ECLI:NL:RBROT:2023:6446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
615794
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij CEO-fraude en de rol van administratiekantoor en bank

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van CEO-fraude, heeft de eisende partij, C.V. Prisma Bleiswijk, de gedaagde partij, [gedaagde partij01] B.V., en ABN AMRO aansprakelijk gesteld voor schade die is ontstaan door frauduleuze betalingen. De gedaagde partij, als administrateur, heeft betalingen verricht op basis van vervalste e-mails en documentatie, waarbij een onbekende derde de opdracht heeft gegeven. Prisma stelt dat de gedaagde partij en ABN AMRO tekort zijn geschoten in hun zorgplicht en dat zij aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde partij niet aansprakelijk is jegens Prisma vanwege een exoneratiebeding in de overeenkomst tussen hen. Ook de vordering van Prisma tegen ABN AMRO wordt afgewezen, omdat de bank niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde partij en ABN AMRO niet aansprakelijk zijn voor de schade die Prisma heeft geleden als gevolg van de frauduleuze betalingen. De vorderingen van Prisma worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Vonnis in de (deels) gevoegde hoofdzaken en vrijwaringszaken van 12 juli 2023
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/615794 / HA ZA 21-277
(hierna: hoofdzaak 1) van
C.V. PRISMA BLEISWIJK,
te Bleiswijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Prisma,
advocaat: mr. E. de Jongh te Den Haag,
tegen
[gedaagde partij01] B.V.,
te Barendrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij01] ,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/623955 / HA ZA 21-753 bij hoofdzaak 1 (hierna: vrijwaringszaak 1) van
[eisende partij01] B.V.,
te Barendrecht,
eisende partij,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
MARKEL INSURANCE SE,
te München (Duitsland), tevens kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Markel,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/623956 / HA ZA 21-752 bij hoofdzaak 1 (hierna: vrijwaringszaak 2) van
[eisende partij01] B.V.,
te Barendrecht,
eisende partij,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
MRP DEVELOPMENT B.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MRP,
advocaat: mr. B.T. Craemer te Amsterdam,
en in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/625211 / HA ZA 21-806 (hierna: hoofdzaak 2) van
[eisende partij01] B.V.,
te Barendrecht,
eisende partij,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
OVERWATER ASSURANTIE ADVIESBUREAU B.V.,
te Mijnsheerenland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Overwater,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer,
en in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/630739 / HA ZA 21-1116 (hierna: hoofdzaak 3) van
C.V. PRISMA BLEISWIJK,
te Bleiswijk,
eisende partij,
advocaat mr. E. de Jongh te Den Haag,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat mr. A.C. Rozeman te Amsterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/642016 / HA ZA 22-581 bij hoofdzaak 3 (hierna: vrijwaringszaak 3) van
ABN AMRO BANK N.V.,
te Den Haag,
eisende partij,
advocaat mr. A.C. Rozeman te Amsterdam,
tegen
[eisende partij01] B.V.,
te Barendrecht,
gedaagde partij,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.

1..De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in
hoofdzaak 1 (Prisma - [gedaagde partij01] )blijkt uit:
- het vonnis in incident (tot oproeping in vrijwaring van MRP en Markel) van 7 juli 2021 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Het verloop van de procedure in
vrijwaringszaak 1 ( [eisende partij01] - Markel)blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte houdende overlegging producties van [eisende partij01] ;
- de akte ‘producties t.b.v. mondelinge behandeling van 12 oktober 2022’ van Markel;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.3.
Het verloop van de procedure in
vrijwaringszaak 2 ( [eisende partij01] - MRP)blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte overlegging aanvullende producties van MRP;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van [eisende partij01] .
1.4.
Het verloop van de procedure in
hoofdzaak 2 ( [gedaagde partij01] - Overwater)blijkt uit:
- het vonnis in incident (tot voeging met vrijwaringszaak 1 bij hoofdzaak 1; [gedaagde partij01] - Markel) van 8 december 2021 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte overlegging producties van [gedaagde partij01] ;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.5.
Het verloop van de procedure in
hoofdzaak 3 (Prisma - ABN AMRO)blijkt uit:
- het vonnis in incident (tot voeging met hoofdzaak 1) van 16 februari 2022 en het vonnis in incident (tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde partij01] ) van 15 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.6.
Het verloop van de procedure in
vrijwaringszaak 3 (ABN AMRO - [eisende partij01] )blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juli 2022, met producties;
- de akte houdende overlegging producties, tevens houdende rectificatie van ABN AMRO;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2022 en de toen overgelegde spreekaantekeningen van ABN AMRO.
1.7.
Ten slotte is in alle zes zaken vonnis bepaald.
1.8.
Hierna volgt een overzicht van de positie van partijen in de hoofdzaken en vrijwaringszaken en van de voeging van zaken:
partij
eiseres in
gedaagde in
Prisma
hoofdzaak 1
hoofdzaak 3
[gedaagde partij01]
hoofdzaak 2
vrijwaringszaak 1
vrijwaringszaak 2
hoofdzaak 1
vrijwaringszaak 3
Markel
vrijwaringszaak 1
MRP
vrijwaringszaak 2
Overwater
hoofdzaak 2
ABN AMRO
vrijwaringszaak 3
hoofdzaak 3
1.9.
Hoofdzaak 3 is gevoegd met hoofdzaak 1. Hoofdzaak 2 is gevoegd met vrijwaringszaak 1.
1.10.
Aanvankelijk heeft ABN AMRO (met de van deze rechtbank daartoe verkregen toestemming) naast [eisende partij01] ook MRP in vrijwaring gedagvaard. Deze procedure tegen MRP is ingetrokken. De in vrijwaringszaak 3 gevorderde veroordeling betreft dus niet langer een hoofdelijke veroordeling (zoals vermeld in, onder meer, het petitum van de dagvaarding in vrijwaringszaak 3), maar een veroordeling van slechts [eisende partij01] .

2..De feiten

2.1.
[gedaagde partij01] exploiteert een administratiekantoor en is lid van de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB).
2.2.
Prisma heeft tot doel het ontwikkelen en realiseren van vastgoedprojecten, meer specifiek het ontwikkelen van verschillende gronden (hierna: Prisma Bedrijvenpark). Deze gronden zijn in de periode van 2006 tot en met 2020 ontwikkeld en verkocht dan wel terug geleverd aan de betreffende vennoten.
2.3.
De beherend vennoot van Prisma is Prisma Beheer B.V. (hierna: Prisma Beheer). Bestuurder van Prisma Beheer is [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.4.
Prisma heeft drie commanditaire vennoten:
- Bedrijvenschap Hoefweg (hierna: Bedrijvenschap), waar [naam02] werkt;
- Maasstede Bleiswijk B.V. (hierna: Maasstede), waar [naam03] werkt;
- MRP, waar [naam04] (hierna: [naam04] ) werkt.
2.5.
De rechtsvoorgangster van ABN AMRO (Fortis Bank Nederland N.V., verder kortheidshalve eveneens aangeduid als ABN AMRO) en de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) hebben de aankoop van het Prisma Bedrijvenpark gefinancierd. ABN AMRO, BNG en Prisma zijn hiertoe op 18 mei 2006 een kredietarrangement overeengekomen dat mede was gebaseerd op de Samenwerkingsovereenkomst Bedrijvenpark Prisma (hierna: SOK) van 7 februari 2006. Bij het kredietarrangement is ABN AMRO een zelfstandig partij. Als onderdeel van het kredietarrangement, heeft Prisma de volgende kredieten bij ABN AMRO:
- Een multi-purpose faciliteit met een limiet van € 25.000.000,00 (hierna: faciliteit A);
- Een kasgeldfaciliteit met een limiet van € 25.000.000,00 (hierna: faciliteit B);
- Een rekening-courant faciliteit met een limiet van € 12.500.000,00 (hierna: faciliteit C);
- Een multi-purpose faciliteit met een limiet van € 12.500.000,00 (hierna: faciliteit D).
2.6.
Op grond van het kredietarrangement werden faciliteit A en C verstrekt en geadministreerd door ABN AMRO en faciliteit B en D door BNG.
2.7.
Ten aanzien van faciliteit C is in het kredietarrangement, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Doel: financiering van de aanleg van de kosten van het bouw- en woonrijp maken van de gronden in het Plangebied, alsmede de rente, kosten en uitgaven omzetbelasting uit hoofde van faciliteiten A. en C.”
en
“Opname: geschiedt op basis van door de Banken goed te keuren specificaties en/of facturen van de kosten van het bouw- en woonrijp maken. Verschuldigde rente en kosten uit hoofde van faciliteiten A. en C. zullen worden geboekt ten laste van de rekening-courant onder faciliteit C.”
en
“Iedere faciliteit dient tussentijds te worden afgelost uit de verkoop en levering van grond in het Plangebied aan de Aandeelhouders dan wel aan hun rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel.
