4.4In de reactie van 3 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom de brief van 26 oktober 2021 van neuroloog [naam neuroloog] en de brief van 25 oktober 2021 van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] geen aanleiding geven het ingenomen standpunt te wijzigen. Hierbij is toegelicht dat ten aanzien van de hoofpijnklachten ten gevolge van de occipitalis neuralgie voldoende rekening is gehouden door zowel de psychische als de fysieke aangenomen beperkingen. Omdat er geen sprake is van uitvalsverschijnselen is het opleggen van extra beperkingen niet nodig geacht. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn conclusie van 30 maart 2022 duidelijk gemotiveerd dat het onderzoek van arts [naam arts] en de aanvullende medische informatie van de behandelaars voldoende zijn voor een zorgvuldige heroverweging. Ten aanzien van de informatie van pijnspecialist [naam anesthesioloog-pijnspecialist] is toegelicht dat in deze procedure al meerdere informatie van deze pijnspecialist is ingebracht. De verhoogde ontstekingswaarden worden niet beschreven, terwijl deze objectiveerbare waarden zouden kunnen zijn. De bekende klachten zijn beschreven en meegewogen in de beoordeling. Ook in de informatie van neuroloog [naam neuroloog] worden geen nieuwe feiten naar voren gebracht over de belastbaarheid van eiser op 7 december 2018. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt, zoals weergegeven in het verweerschrift van 8 juni 2022, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk heeft toegelicht waarom uit de verkregen informatie niet blijkt dat er sprake is van meer objectiveerbare beperkingen van eiser op de in geding zijnde datum van 7 december 2018. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eisers verzoek om een advies van een onafhankelijk deskundige in te willigen.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser in de FML van 16 april 2020 correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt zijn.
6. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 59,82%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op meer dan 35%, maar minder dan 80%.
7. Het beroep is gegrond en, zoals is overwogen onder 1, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Aangezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. De kosten in de beroepsfase stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 april 2021 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 5 augustus 2021, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Alsmede wordt verweerder veroordeeld in de kosten ten bedrage van € 172,36 voor het verstrekken van informatie (€ 88,28 voor de nota voor het verstrekken van informatie door het Maasstadziekenhuis van 3 maart 2021, € 46,38 voor de nota voor informatie van de huisarts van Gezond op zuid van 25 februari 2021 en € 37,70 voor de informatie van fysiotherapie van 3 februari 2021).