd om per microbioloog een garantie te geven voor het totale bedrag 'niet-verzekerde zorg' van 25k voor de COVID-jaren 2020 en 2021.
Er is thans een inschatting gemaakt van de omvang niet-verzekerde zorg (excl GGD-teststraat) voor 2020. Deze zal naar verwachting rond de 10k gemiddeld per microbioloog uitkomen. Dit betekent dat dit substantieel lager is dan in een gemiddeld jaar en wij hier compensatie voor bieden. Voor 2020 en 2021 zal er dus gemiddeld 25k per microbioloog gegarandeerd en uitbetaald worden voor niet-verzekerde en COVID-zorg (GGD-teststraat) samen.
(…)”
2.16.
De artsen-microbioloog hebben het kennis- en dienstverleningscentrum van de federatie van de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (hierna: LAD) om advies gevraagd. Per brief van 3 december 2021 aan JBZ heeft het LAD namens de artsen-microbioloog aanspraak gemaakt op de inkomsten uit niet-verzekerde COVID-19-zorg op grond van de contractuele afspraken.
2.17.
In reactie op deze brief schrijft (de gemachtigde van) JBZ in een brief van 20 januari 2022 onder meer dat de covidinkomsten niet onder de afspraken uit 2008 vallen en dat zelfs indien ervan uit moet worden gegaan dat dat wel zo is, partijen gelet op de jurisprudentie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mogen verwachten.
2.18.
Op 10 maart 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de artsen-microbioloog en het bestuur van de BSC. In het verslag van dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…)
De vakgroep MMB wil graag bevestiging van bestuur BSC dat de afspraak over ongewijzigde inkomens in het jaar 2020, ongeacht de daarvoor verrichtte werkzaamheden, specifiek voor de Vrijgevestigde Leden en de verzekerde zorg geldt en niet voor de Niet Vrijgevestigde Leden en de niet-verzekerde zorg. Bestuur BSC licht toe dat zij deze afspraak inderdaad hebben gemaakt binnen de VVL voor Verdeelmodel 2020. Bestuur BSC heeft geen zicht op of zeggenschap over de inkomens van de niet vrijgevestigde leden omdat zij een arbeidsovereenkomst hebben met de RvB. Als BBSC vinden wij echter wel dat het principe dat leden hun inkomen niet zien stijgen of dalen in het COVID jaar dóór de COVID zorg, voor alle leden geldt.
(…)”
2.19.
Partijen zijn een mediationtraject gestart. Dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.

3..Het gezamenlijke verzoek

3.1.
Partijen verzoeken de kantonrechter het tussen hen gerezen geschil te beslechten, de volgende vragen te beantwoorden en dit vast te leggen in een verklaring voor recht:
I. Vallen de werkzaamheden die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verricht ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg onder de reikwijdte van de contractuele afspraken tussen partijen inzake inkomsten vanuit niet-verzekerde diagnostiek en patiëntenzorg - gerelateerde diensten voor derden?
II. Hebben de artsen-microbioloog recht op betaling van 1/3 van het honorarium voortvloeiend uit de werkzaamheden van niet-verzekerde diagnostiek die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verleend ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg?
3.2.
De artsen-microbioloog stellen zich op het standpunt dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Daartoe is – kort samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. De artsen-microbioloog zijn van mening dat zij op grond van hun arbeidsovereenkomst en de daarbij behorende contractuele afspraak in de notulen 2008 die op grond van overgang van onderneming is overgegaan (later opnieuw vastgelegd in addendum 2) aanspraak kunnen maken op 1/3 deel van het honorariumpercentage. COVID-19 valt evident onder de tekst van de notulen (
'een uitbraak'). Er is sprake van een primaire arbeidsvoorwaarde die door JBZ nagekomen dient te worden. JBZ heeft de omzet voor genoemde diagnostiek volledig gedeclareerd bij, onder meer, de GGD en heeft deze ook uitbetaald gekregen.
3.3.