Het aflossingsbedrag ten aanzien van de uit hoofde van de faciliteiten C en D opgenomen bedragen zal gelijk zijn aan 55% van het totaal van de integrale kostprijs van de grond ter grootte van de in de initiële aankoopwaarde van de uitgegeven gronden ad EUR 62,97 per m2. Van het desbetreffende aflossingsbedrag zal door C.V. Prisma op gelijke wijze 50% worden afgelost aan BNG respectievelijk aan FBN [Fortis Bank Nederland N.V.; toevoeging rechtbank]. De limiet van deze faciliteiten zal vervolgens telkens met het afgeloste bedrag worden verminderd.”
2.8.
Onder het kopje “Overige bepalingen en voorwaarden voor kredietverlening” in het kredietarrangement is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“FBN is ten behoeve van faciliteiten C. en D. verantwoordelijk voor de bestedingscontrole één en ander zoals is c.q. zal worden vastgesteld in de onderlinge verhaalsregeling/Intercreditor Agreement tussen FBN en BNG.”
2.9.
De heer [naam05] (hierna: [naam05] ) is zelfstandig bevoegd bestuurder van [gedaagde partij01] .
2.10.
Bij brief van 9 mei 2006 heeft [gedaagde partij01] aan Prisma een offerte uitgebracht voor het verzorgen van de algehele administratie en voor financiële en fiscale ondersteuning
aan Prisma, waaronder het uitvoeren van betalingen. Deze offerte is, zoals blijkt uit de ondertekening, op 17 juni 2006 door Prisma aanvaard. In deze offerte is, onder meer, vermeld:
“Alle opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd conform de algemene leverings-, betalings- en uitvoeringsvoorwaarden van de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB). Een afschrift van deze voorwaarden treft u in bijlage aan.”
2.11.
In artikel 7 sub e van die NOAB-voorwaarden is, voor zover hier van belang, bepaald:
“Aansprakelijkheid is in ieder geval en te allen tijde uitgesloten behoudens en voor zover de door de opdrachtnemer afgesloten beroepsaansprakelijkheid recht heeft op een uitkering”.
2.12.
Prisma en [gedaagde partij01] zijn op 16 februari 2007 het volgende overeengekomen:
“1. Ondergetekenden geven opdracht aan [naam05] tot het registreren van aan derden verstrekte opdrachten alsmede het administreren van ontvangsten en uitgaven, het opstellen van financiële management-, kwartaal- en jaarrapportages, betrekking hebbende op C.V. Prisma Bleiswijk en Prisma Bleiswijk Beheer BV,
2. Ondergetekenden geven opdracht en verlenen volmacht aan [naam05] tot het verrichten van betalingshandelingen ten laste van de hierna genoemde bankrekeningen:
(...)
Ten aanzien van de onder 2) bedoelde opdracht en volmacht geldt dat [naam05] uitsluitend betalingen ten laste van bovengenoemde rekeningen zal verrichten indien uit door hem uitgevoerde controle is gebleken dat:
■ hij beschikt over een schriftelijke betalingsopdracht (factuur of anderszins), en
■ die betalingsopdracht is voorzien van de handtekening c.q. paraaf én datering door [naam06] [toenmalig bestuurder van Prisma Beheer; toevoeging rechtbank] ten blijke van akkoord, en
■ die betalingsopdracht is voorzien van een correcte tenaamstelling (C.V. resp. BV), en
■ indien die betalingsopdracht een factuur betreft, de omzetbelasting daarop op juiste wijze is berekend en vermeld en de factuur overigens voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, en
■ die betalingsopdracht refereert aan een door [naam07] [toenmalig bestuurder van Prisma Beheer; toevoeging rechtbank], [naam06] en [naam08] [toenmalig bestuurder van Prisma Beheer; toevoeging rechtbank] conform de hierboven genoemde criteria verstrekte opdracht, met vermelding van het desbetreffende opdrachtnummer.
Indien [naam05] bij diens controle constateert dat ter zake enige betalingsopdracht niet aan al deze voorwaarden is voldaan, dan stelt hij ondergetekenden daarvan onverwijld schriftelijk (mail/fax) in kennis.”
2.13.
Nadat [naam06] als bestuurder was afgetreden en [naam09] als bestuurder van Prisma Beheer aangetreden, is eind 2010 tussen Prisma en [gedaagde partij01] een nieuwe opdracht/volmacht aan [gedaagde partij01] op schrift gesteld. Daarin is, onder meer, bepaald:
“Ten aanzien van de onder 2) bedoelde opdracht en volmacht geldt dat [naam05] uitsluitend betalingen ten laste van bovengenoemde rekeningen zal verrichten indien uit door hem uitgevoerde controle is gebleken dat:
■ hij beschikt over een schriftelijke betalingsopdracht (factuur of anderszins), en
■ die betalingsopdracht is voorzien van de handtekening c.q. paraaf én datering door tenminste twee leden van de directie ten blijke van akkoord, en
■ die betalingsopdracht is voorzien van een correcte tenaamstelling (CV resp. BV), en
■ indien die betalingsopdracht een factuur betreft, de omzetbelasting daarop op juiste wijze is
berekend en vermeld en de factuur overigens voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, en
■ die betalingsopdracht refereert aan een door de directie conform de hierboven genoemde criteria verstrekte opdracht, met vermelding van het desbetreffende opdrachtnummer.
■ Intercompany overboekingen dienen te worden gefiatteerd door tenminste één lid van de directie.
Indien [naam05] bij diens controle constateert dat ter zake enige betalingsopdracht niet aan al deze voorwaarden is voldaan, dan stelt hij ondergetekenden daarvan onverwijld schriftelijk (mail/fax) in kennis.”
2.14.
Bij e-mail van 16 mei 2019 heeft [naam10] van [gedaagde partij01] aan [naam08] het volgende bericht:
“Zojuist sprak ik [naam11] van de ABN Amro, zij belde mij om te overleggen over de betaalsets die wij ter aankondiging e-mailen naar de ABN Amro.
Zij heeft met (…) en (…) hierover gesproken en de betaalsets hoeven alleen nog maar gemaild te worden zodra de limiet zou worden overschreden anders niet.
Dus vanaf heden zal ik alleen aan [naam07] [ [naam07] ; toevoeging rechtbank] en jou ter informatie de betaalsets mailen en niet meer naar de ABN Amro.”
[naam08] heeft hierop per e-mail van diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Prima.”
2.15.
Nadat [naam09] , [naam07] en [naam08] als bestuurder waren afgetreden en er nog geen nieuwe bestuurders waren benoemd, heeft [naam08] per e-mail van 22 november 2019 aan [naam05] het volgende bericht:
“Bijgaand tref je door mij getekende notulen van heden aan met daarin opgenomen de
volmacht. Ik vertrouw erop dat hiermee de continuïteit is gewaarborgd.”
In de (in de hiervoor geciteerde e-mail bedoelde) notulen is, onder meer, vermeld:
“Aangezien het onduidelijk is hoe en wanneer de vacature van de directie ingevuld gaat worden
zal:
- Ten behoeve van de continuïteit en om betaling te doen van facturen voor reeds verstrekte opdrachten namens CV Prisma Bleiswijk en/of Prisma Bleiswijk BV verstrekt de directie aan [naam05] &Partners volmacht om de betreffende betalingen uit te voeren na controle van de betreffende facturen door de projectleider [naam07] .
- Tevens wordt volmacht verstrekt voor het indienen van de toekomstige aangifte omzetbelasting CV Prisma Bleiswijk en Prisma Bleiswijk Beheer BV.
(…)
- De bovengenoemde volmachten komen te vervallen op het moment dat er een nieuwe directie is aangetreden en is ingeschreven.”
2.16.
Sinds 29 januari 2020 is [naam01] algemeen directeur en enig bestuurder van Prisma Beheer en [naam07] secretaris. Namens [gedaagde partij01] heeft [naam10] per e-mail van 27 februari 2020 aan [naam01] een verslag gezonden van het kennismakingsgesprek dat zij die dag had gehad met [naam01] . Daarin staat onder meer:
“Maandelijks financieel overleg is niet meer nodig, omdat er niet heel veel meer gebeurd in Prisma. (…)
De procedure voor ons voor wat betreft het verwerken en betalen van facturen wijzigt van [naam07] naar jou. Jij ondertekent de facturen en stuurt deze aan ons toe. Liefst zowel per mail als post.
(Per mail kan ik namelijk voor een snellere verwerking zorgen en kan ik ook op afstand dingen regelen, aangezien ik niet dagelijks bij [naam05] aanwezig ben)
Behalve de facturen van jouzelf aan Prisma, deze zullen door [naam07] ondertekend worden en stuur jij vervolgens aan ons toe per mail en post.”
2.17.
Op 4 augustus 2020 heeft [naam01] per e-mail, met c.c. aan [naam02] , [naam03] en [naam04] , aan [naam05] het volgende bericht:
“Ik wil € 690.000 overboeken naar MRPD [MRP; toevoeging rechtbank]. Wat heb je daar voor nodig?”
