ECLI:NL:RBROT:2023:6823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/3175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een Ziektewet-uitkering en de rol van de arbeidsdeskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een Ziektewet-uitkering. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Stoop, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de uitkering van de derde-partij, een ex-werknemer, per 4 maart 2021 beëindigde. De rechtbank oordeelt dat de ter zitting aangevoerde gronden niet bij de beoordeling van het beroep betrokken kunnen worden, omdat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van huishoudelijk medewerker niet heeft meegenomen in de beoordeling, terwijl deze functie wel geschikt zou zijn voor de derde-partij. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat de derde-partij niet meer in aanmerking komt voor een Ziektewet-uitkering. De rechtbank bepaalt dat de verweerder het griffierecht van € 365,- en de proceskosten van € 1.674,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam 1], eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: [naam 1]),

met als derde-partij [naam 2], uit [plaatsnaam 2]

(gemachtigde: mr. G. Grijs).

Inleiding

Met het primaire besluit van 3 februari 2021 heeft verweerder bepaald dat de derde-partij geen recht meer heeft op een Ziektewet (ZW) -uitkering vanaf 4 maart 2021.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat zij vanaf 4 maart 2021 onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. Omdat eiseres belang heeft bij het bestreden besluit, is een kopie van dit besluit ook naar eiseres verstuurd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De derde-partij heeft zich gemeld als belanghebbende bij dit beroep.
Bij beslissing van 11 november 2022 [1] heeft de rechtbank bepaald dat de gemachtigde van eiseres inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken van de derde-partij, en dat de gemachtigde van eiseres verplicht is tot geheimhouding (van de medische stukken) tegenover eiseres.
Op 28 februari 2023 heeft eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De derde-partij heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennis van eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat medische gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De derde-partij is van 19 juni 2019 tot 19 december 2020 als klantexpert in dienst geweest bij eiseres (op basis van een 0-uren contract). Per 5 december 2019 meldde zij zich ziek en eveneens per die datum ontving zij een ZW-uitkering. Op 31 december 2020 heeft eiseres aan verweerder kenbaar gemaakt dat de derde-partij in aanmerking kwam voor een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb). Naar aanleiding van de EZWb heeft een primaire arts onderzoek verricht en een rapportage opgemaakt op 21 januari 2021. De primaire arts heeft geconcludeerd dat de derde-partij beperkingen heeft door ziekte of gebrek en heeft deze beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 januari 2021, geldig vanaf die datum. De arts achtte de derde-partij niet geschikt voor haar eigen werk en heeft het dossier ter verdere beoordeling aan de arbeidsdeskundige voorgelegd.
3. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 25 januari 2021 de conclusie van de arts dat de derde-partij haar eigen arbeid niet meer kon verrichten, onderschreven. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd die zij wel zou kunnen verrichten. Dat zijn de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonist (centrale)/medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174). Aanvullend zijn de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de derde-partij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, namelijk 83,51%. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
4. Naar aanleiding van het bezwaar van de derde-partij heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht en aanvullende medische informatie opgevraagd. Hij heeft van zijn onderzoek een rapportage opgemaakt gedateerd 5 april 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat, gelet op het medisch dossier van eiseres, meer beperkingen dienen te worden opgenomen in de FML. De nieuwe FML is vastgesteld op 5 april 2022, geldig vanaf 21 januari 2021.
5. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens de rapportage van 6 april 2022 beoordeeld of de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verviel op basis van de nieuwe FML één sbc-code volledig. De rechtbank begrijpt dat dit de functie telefonist (centrale) medewerker callcenter (inbound) betreft met sbc-code 315174. Verder heeft hij binnen sbc-code 111010 (medewerker tuinbouw) en sbc-code 264122 (machinaal metaalbewerker) een functie laten vervallen. Omdat hierdoor onvoldoende sbc-codes met drie arbeidsplaatsen resteerden om de schatting op te baseren, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat met de nieuwe FML onvoldoende functies konden worden geselecteerd waarmee de derde-partij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Op 7 april 2022 heeft verweerder aan de derde-partij en aan eiseres laten weten het voornemen te hebben om te beslissen op het bezwaar van de derde-partij conform het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 april 2022. Naar aanleiding van dit voornemen heeft eiseres bezwaar gemaakt, hetgeen is voorgelegd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
6. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapportage van 2 juni 2022 nader toegelicht dat hij in het kader van de eerstejaarsziektewet-beoordeling heeft beoordeeld of de primair geduide functies nog steeds passend waren. Dit bleek voor een aantal functies niet het geval. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mogen bij een eerstejaars ziektewetbeoordeling alleen functies worden bijgeduid, die in dezelfde sbc-codes vallen als de primaire beoordeling. Omdat sbc-code 111333 (huishoudelijk medewerker) bij de primaire schatting niet is gebruikt, kan deze volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd ondanks het feit dat uit de Samenvatting arbeidsmogelijkhedenlijst van 6 april 2022 blijkt dat bij de raadpleging van het CBBS in bezwaar een nieuwe SBC-code als passend werd beoordeeld, te weten de functie huishoudelijk medewerker met SBC-code 111333.
Bij de nog wel geschikte primair geduide functies heeft de arbeidsdeskundige onvoldoende arbeidsplaatsen kunnen vinden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarom van mening dat het bezwaar van eiseres niet leidt tot een andere conclusie.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.