JBZ stelt zich op het standpunt dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. Daartoe is – kort samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Er is geen contractuele afspraak of andere juridische grondslag op grond waarvan de artsen-microbioloog aanspraak hebben op een deel van de inkomsten die uit de covidwerkzaamheden voorvloeien. De covidpandemie was onvoorzien en leidde tot een ongekende gezondheidscrisis waar de maatschappij volstrekt niet op was voorbereid en waarin partijen met hun afspraken niet hadden voorzien. Als geoordeeld zou worden dat wel een contractuele grondslag zou bestaan, acht JBZ het maatschappelijk onverantwoord en in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de artsen-microbioloog deze financiële vordering neerleggen. Van belang daarbij is dat JBZ met de medische staf afspraken heeft gemaakt over de verdeling van de aanvullende covidinkomsten. Dit om de financiële lasten en baten van de covidpandemie te verdelen onder de medisch specialisten voor wie dat positief of juist negatief uitwerkte. Het beginsel van solidariteit is een belangrijk uitgangspunt binnen de medische staf, waarvan ook de artsen-microbioloog lid zijn. Sommige specialisten hebben door de pandemie veel meer werk verricht en zouden daardoor een hoger honorarium krijgen (bijv. longartsen en ic-artsen), terwijl andere medisch specialisten veel minder verrichtingen konden uitvoeren omdat hun zorg werd afgeschaald (bijv. chirurgen en orthopeden). JBZ heeft daarom met BSC afgesproken dat alle artsen binnen JBZ er financieel niet op voor- of achteruit zouden gaan en dat de beloningen van de vrijgevestigde specialisten op het niveau van 2019 bevroren zouden worden.
3.4.
De verdere standpunten van partijen zullen hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden besproken.

4..De beoordeling

4.1.
Beide partijen hebben de kantonrechter verzocht om op basis van artikel 96 Rv een beslissing te geven ten aanzien van de tussen hen gerezen geschilpunten. Daarbij hebben beide partijen te kennen gegeven dat zij zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden. Partijen hebben de kantonrechter twee vragen (zie randnummer 3.1) voorgelegd, die achtereenvolgens zullen worden beantwoord.
Niet-verzekerde COVID-19-zorg valt onder reikwijdte contractuele afspraken
4.2.
De eerste vraag is of de werkzaamheden die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verricht ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg vallen onder de reikwijdte van de contractuele afspraken tussen partijen inzake inkomsten vanuit niet-verzekerde diagnostiek en patiëntenzorg - gerelateerde diensten voor derden. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en zal hierna uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
4.3.
Afspraken over welke inkomsten vallen onder niet-verzekerde zorg en op welke wijze deze inkomsten worden verdeeld, zijn neergelegd in de notulen uit 2008 (zie hiervoor randnummer 2.7). Niet in geschil is dat sindsdien door (toen nog) SOZ uitvoering is gegeven aan deze afspraken. Sinds 2020 bestaat tussen de artsen-microbioloog en JBZ verschil van inzicht over de inkomsten voor de niet-verzekerde COVID-19-zorg. Terwijl de discussie hierover gaande was, heeft vanwege een fusie als gevolg waarvan de artsen-microbioloog in 2019 in dienst zijn gekomen van JBZ, tussen de artsen-microbioloog en de RvB overleg plaatsgevonden over een addendum 2 bij de arbeidsovereenkomsten. In dit addendum 2 zijn afspraken opgenomen over de inkomsten vanuit niet-verzekerde zorg, waarbij de notulen uit 2008 als uitgangspunt zijn genomen en zijn verdisconteerd in de nieuwe afspraken. Het gaat in deze zaak dus om de uitleg van een overeenkomst, namelijk de notulen uit 2008 en het addendum 2. Een overeenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij komt het voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
In de notulen uit 2008 wordt als niet-verzekerde zorg onder andere aangemerkt ‘
algemene outbreak GGD verpleeg-, verzorgingshuizen, penitaire inrichting’. In het addendum 2 bij de arbeidsovereenkomsten wordt als niet-verzekerde zorg aangemerkt ‘
infectiediagnostiek ten behoeve van de openbare gezondheidszorg voor de GGD’ en ‘
diagnostiek in het kader van een uitbraak ten behoeve van GGD, RIVM, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, penitaire instellingen en overige derden’. De kantonrechter is van oordeel dat uitleg van deze bepalingen in de notulen en het addendum 2 leidt tot de conclusie dat COVID-19-diagnostiek hieronder valt. COVID-19 kan moeilijk anders dan als een (weliswaar wereldwijde) uitbraak worden gekwalificeerd. Dat - zoals JBZ stelt - pas sprake is van een algemene uitbraak bij een tamelijk geïsoleerde uitbraak die zich met enige regelmaat voordoet, kan niet uit de notulen of het addendum 2 worden afgeleid. In zowel de notulen als het addendum 2 wordt uitdrukkelijk benoemd dat het gaat om werkzaamheden ten behoeve van de GGD. De COVID-19-werkzaamheden, zo hebben de artsen-microbioloog onweersproken gesteld, zijn grotendeels voor de GGD verricht. Daarbij komt dat JBZ een pandemie in het addendum 2 wilde uitzonderen. De discussie over de vergoeding voor de COVID-19-werkzaamheden was toen al maandenlang gaande. Toch heeft JBZ uiteindelijk ingestemd met het addendum 2, waarbij een pandemie
nietwas uitgezonderd. Zij kan zich dan nu redelijkerwijs niet op het standpunt stellen dat hierover nog nadere afspraken gemaakt moesten worden en dat een pandemie niet onder het addendum 2 valt. Er zijn nadien ook geen andere afspraken gemaakt over een pandemie, zodat de afspraken uit de notulen en het addendum 2 als uitgangspunt hebben te gelden.
