ECLI:NL:RBROT:2023:6731
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak door huurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Rotterdam. Eiser, een huurder van de onroerende zaak, betwistte de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam was vastgesteld op € 226.000,- voor het belastingjaar 2021. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 220.000,- zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juni 2023, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich telefonisch hadden afgemeld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en het overgelegde taxatierapport, waarin de waarde was onderbouwd met vergelijkingsobjecten. Eiser voerde aan dat er sprake was van achterstallig onderhoud en dat de onroerende zaak niet voldeed aan de huidige isolatie-eisen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende onderbouwd waren.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze procedure niet leidde tot een vergoeding van immateriële schade, omdat eiser geen financieel belang had bij de uitkomst van de procedure. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.