Het beroep van eiseres

7. In beroep voert eiseres aan dat de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat onvoldoende functies geduid kunnen worden, onjuist is. Uit de samenvatting arbeidsmogelijkhedenlijst van 6 april 2022 blijkt immers dat een nieuwe SBC-code als passend is beoordeeld, namelijk die van huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens eiseres ten onrechte overwogen dat deze functie niet mag worden gebruikt. Eiseres betoogt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, indien in bezwaar nieuwe beperkingen zijn vastgesteld in de FML, functies mag selecteren uit andere SBC-codes dan uit de SBC-codes uit de primaire fase. Deze nieuw geduide functies dienen dan wel aan betrokkene aangezegd te worden. Dat in het geval van de derde-partij (met een eerste ziektedag op 5 december 2019) het bijduiden van nieuwe functies weinig zinvol meer is omdat de maximumduur voor een ZW-uitkering ten tijde van de beoordeling al was verlopen, maakt niet dat eiseres geen belang meer heeft bij een correcte beoordeling. Indien immers uit die beoordeling zou blijken dat de derde-partij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zou daarmee vast komen te staan dat de betaling van de uitkering niet voor rekening en risico van eiseres komt, zo stelt zij.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte 21 januari 2021 als beoordelingsdatum heeft gebruikt bij het selecteren van passende functies. Eiseres betoogt verder dat uit de “notities niet-eindgeselecteerde functies” blijkt dat 27 van de 39 functies niet geschikt zijn. Van de 12 functies die vervolgens resteren, zijn 5 daarvan besproken in de arbeidsmogelijkhedenlijst. 7 functies blijven onbesproken. Eiseres betoogt dat deze 7 functies dus geschikt zouden moeten zijn voor de ex-werkneemster, nu niet is gebleken dat deze functies niet geschikt zijn.