4.5.
Verder weegt de kantonrechter mee dat in eerste instantie de vraag of de niet-verzekerde COVID-19-diagnostiek onder de gemaakte afspraken in de notulen uit 2008 viel ook helemaal geen punt van discussie tussen partijen is geweest. Sterker nog, de voorzitter van de RvB heeft uitdrukkelijk bevestigd dat de niet-verzekerde COVID-19-zorg hieronder valt. Zo valt in de memo van 26 november 2020 (zie hiervoor randnummer 2.11) van de RvB te lezen: ‘
Hoewel de extra werkzaamheden van de MMB voor de GGD corona tests passen in de nevenwerkzaamheden zoals opgenomen in de vakgroep specifieke afspraken uit 2008, zijn hierover geen specifieke afspraken vastgelegd en is de omvang aanleiding om de redelijkheid en billijkheid met MMB te bespreken.”
In de brief van 16 december 2021 (zie hiervoor randnummer 2.15) wordt door de RvB bovendien aan de artsen-microbioloog bevestigd dat de afspraken uit 2008 het uitgangspunt zijn en ook zullen blijven: “
Door de extra inspanningen voor de GGD teststraat is er discussie ontstaan over de historische afspraken rond de jaarlijkse afrekening van de niet-verzekerde zorg. Deze zijn vastgelegd in een gespreksverslag dd. 25-08-2008. De status van dit verslag is onduidelijk (niet getekende afspraken) maar wij constateren wel dat JBZ de opvolgende jaren telkens conform deze afspraak gehandeld heeft. Dit betekent dat wij bevestigen dat dit thans als uitgangspunt en dus afspraak dient naar de toekomst. Dit is nu ook opgenomen in het nieuwe addendum op de arbeidsovereenkomst dd.13-09-2021”.
4.6.
Pas per brief van 20 januari 2022 heeft JBZ hier kennelijk op terug willen komen en heeft zij voor het eerst het standpunt ingenomen dat de COVID-19-inkomsten niet onder de afspraken uit 2008 vallen, kennelijk omdat toen duidelijk was dat het ging om substantiële bedragen. Het standpunt van JBZ in het verweerschrift dat de afspraken uit 2008 niet op JBZ zijn overgegaan of dat aan die notulen geen enkele zelfstandige juridische betekenis toekomt, volgt de kantonrechter niet, gelet op het feit dat in 2019 sprake is geweest van een overgang van onderneming (dit is niet in geschil) op grond waarvan alle arbeidsvoorwaarden overgaan (art. 7:663 BW), het overeengekomen addendum 2 en het uitdrukkelijke standpunt hierover van de RvB in de brief van 16 december 2021.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen reden om voor de artsen-microbioloog die na 2008 in dienst zijn getreden, te weten [verzoeker 2], [verzoeker 6] en [verzoeker 7], tot een ander oordeel te komen. Na 2008 zijn de notulen voor de hele vakgroep toegepast en ook met deze artsen-microbioloog is het addendum 2 overeengekomen, zodat ook voor hen geldt dat de niet-verzekerde COVID-19-dagnostiek onder de gemaakte afspraken valt.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de eerste vraag bevestigend beantwoordt en de verzochte verklaring voor recht ten aanzien van deze vraag zal worden toegewezen.
Artsen-microbioloog hebben geen recht op volledige betaling 1/3 deel van inkomsten ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg
4.9.
De tweede vraag is of de artsen-microbioloog recht hebben op betaling van 1/3 deel van het honorarium voortvloeiend uit de werkzaamheden van niet-verzekerde diagnostiek die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verleend ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en zal hierna uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
4.10.