2.18.
[naam05] heeft daarop per e-mail van 5 augustus 2020 als volgt gereageerd:
“Hoi [naam01] ,
Graag een formele opdracht van jou inzake deze overboeking alsmede de reden van betaling en waar het naar toe overgemaakt moet worden.
Zodra we dat hebben kan het verwerkt worden.”
2.19.
[naam01] heeft daarop per e-mail van 6 augustus 2020, met c.c. aan [naam02] , [naam03] en [naam04] , als volgt gereageerd:
“Beste [naam05] ,
Hierbij het officiële verzoek om een bedrag van € 690.341,24 over te boeken van de C.V. naar MRP. Deze overboeking vindt zijn grondslag in onderliggend besluit en de thans tussen partijen overeengekomen verrekening. Gaarne ontvang ik een bevestiging van de overboeking.”
Met “onderliggend besluit” doelde [naam01] op het bij de e-mail gevoegde verslag van een schriftelijke aandeelhoudersvergadering van Prisma Beheer van 19 januari 2018. Een gedeelte daarvan wordt hierna afgebeeld:
[afbeelding verslag aandeelhoudersvergadering]
2.20.
Op 9 september 2020 om 9.59 uur heeft [naam05] een e-mail ontvangen die was verstuurd vanaf het e-mailadres van [naam04] . Bij deze e-mail zat een link voor het downloaden van een bestand genaamd “MRP Holdings Portfolio Report 08.09.2020”.
2.21.
Op 9 september 2020 om 11.00 uur heeft [naam05] het volgende e-mailbericht aan [naam04] gezonden:
“In bijlage tref je een scan aan van de mail die ik om 9.59 van jou heb ontvangen. Doordat ik als enige deze mail ontving, en normaal gesproken alleen maar mails van jou ontvang in CC, heb ik onze systeembeheerder deze mail laten checken en die heeft mij bevestigd dat het een phishing-mail betreft.
Ik heb hem niet geopend maar wilde je hier wel even van op de hoogte brengen. Wellicht is het nog vaker gebeurd.”
2.22.
Direct daarop, om 11.04 uur ontving [naam05] vanaf het e-mailadres van [naam04] als reactie op zijn e-mail van 11.00 uur:
“Ik heb de map per ongeluk met je gedeeld.”
2.23.
Op 9 september 2020 om “11.10 AM” is aan [naam05] een e-mail verzonden vanaf het e-mailadres [e_mail01] (hierna: het valse adres), dat sterk lijkt (zie vet en onderstreept) op het e-mailadres van [naam01] ( [e_mail01] ). In deze e-mail stond het volgende:
“Beste [naam05] ,
Ik wil € 325.000 overboeken naar MRPD Leverancier van bouwmaterieel in Hong Kong. Wat heb je daarvoor nodig? Heeft u een factuur nodig?
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
Ook het telefoonnummer onderaan de e-mail (+ [telefoonnummer02 ] ) lijkt sterk (zie wederom vet en onderstreept) op het telefoonnummer van [naam01] (+ [telefoonnummer03] ).
2.24.
Op 9 september 2020 om 11.49 uur heeft [naam03] aan een aantal rond Prisma betrokkenen, maar niet aan [gedaagde partij01] , een e-mail verzonden met de volgende tekst:
“Aan allen namens [naam04] [ [naam04] ; toevoeging rechtbank]: per abuis is er een e-mail verstuurd vanuit [naam04] voor het delen van een map in OneDrive. Het verzoek namens MRP is om die e-mail ongeopend te verwijderen.”
2.25.
Op 9 september 2020 om 13.24 uur heeft [naam05] op de e-mail van 11.10 uur van het valse adres, door middel van de replyfunctie, als volgt gereageerd:
“Hoi [naam01] ,
Ja, graag de factuur met daarop de correcte goedkeuring
Gr
[naam05] ”
2.26.
Op 9 september 2020 om “2.41 PM” is aan [naam05] nog een e-mail verzonden vanaf het valse adres. De volgende e-mailadressen (hierna: de spookadressen) met steeds sterke gelijkenis (zie vet en onderstreept) aan een daadwerkelijk e-mailadres van een bij MRP betrokken persoon waren in c.c. opgenomen:
- [e_mail02] (juist is: [e_mail03] );
- [e_mail04] (juist is: [e_mail05] );
- [e_mail06] (juist is: [e_mail07] )
- [e_mail08] (juist is: [e_mail09] ).
In deze e-mail was het volgende vermeld:
“Beste [naam05] ,
Hierbij het officiële verzoek om een bedrag van € 325.000,00 over te maken naar
MRPD Leverancier van bouwmaterieel in Hong Kong. Deze overboeking vindt zijn grondslag in onderliggend besluit en de thans tussen partijen overeengekomen verrekening. Gaarne ontvang ik een bevestiging van de overboeking.
Met vriendelijke groet.
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
De e-mail bevatte als bijlage twee pdf-bestanden, te weten:
FactuurMRP.pdf (hieronder afgebeeld):
[afebeelding factuur]
en
VERSLAG.pdf. (hieronder gedeeltelijk afgebeeld):
[afbeelding verslag]
2.27.
Op 9 september 2020 om “3.32 PM” is aan [naam05] opnieuw een e-mail verzonden vanaf het valse adres, wederom c.c. verzonden aan de onder 2.26 weergegeven spookadressen. De e-mail vermelde het volgende:
“Beste [naam05] ,
Heeft u het document voor de betaling ontvangen?
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
2.28.
[naam05] heeft op 9 september 2020 om 17:42 uur, door middel van de replyfunctie, als volgt op de e-mail van 15.32 uur gereageerd:
“Document ontvangen. Betaling gaat er morgenochtend uit.
Moet ik deze betaling overigens als terugbetaling van MRP-kapitaal zien?”
2.29.
[naam05] heeft een paar minuten daarna, om 17:48 uur, wederom door middel van de replyfunctie, nogmaals op de e-mail van 15.32 uur gereageerd met de volgende inhoud:
“PS Is er een specifieke reden dat het geld niet gewoon aan MRP wordt overgemaakt, en dat zij
vervolgens het geld naar Hongkong overmaken ? En dat allemaal op basis van een PROFORMA
factuur ??!”
2.30.
Op 9 september 2020 om “3.49 PM” is aan [naam05] weer een e-mail vanaf het valse adres verzonden, met in c.c. weer de spookadressen. In deze e-mail stond het volgende:
“Ja, bedankt, beschouw deze betaling als een terugbetaling van MRP-kapitaal
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
2.31.
Op 9 september 2020 om “3.54 PM” is aan [naam05] vanaf het valse adres een e-mail verzonden (in c.c. weer aan de spookadressen) met de volgende inhoud:
“De betaling moet rechtstreeks naar de leverancier in Hong Kong gaan met bankgegevens op de factuur vanwege een overeenkomst met MRP, gelieve rechtstreeks aan de leverancier te betalen
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
2.32.
[naam05] heeft op 9 september 2020 om 17:56 uur door middel van reply to all-functie als volgt op deze e-mail geantwoord:
“Okay, het wordt geregeld”
2.33.
Op 9 september 2020 om “3:59 PM” is aan [naam05] het volgende e-mailbericht verzonden vanaf het valse adres: “Dank u”.
2.34.
Op 10 september 2020 om “9.04 AM” is aan [naam05] een e-mail ontvangen vanaf het valse adres (met de spookadressen in c.c.) met de volgende inhoud:
“Beste [naam05] ,
Gaarne ontvang ik een bevestiging van de overboeking deze morgen.
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
2.35.
Op 10 september 2020 om “1:01 PM” is vanaf het valse adres aan onder andere [naam05] en [naam10] (van [gedaagde partij01] ), alsmede aan de spookadressen, een e-mail verzonden met daarin het volgende:
“Beste [naam05] ,
Kunt u bevestigen dat de betaling is uitgevoerd?
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
[naam10] heeft van deze e-mail toen geen kennis genomen, omdat zij al vóór 9 september 2020 op vakantie was en pas weer op 28 september 2020 op kantoor van [gedaagde partij01] verscheen.
2.36.
[naam05] heeft op deze e-mail op 10 september 2020 om 15.06 uur, door gebruik te maken van replyfunctie, als volgt gereageerd:
“ [naam01] ,
Het is een lastige betaling. Swift-codes sluiten niet aan. Kan je me de contactpersoon van Prisma geven bij de ABNAMRO met telefoonnummer die we hierover kunnen bellen?
Gr
[naam05] ”
2.37.
