Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW, met producties, ontvangen op 22 november 2022;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 29 december 2022;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster01] overgelegde pleitaantekeningen;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van [verweerster01] overgelegde spreekaantekeningen.
mr. P.J. Huys. [verweerster01] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde
mr. J.A.J. Hooymayers.
2..De feiten
heeft mij net bijgepraat over jullie gesprek.
1 februari 2022, een ontslagvergoeding van € 50.000,00 bruto (inclusief de transitievergoeding) en een vrijstelling van werkzaamheden per 1 november 2021, met behoud van salaris.
5 november 2021 telefonisch contact opgenomen met [verweerster01] . [naam01] heeft toen onder andere laten weten dat [verzoekster01] niet akkoord gaat met de door [verweerster01] voorgestelde beëindigingsvergoeding. Tevens heeft [naam01] [verweerster01] toen geïnformeerd over zijn voornemen om de afdeling van [verweerster01] te informeren over de redenen van haar afwezigheid.
11 januari 2022, de kantonrechter te Rotterdam verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dat verzoek was gebaseerd op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten [verweerster01] ), de g-grond (een verstoorde arbeidsverhouding veroorzaakt door [verweerster01] ), de h-grond (de restgrond) en de i-grond (de cumulatiegrond).
De kantonrechter te Rotterdam heeft de zaak op 3 maart 2022 tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Bij mondelinge uitspraak ex artikel 30p Rv, vastgelegd in het proces-verbaal van 3 maart 2022, heeft de kantonrechter [verzoekster01] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [verweerster01] zich in een zakelijke context op een wijze heeft uitgelaten en/of gedragen die haaks staat op het door [verzoekster01] gevoerde beleid ten aanzien van de door haar getroffen maatregelen ter bescherming en voorkoming van de besmetting van haar medewerkers met het COVID19-virus.
23 maart 2022 [verzoekster01] veroordeeld in de kosten van het geding, tot dat moment vastgesteld op € 498,- aan gemachtigdensalaris.
30 maart 2022 door middel van mediation getracht om de impasse te doorbreken. Deze mediation heeft niet tot een oplossing geleid. De mediator heeft de mediation op 20 mei 2022 beëindigd.
3..Het geschil
- de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst (onvoorwaardelijk) te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, de g-grond;
- bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn van twee maanden, onder aftrek van de duur van de procedure;
- kosten rechtens, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
- via social media - met buitenstaanders. [verzoekster01] heeft in dit verband ook schriftelijke verklaringen overgelegd van managers van [verzoekster01] . [verweerster01] heeft [naam02] eerst op
20 oktober 2021 tijdens een regulier werkoverleg “tussen neus en lippen door” geïnformeerd over haar vaccinatiestandpunt.
- [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan [verweerster01] van een transitievergoeding van
- te oordelen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in de zin der wet en [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [verweerster01]
- [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan [verweerster01] van het verschuldigde loon van
- [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan [verweerster01] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- [verzoekster01] te veroordelen in de proceskosten.
- [verzoekster01] / [naam02] heeft zich volstrekt onwrikbaar getoond, waardoor [verzoekster01] de verstoring van de arbeidsrelatie heeft bewerkstelligd;
- [verzoekster01] heeft [verweerster01] in een positie gedrukt om een tegenvoorstel te doen;
- [verzoekster01] heeft zonder overleg met [verweerster01] gecommuniceerd met de voltallige afdeling van [verweerster01] ;
- [verzoekster01] heeft geen enkele serieuze poging ondernomen om de ontstane verstoring te verhelpen;
- [verzoekster01] heeft [verweerster01] afgesloten van haar account, [verzoekster01] heeft het niet langer op prijs gesteld dat [verweerster01] werkzaamheden verricht en [verzoekster01] heeft een periode van 1,5 maand laten verstrijken tot de indiening van het eerste verzoekschrift;
- [verzoekster01] heeft de goede naam van [verweerster01] beschadigd;
- [verzoekster01] heeft geen fatsoenlijk gesprek tussen [naam02] en [verweerster01] gearrangeerd.
4..De beoordeling
lid 9 aanhef en onder a BW, met ingang van 1 maart 2023.