Voorop wordt gesteld dat het uitgangspunt is dat gemaakte afspraken moeten worden nagekomen. De afspraken over de inkomsten ter zake niet-verzekerde COVID-19-zorg, die feitelijk zien op het loon, moeten naar het oordeel van de kantonrechter worden gekwalificeerd als een arbeidsvoorwaarde. In de kern is eigenlijk een onderliggende vraag aan de orde, namelijk of JBZ gerechtigd is de arbeidsvoorwaarde met betrekking tot de beloning voor niet-verzekerde COVID-19-zorg eenzijdig te wijzigen. Partijen hebben deze vraag echter niet als zodanig onderkend en aan de kantonrechter voorgelegd. Anders dan de artsen-microbioloog, stelt JBZ zich op het standpunt dat van wijziging van een arbeidsvoorwaarde geen sprake is. JBZ heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat (pas) als wordt geoordeeld dat er een contractuele grondslag is voor vergoeding van niet-verzekerde COVID-19-zorg, zij de artsen-microbioloog een voorstel zal gaan doen. Verder stelt JBZ dat voor zover de rechter oordeelt dat er een contractuele grondslag is voor betaling van de covidinkomsten aan de artsen-microbioloog, zij een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) en onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW). Tijdens de mondelinge behandeling hebben de artsen-microbioloog gesteld dat het beroep op art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:258 BW de vraagstelling, die partijen gezamenlijk zijn overeengekomen, te buiten gaat. De kantonrechter ziet zich hiermee voor een lastige taak gesteld, omdat partijen het kennelijk (toch) niet eens zijn over de insteek van vraag II en partijen het er ook niet over eens zijn dat sprake is van wijziging van een arbeidsvoorwaarde.
4.11.
In ieder geval is niet gesteld of gebleken dat tussen partijen een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in art. 7:613 BW is overeengekomen. Voor het geval geen eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen, is in de rechtspraak van de Hoge Raad het volgende aanvaard. De werknemer is in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarover moet tussen hen overeenstemming worden bereikt, in welk verband de voor de werkgever en de werknemer over en weer uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichtingen van belang zijn. Op grond van de daarin opgenomen verplichting om zich als goed werknemer te gedragen kan van de werknemer onder omstandigheden toch worden gevergd met een dergelijk voorstel in te stemmen. Deze beoordelingsmaatstaf geldt voor alle voorstellen tot wijziging van arbeidsvoorwaarden, ongeacht of deze (overwegend) individueel of collectief van aard zijn (vgl. HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1759). Bij de toepassing van art. 7:611 BW moet worden beoordeeld (i) of sprake is van gewijzigde omstandigheden waarin een werkgever, handelend als goed werkgever, redelijkerwijs aanleiding kan zien om een wijzigingsvoorstel te doen, (ii) of dat voorstel als redelijk voorstel kwalificeert en (iii) of redelijkerwijs van de werknemer gevergd kan worden het voorstel te aanvaarden (vgl. HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847). Verder blijkt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat voor het arbeidsrecht in art. 7:611 BW de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid zoals neergelegd in art. 6:2 BW en 6:248 BW tot uitdrukking komen (HR 30 januari 2004, JAR 2004/68). Met andere woorden: art. 7:611 is de arbeidsrechtelijke lex specialis van art. 6:248 BW. Nu geen sprake is van een wijzigingsvoorstel door JBZ, kan de kantonrechter niet (verder) toetsen aan de vereisten die voor de toepassing van art. 7:611 BW uit de rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeien. Het voorstel dat JBZ heeft gedaan, is weer ingetrokken (zie randnummer 2.12) en aangepast en daarna heeft JBZ zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat van wijziging van arbeidsvoorwaarden geen sprake is. Zoals hiervoor al weergegeven, stelt JBZ dat pas een wijzigingsvoorstel zal worden gedaan als wordt geoordeeld dat er een (contractuele) grondslag bestaat voor vergoeding van niet-verzekerde COVID-19-zorg.
4.12.
In de discussie tussen partijen is continue, ook in de processtukken, wél de vraag naar voren gekomen of ongewijzigde instandhouding van de gemaakte afspraken over de niet-verzekerde zorg ten aanzien van de COVID-19-zorg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter begrijpt hieruit dat partijen dit wel aan de kantonrechter hebben willen voorleggen, mede omdat na de bevestigende beantwoording van vraag I niet valt in te zien wat de relevantie van vraag II dan nog zou zijn (die zou dan immers ook automatisch bevestigend moeten worden beantwoord). Om die reden zal de kantonrechter art. 6:248 lid 2 BW wel in de beoordeling van vraag II betrekken.