Vervolgens is aan [naam05] vanaf het valse adres op 10 september 2020 om “1.15 PM” het volgende bericht verzonden:
“Beste [naam05] ,
De snelle en bankgegevens zijn correct zoals deze worden weergegeven op de factuur van de leverancier in Hongkong
[adres01]
SWIFT: BKCHHKHH
BEN : HONG KONG DECAI TRADING CO., LIMITED
MCYACC No: 012-822-2-008711-8”
En, eveneens vanaf het valse adres op diezelfde dag om “1.18 PM”:
“SWIFT: BKCHHKHH”
2.38.
Op 10 september 2020 heeft [naam05] vanaf de bankrekening van Prisma (die onderdeel is van faciliteit C) een betaling uitgevoerd van € 324.996,00 vanaf de bankrekening van Prisma naar een rekening bij een bank in Hong Kong.
2.39.
Op 15 september 2020 om “2.07 PM” is aan [naam05] een e-mail verzonden vanaf het valse adres (met in c.c. weer de spookadressen) met daarin het volgende bericht:
“Beste [naam05] ,
Hierbij het officiële verzoek om een bedrag van € 620.000,00 over te maken naar MRPD Leverancier van bouwmaterieel in Singapore. Deze overboeking vindt zijn grondslag in onderliggend besluit en de thans tussen partijen overeengekomen verrekening. Gaarne ontvang ik een bevestiging van de overboeking.
Met vriendelijke groet,
[naam01]
email: [e_mail01]
tel: [telefoonnummer01] ”
Bij de e-mail waren twee bijlagen meegezonden; FactuurMRP#.pdf en VERSLAG.pdf.
2.40.
De bijlage ‘FactuurMRP#.pdf’ zag er als volgt uit:
[afbeelding factuur]
2.41.
De onder 2.39 bedoelde bijlage ‘VERSLAG.pdf’ is hierna, voor zover hier van belang, afgebeeld:
[afbeelding verslag]
2.42.
[naam05] heeft op de onder 2.39 bedoelde e-mail van 16.20 uur door middel van reply all als volgt gereageerd:
“Wordt geregeld, zodra de betaling is verricht zal ik bevestigen”
2.43.
Op 15 september 2020 heeft [naam05] een betaling uitgevoerd van € 620.000,00 vanaf de bankrekening van Prisma naar een rekening van een bank in Singapore.
2.44.
[naam05] heeft op 15 september 2020 om 16.38 uur per e-mail aan het valse adres de onder 2.43 genoemde betaling bevestigd, waarna [naam05] vanaf het valse adres het bericht “Dank u” heeft ontvangen.
2.45.
De hiervoor genoemde betalingen van 10 en 15 september 2020 zijn door ABN AMRO geautomatiseerd verwerkt en uitgevoerd.
2.46.
Op 21 september 2020 zijn nogmaals e-mailberichten vanaf het valse adres aan [naam05] verzonden, waarin werd verzocht € 955.000,00 te betalen. Na ontvangst van die berichten heeft [naam05] telefonisch contact opgenomen met [naam01] en is aan het licht gekomen dat [naam01] geen betalingsverzoeken had gedaan en geconcludeerd dat het bij de betalingsverzoeken van 9, 15 en 21 september 2020 dus steeds ging om oplichting/fraude.
2.47.
[naam01] heeft de fraudeafdeling van ABN AMRO ingelicht en vervolgens aangifte gedaan.
2.48.
Bij brief van 12 oktober 2020 heeft Prisma via haar advocaat [gedaagde partij01] aansprakelijk gesteld voor de door Prisma geleden schade.
2.49.
[gedaagde partij01] is voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd bij Markel. De verzekering biedt onder bepaalde voorwaarden dekking voor de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door derden geleden schade als gevolg van een beroepsfout binnen de verzekerde hoedanigheid. Op de polis zijn de voorwaarden BA ALG MINT 2017 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing alsmede, voor zover van belang, de clausule voor beroepsaansprakelijkheid BA0006.
2.50.
In de polisvoorwaarden is bepaald dat de daarin opgenomen vetgedrukte woorden een specifieke betekenis hebben en zijn gedefinieerd. In artikel 3.1 van de polisvoorwaarden is opgenomen:
“3.1 Omvang van de dekking
Deze verzekering biedt dekking voor de aansprakelijkheid van een
verzekerdevoor door
derdengeleden
schadeals gevolg van een
beroepsfoutbinnen de verzekerde hoedanigheid:
a. gemaakt tijdens de
verzekeringsperiode, of
b. gemaakt voor de
verzekeringsperiode, mits
verzekerdeaantoont dat er op het moment van de beroepsfout (elders) een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van kracht was.”
2.51.
Het begrip “beroepsfout” is gedefinieerd in artikel 17.2 van de polisvoorwaarden:
“17.2 Beroepsfout
Nalatigheid vergissing, verzuim, onjuiste advisering, verkeerd handelen of onachtzaamheid bij werkzaamheden die de
verzekerdeheeft verricht of door een
derdeheeft doen verrichten. Hiermee wordt gelijkgesteld een
beroepsfoutdie vanwege een aan een verzekerde toebehorende hoedanigheid, krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn/haar rekening komt. Opeenvolgende
beroepsfoutenmet dezelfde oorzaak worden als één
beroepsfoutgezien en worden geacht te zijn gemaakt op het moment van de eerste
beroepsfoutuit de reeks.
2.52.
De clausule BA0006 betreft een omschrijving van het begrip “Verzekerde hoedanigheid” en luidt als volgt:
“BA0006
Verzekerde hoedanigheid
- Financieel adviseur;
- De gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor;
- De gangbare praktijk van een in Nederland gevestigde belastingadviseur voor zover gericht op het Nederlandse belastingrecht (incluis verdragsrecht);
- Het geven van fiscale adviezen, en het voeren van bezwaar-/beroepsprocedures, voor zover deze zijn gericht op het Nederlandse belastingrecht (incluis verdragsrecht);
- Het opstellen van gangbare standaard contracten zoals:
arbeidsovereenkomsten/contracten, huurovereenkomst, leningovereenkomst, koopovereenkomst roerende zaken, schenkingsakte, schuldbekentenis, managementovereenkomst, stemrechtovereenkomst, enzovoorts.”
2.53.
[gedaagde partij01] heeft op 19 oktober 2020 bij Markel melding gemaakt van de aansprakelijkstelling door Prisma van 12 oktober 2020.
2.54.
Bij e-mail van 13 november 2020 heeft Markel het verzoek van [gedaagde partij01] om dekking onder de polis te geven (voor het geval in rechte mocht worden geoordeeld dat er sprake is van een beroepsfout van [gedaagde partij01] tegenover Prisma) afgewezen. Markel schrijft in die e-mail, voor zover van belang:
“Er is geen dekking nu, zoals in het navolgende zal worden toegelicht, de gestelde beroepsfout van [gedaagde partij01] valt buiten de marges van de op het polisblad van [gedaagde partij01] vermelde verzekerde hoedanigheid. (…).”
2.55.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft Prisma (ook) ABN AMRO aansprakelijk gesteld.
2.56.
Op het kredietarrangement zijn de Algemene Bankvoorwaarden 1995 (hierna: AVB 1995) van toepassing verklaard. In artikel 9 van de AVB 1995 is, onder meer, bepaald:
“De cliënt dient ervoor zorg te dragen dat opdrachten, opgaven en mededelingen aan de bank duidelijk zijn en juiste gegevens bevatten. Opdrachten tot overboeking voert de bank uit op basis van het door de cliënt opgegeven rekeningnummer en zij is niet gehouden de juistheid van de in de opdracht vermelde gegevens te verifiëren. (...)”
2.57.
De artikelen 1, 2 en 4 van de tussen ABN AMRO, Prisma en [gedaagde partij01] overeengekomen “Volmacht Rekeningbeheer” van 18 juli 2012, luiden:
“De ondergetekenden komen het volgende overeen:
1. De Rekeninghouder [Prisma; toevoeging rechtbank] benoemt de Rekeninggebruiker [ [gedaagde partij01] ; toevoeging rechtbank] (gelijk de Rekeninggebruiker deze benoeming aanvaardt) als haar lasthebber en gevolmachtigde en machtigt de Rekeninggebruiker tot:
( a) het ontvangen en kennis nemen van alle op de Rekeningen betrekking hebbende informatie, op welke wijze ook;
( b) het beschikken over de rekening en het geven van instructies met betrekking tot de Rekeningen, waaronder begrepen instructies om de Rekeningen te debiteren of te crediteren; en
( c) het aangaan van overeenkomsten met de Bank [ABN AMRO; toevoeging rechtbank] voor het uitvoeren van één of meerdere van de hierboven genoemde activiteiten.
2. De Bank wordt door de Rekeninghouder gemachtigd om:
( a) informatie over de Rekeningen te verstrekken aan de Rekeninggebruiker;
( b) de Rekeninggebruiker toegang te verschaffen tot en te laten beschikken over de Rekeningen;
( c) de instructies uit te voeren die door de Rekeninggebruiker zijn gegeven met betrekking tot Rekeningen;
( d) overeenkomsten met de Rekeninggebruiker aan te gaan om de hierboven genoemde activiteiten uit te voeren.