Toneelacademie) geoordeeld dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan volgens die uitspraak zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken
“in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt”.Die hoge lat wordt naar het oordeel van de kantonrechter in deze zaak niet gehaald gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de ontbinding is overwogen en hierna nog wordt overwogen ten aanzien van de overige omstandigheden van het geval die volgens de Hoge Raad in genoemde uitspraak van belang zijn, voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
€ 19.200,00 bruto per jaar is, derhalve € 1.600,00 bruto per maand.
€ 1.500,00 bruto bedroeg en ter onderbouwing daarvan heeft zij een brief van [verzoekster01] van 12 december 2022 overgelegd waaruit dat blijkt. Gelet hierop gaat de kantonrechter ervan uit dat [verweerster01] over 2022 een eindejaarsuitkering heeft ontvangen van € 1.500,00 bruto. Dit betekent dat de gemiddelde eindejaarsuitkering over de jaren 2020 tot en met 2022
€ 1.166,66 bruto per jaar is, derhalve € 97,22 bruto per maand.
20 oktober 2021 wel goed kon functioneren zonder dat zij was gevaccineerd tegen het coronavirus, heeft zij er blijk van gegeven voor een strikt individuele benadering te kiezen. Naar het oordeel van de kantonrechter was het het goed recht van [verweerster01] om (vooralsnog) af te zien van vaccinatie en kon (en kan) [verzoekster01] haar niet verplichten om zich te laten vaccineren, maar gegeven haar positie en haar verantwoordelijkheden had het wel op haar weg gelegen om [verzoekster01] c.q. haar direct leidinggevende [naam02] in een vroegtijdig stadium en uit eigen beweging te informeren over haar persoonlijke vaccinatiestandpunt, dat volledig indruist tegen het coronabeleid van [verzoekster01] . Tussen partijen staat echter vast dat [verweerster01] niet eerder dan tijdens een regulier werkoverleg dat op 20 oktober 2021 heeft plaatsgevonden aan [naam02] heeft meegedeeld dat zij zich niet had laten vaccineren en dat zij dat ook niet zonder meer van plan was. Die mededeling werd ook nog eens “tussen neus en lippen door” gedaan. [verweerster01] heeft zelf ter zitting desgevraagd toegelicht dat het werkoverleg over geheel andere onderwerpen ging, waaronder behaalde resultaten, vacatures en het online voeren van sollicitatiegesprekken en dat het gesprek op enig moment uitkwam op het onderwerp (vaccineren tegen) corona. Van [verweerster01] had verwacht mogen worden dat zij haar bedenkingen tegen de coronavaccinatie veel eerder bij [naam02] aan de orde had gesteld en dat zij deze kwestie zelf “op de agenda” had gezet, in ieder geval toen vanaf begin 2021 in Nederland de eerste coronavaccinaties werden toegediend. [verzoekster01] had reeds meer dan een maand voor het gesprek, op 15 september 2021, een dringende oproep gedaan aan al haar medewerkers in Nederland om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus. Als gezegd was [verweerster01] in haar functie van directeur veiligheid en gezondheid nu juist verantwoordelijk voor dit beleid.
e-mailbericht van 4 november 2021 (zie 2.8.) is zij juist uitdrukkelijk akkoord gegaan met het beëindigingsvoorstel van [verzoekster01] van 29 oktober 2021, met uitzondering van de aangeboden ontslagvergoeding van € 50.000,00 bruto. [verweerster01] heeft toen verzocht om een beëindigingsvergoeding van € 219.283,00 bruto. Nog afgezien van het feit dat [verweerster01] enkele dagen over het voorstel van [verzoekster01] had kunnen nadenken alvorens zij met haar tegenvoorstel kwam, heeft [verzoekster01] onweersproken aangevoerd dat [verweerster01] toen reeds werd bijgestaan door haar gemachtigde en dat zij dan wel haar gemachtigde in de daarop volgende correspondentie nooit afstand heeft gedaan van haar tegenvoorstel. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat [verzoekster01] [verweerster01] in een positie heeft gedrukt om een tegenvoorstel te doen.