De wet

8. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. [2] In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, van artikel 19aa heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank overweegt als volgt. De beroepsgrond dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een onjuiste beoordelingsdatum (21 januari 2021) zou zijn gehanteerd en de beroepsgrond dat sprake zou zijn van 7 geschikte functies, zijn eerst ter zitting naar voren gebracht. Partijen kunnen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. [3] Uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, heeft dit artikel als doel onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank het door eiseres eerst ter zitting naar voren brengen van de genoemde gronden in strijd met de goede procesorde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bestreden besluit dateert van 2 juni 2022, dat eiseres op 7 juli 2022 beroep heeft ingesteld en vervolgens op 28 februari 2023 aanvullende gronden heeft ingediend. Het is niet gebleken dat de beroepsgronden niet eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht. Daarbij komt dat deze gronden technisch zijn en dat verweerder zich daar niet op heeft kunnen voorbereiden en aldus daar ter zitting evenmin toereikend op heeft kunnen reageren. Het toelaten van deze beroepsgronden zou in dit geval leiden tot een situatie dat verweerder onredelijk in de procesvoering wordt bemoeilijkt. Deze beroepsgronden zullen dan ook niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
10. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de functie huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) dient te worden meegenomen in de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de samenvatting arbeidsmogelijkhedenlijst van 6 april 2022 (die hoort bij de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van diezelfde datum) blijkt inderdaad dat gelet op de mogelijkheden en beperkingen van de derde-partij de volgende SBC-codes geschikt voor haar zouden zijn: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van huishoudelijk medewerker evenwel niet willen meenemen omdat deze niet binnen een van de bij de primaire schatting geduide SBC codes viel (zie ook overweging 6).
11. In de zogenoemde aanzegrechtspraak is geoordeeld dat a) het zorgvuldigheidsbeginsel met zich brengt dat een verzekerde bij een verlaging of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering een termijn wordt gegund om zich op een wijziging van de financiële situatie en op de aangezegde arbeidsmogelijkheden in te stellen en b) dat bij een nadere aanvullende functieduiding de uitkering moet worden voortgezet en een nieuwe uitlooptermijn in acht moet worden genomen. [4]
Uit rechtspraak blijkt verder dat deze uitgangspunten ook gelden bij een heroverweging na bezwaar tegen een beëindiging van een ZW‑uitkering in het geval dat nieuwe functies aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4202.
12. Gelet op voormelde rechtspraak is naar het oordeel van de rechtbank met de in het rapport van 2 juni 2022 door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting, onjuist gemotiveerd waarom de functie huishoudelijk medewerker niet kon worden aangezegd aan de ex-werkneemster. Het bestreden besluit is daardoor genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en bevat daarmee een motiveringsgebrek. Dit betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna evenwel bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
13. In zijn rapportage van 3 maart 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in beroep een aanvullende motivering gegeven. Hij heeft hierin navolgbaar uiteengezet dat in bezwaar drie van de vijf geduide functies vervielen omdat deze drie functies niet meer geschikt waren gelet op de in bezwaar nieuw opgestelde FML. Ten aanzien van de functie ‘huishoudelijk medewerker’, die inderdaad in de bezwaarfase door het CBBS systeem geselecteerd werd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader toegelicht dat hij hierover bedoeld heeft te overwegen dat geen nieuwe SBC-codes aan een EZWb ten grondslag kunnen worden gelegd, indien de wachttijd voor de WIA al is verstreken, zoals in onderhavige zaak het geval was. De eerste ziektedag was op 5 december 2019 en de wachttijd liep ten einde op 1 december 2021 terwijl de heroverweging in bezwaar (door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep) niet eerder plaatsvond dan op 6 april 2022.Uit de aanvullende gronden van beroep en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat eiseres deze conclusie van verweerder volgt. Zij ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder aansprakelijk te houden voor de schade die eiseres door toedoen van verweerders onzorgvuldige besluitvorming heeft gelopen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie ‘huishoudelijk medewerker’ evenwel in beroep nog voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die heeft in een aanvullende rapportage van 4 maart 2023 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat deze functie niet geschikt is voor de derde-partij. Weliswaar is geen sprake van zware arbeid, maar in de betreffende functie is wel voortdurend sprake van staan of lopen terwijl er geen of nauwelijks gelegenheid is tot recuperatie. Gelet op het ernstig nierfalen en de daarbij passende medische klachten heeft de derde-partij deze gelegenheid wel nodig. De rechtbank ziet in deze aanvullende motivering aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand zullen blijven.

Conclusie en gevolgen

14. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, moet verweerder aan eiseres het griffierecht van € 365,- vergoeden.
15. Daarnaast dient verweerder de in beroep gemaakte proceskosten te vergoeden. Deze vergoeding wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). De waarde van 1 punt bedraagt € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
3.Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7137, r.o. 4.5.