4.13.
Bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW dient de rechter volgens vaste rechtspraak terughoudend te zijn: een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.14.
De coronapandemie is een uitzonderlijke situatie, waarvan in ieder geval de omvang en duur op voorhand niet duidelijk was. Een pandemie met een dergelijke wereldwijde omvang is nog niet eerder voorgekomen. Voor de coronapandemie was de hoogte van de inkomsten voor niet-verzekerde zorg voor elke arts-microbioloog ongeveer tussen € 17.000,- en € 22.000 op jaarbasis, als aanvulling op het vaste bruto salaris. De inkomsten van de niet-verzekerde COVID-19-zorg voor de artsen-microbioloog gezamenlijk - uitgaande van de verdeling zoals opgenomen in de notulen en het addendum 2 - over de jaren 2020, 2021 en 2022 komen neer op een bedrag van afgerond € 1.000.000,-. De verdeling hiervan vindt plaats naar rato van het aantal FTE dat de zeven artsen-microbioloog werken. Globaal zou elke arts-microbioloog over de covidjaren 2020 t/m 2022, als zou worden uitgegaan van 1 FTE per persoon, recht hebben op een bedrag van in totaal ongeveer € 140.000,-. Ter zitting hebben de artsen-microbioloog toegelicht dat zij ten tijde van de COVID-19-uitbraak met 4,2 FTE (later 5,2 FTE) werkten. Over dit aantal FTE zou het bedrag van afgerond € 1.000.000,- moeten worden verdeeld, hetgeen zou leiden tot een vergoeding van circa € 200.000,- per arts-microbioloog.
4.15.
De kantonrechter acht het beroep op
volledigeongewijzigde instandhouding van de afspraken zoals opgenomen in de notulen en het addendum 2 - op grond waarvan de artsen-microbioloog bijna een miljoen euro onderling te verdelen hebben - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.16.
Daartoe is allereerst redengevend dat met BSC, waarvan ook de artsen-microbioloog lid zijn, overleg is gevoerd over de financiële gevolgen van de coronapandemie en afspraken zijn gemaakt over de verdeling van inkomsten. BSC heeft met JBZ afgesproken dat alle artsen er binnen JBZ niet op vooruit of achteruit zouden gaan. De beloningen van de vrijgevestigde medisch specialisten zijn op het niveau van 2019 bevroren. JBZ heeft ook de artsen-microbioloog aangeboden hen op het salarisniveau van voorgaande jaren te brengen. De vrijgevestigde leden zijn bereid geweest solidair met elkaar te zijn om excessieve beloningen te voorkomen. Met de gemaakte afspraken tussen BSC en JBZ is voorkomen dat het budget van bepaalde afdelingen zou imploderen (omdat sommige zorgtaken geheel werden stopgezet of afgeschaald en operaties werden uitgesteld), terwijl de inkomsten bij andere afdelingen juist zouden exploderen (bijv. de afdelingen intensive care en longgeneeskunde). Met JBZ is de kantonrechter van oordeel dat de gemaakte afspraken met de vrijgevestigde collega-artsen veel gewicht in de schaal leggen. Hoewel de afspraken tussen JBZ en BSC zijn gemaakt voor de vrijgevestigde leden, wil dat niet zeggen dat deze afspraken geen betekenis hebben voor de in loondienst werkende artsen-microbioloog. BSC heeft desgevraagd ook uitdrukkelijk verklaard dat de afspraken over ongewijzigde inkomens in het jaar 2020 ongeacht de verrichte werkzaamheden specifiek gelden voor de vrijgevestigde leden, maar dat het principe dat leden hun inkomen niet zien stijgen of dalen als gevolg van COVID-19 voor alle leden geldt. Met andere woorden: dit principe geldt volgens BSC dus ook voor de artsen-microbioloog die in loondienst zijn van JBZ. Het gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet aan dat de zeven artsen-microbioloog als enige vakgroep binnen JBZ onderling bijna een miljoen euro aan COVID-19-inkomsten te verdelen hebben, terwijl vrijgevestigde collega-artsen er financieel niet op vooruit gaan. Overigens onderkennen de artsen-microbioloog dit zelf ook, aangezien zij continue in gesprek zijn geweest met JBZ over een redelijke vergoeding, zij een aanbod van JBZ met een veel lagere vergoeding wilden accepteren (maar JBZ dat aanbod toen al had ingetrokken) en zij hebben aangeboden een deel van de covidinkomsten aan een goed doel te schenken.