(…)
4. De Rekeninghouder is gebonden aan alle handelingen, ongeacht hun aard, die de Rekeninggebruiker (of een derde die door de Bank te goeder trouw wordt geacht te hebben gehandeld namens de Rekeninghouder) zal (laten) uitvoeren overeenkomstig de voorwaarden van deze Overeenkomst. De Rekeninggebruiker gaat ermee akkoord zich te zullen houden aan alle voorwaarden die op de Rekeningen van kracht zijn.
2.58.
[gedaagde partij01] heeft toegang tot de rekeningen via Access Online, het systeem voor zakelijk internetbankieren van ABN AMRO. Via dit systeem kunnen rekeningen worden beheerd door iedereen die daartoe door de rekeninghouder geautoriseerd is. Voor zakelijk internetbankieren gelden de Elektronisch Bankieren Voorwaarden ABN AMRO Bank
(hierna: Elektronisch Bankieren Voorwaarden). Artikel 3.2 van de Elektronisch Bankieren Voorwaarden bepaalt:
“U moet ervoor zorgen dat uw opdrachten juist zijn. De bank hoeft uw opdrachten niet te controleren.”

3..Het geschil

3.1.
Deze zaken gaan over (een variant op) CEO-fraude. [gedaagde partij01] heeft als administrateur betalingen van de bankrekening van Prisma verricht op grond van door haar ontvangen – naar achteraf is gebleken vervalste – e-mails en documentatie. Niet Prisma maar een onbekende derde heeft dus aan [gedaagde partij01] opdracht gegeven om deze betalingen uit te voeren. Prisma stelt [gedaagde partij01] en ABN AMRO aansprakelijk voor de als gevolg daarvan geleden schade. ABN AMRO heeft [gedaagde partij01] in vrijwaring gedagvaard en [gedaagde partij01] heeft MRP en Markel in vrijwaring gedagvaard. [gedaagde partij01] heeft daarnaast Overwater gedagvaard.
in hoofdzaak 1: Prisma - [gedaagde partij01]
3.2.
Prisma vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij01] zal veroordelen:
tot betaling aan Prisma van € 324.996,00 te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 10 september 2020, althans de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
tot betaling aan Prisma van € 620.000,00 te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 15 september 2020, althans de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.3.
De vorderingen van Prisma zijn gebaseerd op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op [gedaagde partij01] rustende verbintenissen voortvloeiend uit de tussen Prisma en [gedaagde partij01] geldende overeenkomst, een en ander als bedoeld in artikel 6:74 BW (jo. 7:400 (e.v.) BW). Prima stelt hiertoe – samengevat – het volgende. [gedaagde partij01] heeft niet de afgesproken procedures gevolgd. Daarnaast heeft [gedaagde partij01] bij de uitvoering van de tussen hen geldende overeenkomst van opdracht niet de zorg van goed opdrachtnemer in acht genomen door niet te signaleren wat zij had moeten signaleren als professioneel administrateur. Daarom is [gedaagde partij01] gehouden de door Prisma als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
3.4.
[gedaagde partij01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Prisma in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van die vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Prisma in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
in vrijwaringszaak 1: [eisende partij01] - Markel
3.5.
[eisende partij01] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Markel, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in hoofdzaak 1, veroordeelt om aan [eisende partij01] te betalen datgene waartoe [eisende partij01] als gedaagde in hoofdzaak 1 tegenover Prisma mocht worden veroordeeld, inclusief rente en kosten;
verklaart voor recht dat Markel op grond van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering gehouden is tot vergoeding aan [eisende partij01] van alle vanaf de melding van 19 oktober 2020 tot en met het einde van hoofdzaak 1 door [naam05] gemaakte kosten verbonden aan en als gevolg van de aansprakelijkstelling door Prisma en het rechtsgeding dat door Prisma tegen [eisende partij01] aanhangig is gemaakt, waaronder – doch niet beperkt tot – griffierechten, advocaatkosten en eventuele kostenveroordelingen in verband met de hoofdzaak 1, alsmede in verband met de vrijwaringsprocedures tegen Markel en MRP;
Markel veroordeelt tot betaling aan [eisende partij01] van alle in sub 2 bedoelde kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van opeisbaarheid van die rente tot aan de dag van volledige betaling;
4. Markel veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met rente over die proceskosten en nakosten vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.6.
De vorderingen van [eisende partij01] zijn gebaseerd op nakoming van de tussen Markel en [eisende partij01] gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekeringsovereenkomst. [eisende partij01] maakt tegenover Markel aanspraak op polisdekking.
3.7.
Markel voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij01] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
in vrijwaringszaak 2: [eisende partij01] - MRP
3.8.
[eisende partij01] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, MRP, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in hoofdzaak 1, veroordeelt om aan [eisende partij01] te betalen datgene waartoe [eisende partij01] als gedaagde in hoofdzaak 1 tegenover Prisma mocht worden veroordeeld, inclusief rente en kosten, met veroordeling van MRP in de kosten van het geding en in de nakosten, te vermeerderen met rente over die proceskosten en nakosten vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.9.
De vordering van [eisende partij01] is gebaseerd op onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Zij stelt – kort weergegeven – het volgende. MRP heeft tegenover [eisende partij01] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, door [eisende partij01] niet direct en adequaat te informeren over de hack en de phishing mails. Daarnaast heeft MRP gehandeld in strijd met een wettelijke plicht (de AVG). Daarom is MRP gehouden [eisende partij01] te vrijwaren voor alles waartoe [eisende partij01] tegenover Prisma in hoofdzaak 1 mocht worden veroordeeld.
3.10.
MRP voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partij01] in haar vordering, dan wel tot afwijzing van die vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij01] in de kosten van het geding.
in hoofdzaak 2: [eisende partij01] - Overwater
3.11.
[eisende partij01] vordert dat de rechtbank, bij vonnis – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat Overwater – in het geval (i) [eisende partij01] bij enige bij voorraad uitvoerbare uitspraak in hoofdzaak 1 mocht worden veroordeeld tot vergoeding van door Prisma gevorderde schade én (ii) de vrijwaringsvordering van [eisende partij01] jegens Markel (al dan niet gelijktijdig) mocht worden afgewezen – jegens [eisende partij01] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar contractuele zorgplicht jegens [eisende partij01] ;
2. voor recht verklaart dat Overwater – in het geval (i) [eisende partij01] bij enige bij voorraad uitvoerbare uitspraak in hoofdzaak 1 mocht worden veroordeeld tot vergoeding van door Prisma gevorderde schade én (ii) de vrijwaringsvordering van [eisende partij01] jegens Markel (al dan niet gelijktijdig) mocht worden afgewezen – op grond van die schending van haar contractuele zorgplicht jegens [eisende partij01] gehouden is tot vergoeding van al hetgeen [eisende partij01] op grond van een bij voorraad uitvoerbare uitspraak aan Prisma dient te vergoeden;
3. voor recht verklaart dat Overwater – in het geval (i) [eisende partij01] bij enige bij voorraad uitvoerbare uitspraak in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld tot vergoeding van door Prisma gevorderde schade én (ii) de vrijwaringsvordering van [eisende partij01] jegens Markel (al dan niet gelijktijdig) mocht worden afgewezen – mede gehouden is tot vergoeding aan [eisende partij01] van alle door [eisende partij01] als gevolg van het onverzekerd zijn van de schade uit hoofde van de in de dagvaarding omschreven CEO-fraude, in het bijzonder vergoeding van alle door [eisende partij01] sedert de aansprakelijkstelling door Prisma van 12 oktober 2020 gemaakte advocaatkosten;
4. Overwater – in het geval (i) [eisende partij01] bij enige bij voorraad uitvoerbare uitspraak in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld tot vergoeding van door Prisma gevorderde schade én (ii) de vrijwaringsvordering van [eisende partij01] jegens Markel (al dan niet gelijktijdig) mocht worden afgewezen – veroordeelt om (binnen één week althans een door de rechtbank te bepalen andere termijn) vanaf een ten gunste van Prisma en ten laste van [eisende partij01] gewezen, bij voorraad uitvoerbare uitspraak met veroordeling tot vergoeding aan Prisma van schade) aan [eisende partij01] te vergoeden:
a. al hetgeen dat [eisende partij01] op basis van die uitspraak aan Prisma zal moeten betalen aan hoofdsom, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten;
b. het totaalbedrag van alle door [eisende partij01] sedert de aansprakelijkstelling van Prisma van 12 oktober 2020 geleden schade, in ieder geval bestaande uit de sedert die aansprakelijkstelling gemaakte advocaatkosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. de wettelijke rente over de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen, voor het geval Overwater jegens [eisende partij01] niet tijdig (binnen de daartoe in het in deze te wijzen vonnis te bepalen termijn) aan die betalingsverplichtingen onder a en/of b mocht voldoen;
met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, daaronder begrepen nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.12.