4.17.
Verder weegt mee dat de werkzaamheden van de artsen-microbioloog door het extra werk vanuit de GGD zijn toegenomen, maar dat de werkzaamheden – zo heeft JBZ onweersproken gesteld – niet evenredig toenemen aan de inkomsten, omdat COVID-19-diagnostiek een vergaand geautomatiseerd proces is. Als er dubbel zoveel tests worden verwerkt, betekent dat dubbele inkomsten, maar niet dubbel zoveel werk. Bovendien zijn de reguliere werkzaamheden van de artsen-microbioloog tijdens corona deels stil gevallen.
4.18.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de kantonrechter uitdrukkelijk niet dat de artsen-microbioloog geen enkele vergoeding voor de niet-verzekerde COVID-19-zorg zouden moeten krijgen. Zoals ook JBZ heeft gesteld, is er tijdens de coronacrisis heel veel van (ook) de artsen-microbioloog gevraagd en hebben zij zeer veel extra werk verzet. De artsen-microbioloog hebben onweersproken gesteld dat zij parttime dagen, vrije weekenden en verloven hebben ingetrokken. Overuren zijn door de artsen-microbioloog niet gedeclareerd, terwijl zij in de eerste maanden van de COVID-19-uitbraak 80 tot 100 uur per week hebben gewerkt. Anders dan de vrijgevestigde medisch specialisten, zijn de artsen-microbioloog op geen enkele wijze door JBZ gecompenseerd voor de extra gewerkte uren. Zo zijn de extra gewerkte uren van de vrijgevestigde medisch specialisten wel gecompenseerd in de vorm van tijd voor tijd. Zij zijn onder meer in de gelegenheid gesteld met sabbatical te gaan.
4.19.
Hoewel ter zitting door JBZ is gesteld dat zij vanwege het ontbreken van een grondslag van mening is dat zij de artsen-microbioloog voor de COVID-19-zorg niets zou hoeven te betalen, heeft zij zich in haar verweerschrift (randnummer 5.21) op het standpunt gesteld dat zij niet vindt dat de artsen-microbioloog helemaal niets zouden mogen verdienen aan de COVID-19-zorg. Het is aan partijen om wederom met elkaar om de tafel te gaan om te komen tot een redelijke beloning. Partijen hebben de vraag wat een redelijke vergoeding is niet aan de kantonrechter voorgelegd, zodat het niet aan de kantonrechter is om hierover nu een oordeel te geven. Wel geeft de kantonrechter partijen in overweging het eerdere (ingetrokken) voorstel van JBZ opnieuw in ogenschouw te nemen. Zo het nieuwe overleg tussen partijen niet tot een oplossing leidt, staat het partijen vrij om zich opnieuw in een artikel 96 Rv procedure tot de kantonrechter te wenden met het verzoek zich uit te spreken over de vraag wat een redelijke vergoeding voor de artsen-microbioloog zou zijn.
4.20.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de artsen-microbioloog aanspraak maken op
volledigeongewijzigde instandhouding van de gemaakte afspraken en betaling van 1/3 deel van het honorarium voortvloeiend uit de werkzaamheden van niet-verzekerde diagnostiek die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verleend ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg. Om die reden zal de verzochte verklaring voor recht voor wat betreft de tweede vraag worden afgewezen.
4.21.
Het beroep op art. 6:258 BW zou niet tot een andere uitkomst leiden en laat de kantonrechter op dit moment verder buiten beschouwing. Het verzoek van JBZ (randnummer 5.6 van het verweerschrift) art. 6:258 BW toe te passen en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 te bepalen dat de artsen-microbioloog geen recht hebben op een deel van de inkomsten uit covidzorg kan de kantonrechter in het kader van de onderhavige procedure nu niet beoordelen. Dit verzoek gaat de vraagstelling van partijen te buiten en past niet binnen de huidige 96 Rv-procedure.
Proceskosten
4.22.
Gezien de aard van de procedure bestaat er aanleiding de kosten van het geding te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de werkzaamheden die de artsen-microbioloog vanaf 2020 hebben verricht ter zake de niet-verzekerde COVID-19-zorg onder de reikwijdte van de contractuele afspraken tussen partijen inzake inkomsten vanuit niet-verzekerde diagnostiek en patiëntenzorg - gerelateerde diensten voor derden vallen;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
44483