[eisende partij01] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [eisende partij01] en Overwater hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst dient de opdrachtnemer de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Overwater is jegens [eisende partij01] ernstig tekortgeschoten in deze zorgplicht. Daarom is Overwater gehouden de door [eisende partij01] ten gunste van Prisma te dragen schade volledig voor haar rekening te nemen.
3.13.
Overwater voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partij01] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij01] in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
in hoofdzaak 3: Prisma - ABN AMRO
3.14.
Prisma vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ABN AMRO hoofdelijk zal veroordelen:
tot betaling aan Prisma van € 324.996,00, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 10 september 2020, althans vanaf 14 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
tot betaling aan Prisma van € 620.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 15 september 2020, althans de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.15.
De vorderingen van Prisma zijn gebaseerd op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen van ABN AMRO voortvloeiend uit het kredietarrangement, althans op onrechtmatige daad. Prisma vordert ook terugbetaling op grond van artikel 7:528 BW. Volgens Prisma had ABN AMRO moeten zien dat de facturen niet waren voorzien van de door ABN AMRO voorgeschreven twee handtekeningen en dat de gebruikelijke stempel ontbrak, die moet worden ingevuld en geparafeerd. Daarnaast had het ABN AMRO moeten opvallen dat de facturen vals zijn. Verder had zij moeten vaststellen dat de uitgaven niet conform de overeengekomen te financieren uitgaven waren, zoals vastgelegd in het kredietarrangement en de SOK. Ook heeft ABN AMRO de bijzondere zorgplicht die haar maatschappelijke functie meebrengt, geschonden en heeft zij in strijd gehandeld met haar Wwft- en Wft-verplichtingen.
3.16.
Prisma acht [eisende partij01] en ABN AMRO hoofdelijk aansprakelijk voor de door Prisma geleden schade op grond van artikel 6:102 lid 1 BW, omdat zij beide toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit een overeenkomst, althans onrechtmatige gedragingen hebben begaan, terwijl voor elk van deze gedragingen geldt dat de schade zonder die gedragingen niet zou zijn ingetreden. Volgens Prisma is er sprake van cumulatieve causaliteit, althans alternatieve causaliteit.
3.17.
ABN AMRO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Prisma, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Prisma in de proceskosten, te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
in de vrijwaringszaak 3: ABN AMRO - [eisende partij01]
3.18.
ABN AMRO vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in hoofdzaak 3 en uitvoerbaar bij voorraad:
[eisende partij01] in vrijwaring veroordeelt om aan ABN AMRO, tegen finale kwijting, te betalen al datgene waartoe ABN AMRO als gedaagde in hoofdzaak 3 ten behoeve van Prisma mocht worden veroordeeld;
[eisende partij01] veroordeelt in de proceskosten van vrijwaringszaak 3 en in de kosten van hoofdzaak 3, te vermeerderen met nakosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis.
3.19.
De vordering van ABN AMRO is gebaseerd op onrechtmatige daad. Zij stelt dat door het invoeren van frauduleuze betaalopdrachten, [eisende partij01] ABN AMRO heeft blootgesteld aan een mogelijke aansprakelijkheid tegenover Prisma, en dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover ABN AMRO.
3.20.
Volgens ABN AMRO dient [eisende partij01] ABN AMRO bovendien op grond van artikel 6 van de volmacht Rekeningbeheer te vrijwaren voor alle schade die volgt uit of verband houdt met door ABN AMRO uitgevoerde betaalopdrachten die door [eisende partij01] als gevolmachtigde van Prisma zijn gegeven en geautoriseerd. Voor zover ABN AMRO in hoofdzaak 3 hoofdelijk, namelijk samen met [eisende partij01] , zou worden veroordeeld jegens Prisma, dient de volledige schade voor rekening te komen van [eisende partij01] , nu hoofdelijk verbonden schuldenaren slechts in de schuld moeten bijdragen voor het gedeelte dat en in hun onderlinge verhouding aangaat. ABN AMRO verkrijgt daarom een regresvordering als bedoeld in artikel 6:10 BW en een vordering uit hoofde van subrogatie als bedoeld in artikel 6:12 BW op [eisende partij01] . Aldus ABN AMRO.
3.21.
[eisende partij01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van ABN AMRO in haar vordering, althans tot afwijzing van die vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.22.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

4..De beoordeling

in hoofdzaak 1: Prisma - [eisende partij01]
4.1.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de onder 2.26 en 2.40 weergegeven facturen, die waren meegezonden met de betalingsverzoeken van respectievelijk 9 en 15 september 2020, geen handtekening bevatten van een bestuurder van Prisma of van haar beherend vennoot Prisma Beheer.
4.2.
Zoals door [eisende partij01] onbetwist is gesteld, zijn [naam09] , [naam07] en [naam08] een aantal jaren na de volmacht van december 2010 achtereenvolgens afgetreden, zonder dat [naam01] al benoemd was tot nieuwe bestuurder begin 2020. [naam08] heef op 22 november 2019 (zie 2.15) in het kader van de zorgvuldigheid en om de continuïteit te waarborgen een volmacht verstrekt om betalingen te doen van facturen voor reeds verstrekte opdrachten en voor het indienen van de toekomstige aangifte omzetbelasting. In de notulen waarin dit is vastgelegd, is bepaald: “De bovengenoemde volmachten komen te vervallen op het moment dat er een nieuwe directie is aangetreden en is ingeschreven”.
4.3.
Zoals vermeld onder 2.16, is sinds 29 januari 2020 [naam01] enig bestuurder van Prisma Beheer en is [naam07] secretaris. Volgens Prisma zetten [naam07] en [naam01] bij betaling van facturen hun handtekening en paraaf en wordt deze factuur ook voorzien van een stempel van Prisma Beheer. Vanaf 29 januari 2020, althans vanaf 27 februari 2020 (gelet op de e-mail van [naam10] ; zie onder 2.16) zijn de procedures voor het uitvoeren van betalingen dus (licht) aangepast volgens Prisma. [eisende partij01] mocht volgens Prisma alleen betalingshandelingen verrichten ten laste van Prisma en Prisma Beheer als uit de door [eisende partij01] uitgevoerde controle was gebleken dat, cumulatief:
1. zij beschikte over een schriftelijke betalingsopdracht (factuur of anderszins),
2. die betalingsopdracht was voorzien van de handtekening c.q. paraaf én datering door [naam01] of [naam07] ten blijke van akkoord,
3. die betalingsopdracht was voorzien van een correcte tenaamstelling (C.V. resp. BV),
4. indien die betalingsopdracht een factuur betrof, de omzetbelasting daarop op juiste wijze is berekend en vermeld en de factuur overigens voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt,
5. die betalingsopdracht refereerde aan een door [naam01] of [naam07] conform de hierboven genoemde criteria verstrekte opdracht, met vermelding van het desbetreffende opdrachtnummer,
6. de factuur was voorzien van stempel.
Volgens Prisma heeft [eisende partij01] ten aanzien van de hiervoor omschreven betalingen op 10 en 15 september 2020 in strijd met deze betalingsvoorwaarden gehandeld.
4.4.
[eisende partij01] voert hierover – samengevat – het volgende aan. De door Prisma gestelde betalingsvoorwaarden zijn met het aantreden van [naam01] allemaal vervallen. Er is na het aantreden van [naam01] geen schriftelijke volmacht meer van kracht, nu die op grond van in 2.15 weergegeven notulen van 22 november 2019 zijn vervallen op het moment dat [naam01] als bestuurder aantrad. [naam01] heeft, anders dan zijn voorgangers, geen specifieke schriftelijke volmacht opgemaakt voor het verrichten van betalingen namens Prisma (en Prisma Beheer) door [eisende partij01] , terwijl dit tot dan toe iedere keer bij een bestuurswissel wel was gebeurd. [naam01] heeft mondeling volmacht gegeven voor het verrichten van dergelijke betalingen. Dit blijkt uit de hiervoor onder 2.16 vermelde e-mail van 27 februari 2020 van [eisende partij01] aan [naam01] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het vervallen van de volmachten, zoals vermeld in de notulen van 22 november 2019, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen maar zien op de (tijdelijke) volmachten die in het verslag worden genoemd en dus niet op de laatst gegeven volmacht (van 2010). Van de laatst gegeven volmacht van 2010 wordt immers geen melding gemaakt in de notulen van 22 november 2019. De tijdelijke volmacht moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een aanvulling op de volmacht van 2010 voor de tijdelijke situatie dat er geen bestuurder was. De mondelinge volmacht van [naam01] die volgens [eisende partij01] – zoals blijkt uit de onder 2.16 genoemde e-mail van 27 februari 2020 – is gegeven, moet, zoals ook Prisma stelt, dan ook zo worden begrepen dat de volmacht van 2010 ook onder het regime van [naam01] bleef gelden en daarmee enkel op het punt van de ondertekening is aangepast. [naam05] heeft bij e-mail van 5 augustus 2020 (zie onder 2.18) met zijn verzoek om “een formele opdracht” bovendien ook zelf aansluiting gezocht bij de volmacht van 2010. De rechtbank oordeelt dan ook dat de door Prisma gestelde betalingsvoorwaarden van toepassing waren op de uit te voeren betalingen door [eisende partij01] .
4.6.
[eisende partij01] voert nog aan dat de mondelinge volmacht van [naam01] door hem is bevestigd via vele betalingsverzoeken, die door hem in de loop van 2020 namens Prisma (en Prisma Beheer) aan [eisende partij01] zijn gedaan. [eisende partij01] biedt daarvan bewijs aan door het overleggen van stukken en door middel van het horen van getuigen. Deze stukken hadden naar het oordeel van de rechtbank al in het geding gebracht moeten zijn; in zoverre is het bewijsaanbod tardief. Daarnaast maakt [eisende partij01] niet duidelijk wat de relevantie van haar verweer is. Aangevoerd noch gebleken is immers bijvoorbeeld dat (ook) die betalingsverzoeken niet voldeden aan de hiervoor genoemde betalingsvoorwaarden, of dat die anderszins (bijvoorbeeld qua inhoud, omschrijving en/of begunstigde) vergelijkbaar waren met de betalingsverzoeken van 9 en 15 september 2020. Gelet op het ontbreken van een (voldoende) onderbouwing van deze stelling van [eisende partij01] wordt het verweer als onvoldoende gemotiveerd verworpen zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen.
4.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat ook na het aantreden van [naam01] , de in de volmacht van 2010 genoemde betalingsvoorwaarden, met de aanpassingen als genoemd in het besprekingsverslag van [naam10] van 27 februari 2020, van toepassing waren op betalingshandelingen door [eisende partij01] ten laste van Prisma en Prisma Beheer en dus op de beide in het geding zijnde betalingen.
4.8.
[eisende partij01] voert ook nog het verweer dat de betalingsopdrachten van 9 en 15 september 2020 intercompany-betalingen waren en dat de betalingsvoorwaarden voor intercompany-betalingen nooit hebben gegolden. [eisende partij01] had vanaf december 2010 uitdrukkelijk volmacht om intercompany-overboekingen uit te voeren op basis van enkele fiattering door één directielid van Prisma (zonder handtekening of paraaf). Die bevoegdheid gold ook onder de directievoering door [naam01] , zoals blijkt uit zijn mondelinge volmacht en het betalingsverzoek van 6 augustus 2020, dat ook een intercompany-betaling betrof. Ook eerdere intercompany-overboekingen (van vóór 2020) waren steeds per e-mail door één bestuurder van Prisma gegeven, zonder enige handtekening en paraaf. Met de betalingsopdracht van [naam01] van 6 augustus 2020 heeft [naam01] bevestigd dat de inhoud van het bij zijn e-mail van 6 augustus 2020 meegestuurde verslag voor [eisende partij01] niet van belang was (of zelfs bepalend) voor het kunnen/mogen/moeten uitvoeren van het desbetreffende betalingsverzoek. Alleen op grond van de inhoud van dit aan het betalingsverzoek gehechte verslag van de schriftelijke aandeelhoudersvergadering van 19 januari 2018 kon [naam05] immers onmogelijk tot de conclusie komen dat er een intercompany-overboeking aan MRP moest plaatsvinden. [eisende partij01] mocht en moest de intercompany-overboeking aan MRP dus uitvoeren op basis van het enkele verzoek en fiat per e-mail van [naam01] , ongeacht de inhoud van de daarbij gevoegde bijlage, aldus [eisende partij01] .
4.9.
Prisma voert ten aanzien hiervan – samengevat – het volgende aan. Anders dan [eisende partij01] aanvoert, was bij de betalingsopdrachten van 9 en 15 september 2020 geen sprake van intercompany-betalingen. Een intercompany-betaling is een financiële transactie tussen twee verschillende bedrijfsonderdelen binnen dezelfde groep of holding. Daarvan was geen sprake, nu [naam05] een betaling heeft uitgevoerd van de rekening van Prisma aan een onbekende derde partij. Als de betaling zo moet worden gezien dat Prisma voor MRP aan de onbekende derde een betaling heeft gedaan op grond waarvan Prisma een vordering van MRP op Prisma zou voldoen, is dat ook geen intercompany-betaling, omdat MRP en Prisma gescheiden entiteiten zijn en geen moeder-dochter relatie hebben. Verder blijkt nergens uit dat de betalingsvoorwaarden alleen zien op aan Prisma geadresseerde facturen. [eisende partij01] had de meegezonden documenten dus moeten controleren. Door dat niet te doen heeft zij de betalingsvoorwaarden en haar zorgplicht geschonden.
4.10.
De eerste vraag die dan beantwoord moet worden is of de betalingsopdrachten van 9 en 15 september intercompany-betalingen betroffen, of niet.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben, gezien de structuur van Prisma, als intercompany-betalingen enkel te gelden rechtstreekse betalingen tussen Prisma en haar vennoten, omdat niet is gesteld of gebleken dat er meer tot de structuur van Prisma behoort. Het ging hier, zoals ter zitting ook door Prisma is aangevoerd, om betalingen naar rekeningen die toebehoorden aan (buitenlandse) bedrijven die geen vennoot (dan wel aandeelhouder) van Prisma (Beheer) waren en ook niet anderszins tot de structuur van Prisma behoorden. Een betaling aan een extern bedrijf, ook wanneer deze “en gunste van” een vennoot zou zijn, is geen intercompany-betaling. Prisma voert terecht aan dat, als moet worden aangenomen dat voor intercompany-betalingen een minder uitgebreide procedure gold (de rechtbank begrijpt: niet onder de betalingsvoorwaarden valt), deze procedure alleen geldt voor betalingen die rechtstreeks naar vennoten gaan. Bij deze betalingen staat immers de identiteit van de ontvanger (bij het betreffende rekeningnummer) vast, blijft het geld binnen de eigen structuur en kan Prisma erop vertrouwen dat bij een eventuele foutieve transactie de gelden kunnen worden teruggehaald.
4.12.
De conclusie is dat de betalingsverzoeken op 9 en 15 september 2020 geen intercompany-betalingen betroffen, maar betalingen aan een derde. Daarmee staat vast dat [eisende partij01] de betalingsvoorwaarden heeft geschonden, omdat op de facturen bij het betalingsverzoek geen handtekening van een directielid van Prisma (c.q. Prisma Beheer) is geplaatst.
4.13.
Dat [naam05] , zoals [eisende partij01] stelt, op grond van de e-mailcorrespondentie ervan uitging dat hij correspondeerde met [naam01] en dat sprake was van intercompany-betalingen, kan haar niet baten. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij01] , gelet op alle omstandigheden van het geval, er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de betalingsverzoeken van [naam01] afkomstig waren én dat het om intercompany-betalingen ging. [eisende partij01] heeft zich dus ten onrechte niet aan de voorwaarden van de betaalvolmacht gehouden en haar zorgplicht geschonden, zoals door Prisma gesteld. De rechtbank overweegt in verband het volgende.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisende partij01] , onvoldoende is gesteld of gebleken dat [naam05] had kunnen en moeten zien dat de spookadressen niet gelijk waren aan de (echte) e-mailadressen van [naam07] , [naam02] , [naam03] en [naam04] . [eisende partij01] heeft door middel van screenshots (productie 25 en 26 bij de conclusie van antwoord) laten zien hoe [naam05] de e-mails heeft ontvangen. Uit die screenshot blijkt dat voor [naam05] van de hiervoor genoemde personen alleen de aanduidingen “ [naam04] ; [naam03] ; [naam02] ; [naam07] ” zichtbaar waren en niet de spookadressen zelf. Daardoor waren de afwijkingen in de spookadressen ten opzichte van de werkelijke e-mailadressen voor [naam05] niet zichtbaar en bestond voor hem geen aanleiding ervan uit te gaan, dat de desbetreffende emails niet ook aan die personen waren verstuurd. Ten aanzien van het gebruikte valse adres geldt dat dat voor [naam05] wel zichtbaar was, maar [naam05] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet zijn zorgplicht geschonden door niet op te merken dat daarin de “s” en de “n” waren verwisseld, zeker niet als wordt bedacht dat in het postvak IN enkel “W J G [naam01] ” te zien was.
4.15.
Wel staat vast dat [naam05] op 9 september 2020 om 11.00 uur, nog voor hij de allereerste e-mail van het valse adres heeft ontvangen, [naam04] heeft gewaarschuwd voor phishing (zie 2.21 hiervoor). Naar het oordeel van de rechtbank had [naam05] van af dat moment dan ook extra op zijn qui vive moeten zijn.
4.16.
Mede in dat licht had [naam05] wel moeten opvallen dat hij in de e-mails van 9 en 15 september 2020 – ook nog eens niet consequent – werd aangesproken met “u”, terwijl [naam01] en [naam05] elkaar tutoyeerden. Dat [naam05] in die e-mails ook meermalen is getutoyeerd doet aan het opvallende gebruik van het woord “u” niet af. Ook dat de aanduiding "Dank u" ook wel wordt gebruikt tussen personen die elkaar normaliter alleen maar tutoyeren, zoals [eisende partij01] heeft gesteld maakt dit niet anders, nu in de bedoelde e-mails “u” ook op andere manieren is gebruikt.
4.17.
Daar komt bij dat, zoals onweersproken vaststaat:
  • het betalingsverzoek van 9 september 2020 een pro forma factuur van een bedrijf in Hong Kong betreft;
  • het betalingsverzoek van 15 september 2020 een factuur van een bedrijf in Singapore betreft;
  • Prisma Beheer en/of haar vennoten niet gewoon waren in Honk Kong of Singapore zaken te doen;
  • de bedragen op beide facturen zijn vermeld in euro’s in plaats van respectievelijk Honk Kong- en Singaporedollars;
  • de facturen geen telefoonnummers en e-mailadressen en geen inschrijvingsgegevens bij enig (Hong Kongs of Singaporees) handelsregister bevatten;
  • de omschrijvingen op de facturen niet binnen de normale bedrijfsvoering van MRP passen;
  • de pro forma factuur bij betalingsverzoek van 9 september 2020 op 10 augustus 2018 (en dus ruim twee jaar voor het betalingsverzoek) is gedateerd;
  • die pro forma factuur niet is ondertekend door [naam01] (of [naam07] );
  • in het op die pro forma factuur zichtbare stempel (waarvan Prisma onbetwist heeft gesteld dat dit niet door Prisma of [eisende partij01] geplaatst kan zijn) bij “geboekt” is aangetekend 10/5/2016; ruim twee jaar vóórdat de factuur blijkens de daarop vermelde factuurdatum (10 augustus 2018) zou zijn opgemaakt;
  • in de verslagen die bij de betalingsverzoeken van 9 en 15 september 2020 zijn meegezonden “MRP Development” vermeld wordt, terwijl de facturen zijn gericht aan “Meijer Realty Partners B.V.”;
  • die meegezonden verslagen nagenoeg identiek zijn aan het eerder wel echt door [naam01] bij het betaalverzoek van 6 augustus 2020 toegezonden verslag, maar de onderdelen 4 en 5 een ander lettertype opgenomen hebben, dikgedrukt zijn, hiaten bevatten en inhoudelijk en tekstueel onjuist en onsamenhangend zijn.
4.18.
Dit alles had [naam05] bij zelfs maar geringe inspectie kunnen en moeten opvallen.
4.19.
Of de bijgevoegde stukken, zoals [eisende partij01] heeft aangevoerd, vanwege het karakter van de betalingen voor de uitvoering daarvan niet relevant waren en [naam05] er dus geen acht op hoefde te slaan, doet niet ter zake. Vast staat immers dat [naam05] er wel kennis van heeft genomen (vgl. zijn e-mail van 9 september 2020, 17.48 uur, r.o. 2.29).
4.20.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat ook in het geval dat moet worden aangenomen dat de stukken niet relevant waren én dat [naam05] ze slechts globaal had mogen bekijken, [eisende partij01] haar zorgplicht heeft geschonden. Prisma heeft onbetwist gesteld dat de betalingsopdrachten van 9 en 15 september 2020 fundamenteel anders waren dan alle betalingsverzoeken in de voorafgaande 13,5 jaar en dat nooit eerder is verzocht om betalingen te doen aan onbekende, buitenlandse partijen (gevestigd in Azië) in euro’s. Ook heeft Prisma onweersproken gesteld dat zij zelfs nooit eerder een betaling buiten Nederland heeft gedaan. Dit had, naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de hoogte van de bedragen, reden genoeg moeten zijn voor [naam05] om [naam01] hierover te benaderen. [eisende partij01] heeft weliswaar per e-mail (aan in zijn beleving [naam01] ) gevraagd: “Moet ik deze betaling overigens als terugbetaling van MRP-kapitaal zien” en “Is er een specifieke reden dat het geld niet gewoon aan MRP wordt overgemaakt, en dat zij vervolgens het geld naar Hongkong overmaken ? En dat allemaal op basis van een PROFORMA factuur ??!”, maar [naam05] had met het hierop gegeven, nauwelijks enige toegevoegde informatie bevattende, schriftelijke antwoord (“Ja, bedankt, beschouw deze betaling als een terugbetaling van MRP-kapitaal, Met vriendelijke groet, [naam01] ”) als redelijk bekwaam en redelijk handelend boekhouder geen genoegen mogen nemen. Dat [eisende partij01] niet een instructie had om bij eventuele vragen of onduidelijkheden met de directeur van Prisma te bellen (maar om per mail of fax te corresponderen, wat [naam05] heeft gedaan), doet daaraan niet af. De ter zitting door [eisende partij01] geponeerde stelling dat [naam05] nog wel een poging heeft gedaan om [naam01] telefonisch te bereiken, maar hem niet kon bereiken (omdat hij het foutieve telefoonnummer onder aan de e-mails had gebeld), behoeft tegen deze achtergrond verder geen bespreking.
4.21.
De hiervoor vermelde overwegingen leiden tot de slotsom dat [eisende partij01] in beginsel jegens Prisma aansprakelijk is wegens schending van de zorgplicht die zij bij het uitvoeren van betalingsopdrachten in acht had moeten nemen. [eisende partij01] is derhalve in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Prisma tekortgekomen. Het primaire verweer van [eisende partij01] wordt verworpen.
4.22.
Subsidiair heeft [eisende partij01] het verweer gevoerd dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (overmacht). [eisende partij01] stelt dat hiervan sprake is en voert – samengevat – aan dat Prisma er zelf voor heeft gekozen de betalingen door [eisende partij01] te laten uitvoeren, zij niet of nauwelijks deugdelijke betalingsvoorschriften aan [eisende partij01] heeft opgelegd en zich dus afhankelijk heeft gesteld van een feilloze uitvoering door [eisende partij01] van de betalingsopdrachten en dat Prisma onvoldoende maatregelen heeft getroffen om cybercriminaliteit te voorkomen, althans zoveel mogelijk te beperken.
4.23.
Dit verweer van [eisende partij01] gaat niet op. Zoals hiervoor aan de orde is gekomen, heeft Prisma specifieke betalingsvoorschriften geformuleerd, waaraan [eisende partij01] zich diende te houden en heeft [eisende partij01] in strijd hiermee gehandeld. Uit hetgeen [eisende partij01] heeft aangevoerd kan niet de conclusie worden getrokken dat haar tekortschieten niet aan haar kan worden toegerekend. Het subsidiaire verweer van [eisende partij01] is dus tevergeefs gevoerd.
4.24.
Tot slot komt de rechtbank toe aan bespreking van het beroep van [eisende partij01] op het exoneratiebeding in artikel 7 sub e van de NOAB-voorwaarden (“Aansprakelijkheid is in ieder geval en te allen tijde uitgesloten behoudens en voor zover de door de opdrachtnemer afgesloten beroepsaansprakelijkheid recht heeft op een uitkering”).
4.25.
Prisma heeft in de inleidende dagvaarding geen woord aan dit exoneratiebeding gewijd, hoewel [eisende partij01] daarop reeds in haar betwisting van aansprakelijkheid bij brief van 23 november 2020 aan Prisma een beroep had gedaan. Bij de mondelinge behandeling heeft Prisma betwist dat zij kennis heeft kunnen nemen van de NOAB-voorwaarden en dat deze destijds zijn meegezonden met de offerte van [eisende partij01] . De rechtbank begrijpt dat Prisma de toepasselijkheid van de NOAB-voorwaarden betwist.
4.26.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals vastgesteld onder 2.10, heeft [eisende partij01] bij brief van 9 mei 2006 aan Prisma een offerte uitgebracht voor het verzorgen van de gehele administratie en voor financiële en fiscale ondersteuning aan Prisma, waaronder het verrichten van betalingen. Deze offerte is op 17 juni 2006, zoals blijkt uit de ondertekening, door Prisma aanvaard, inclusief de toepasselijkverklaring van de NOAB-voorwaarden. Prisma heeft daarbij ook getekend voor de terhandstelling. Met het enkele verweer dat de NOAB-voorwaarden destijds niet zijn meegezonden, heeft Prisma de stellingen van [eisende partij01] dat de NOAB-voorwaarden toepasselijk zijn en ter hand zijn gesteld, onder die omstandigheden onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de toepasselijkheid van de NOAB-voorwaarden in deze procedure vast staat.
4.27.
Prisma heeft ter zitting subsidiair nog betoogd (spreekaantekeningen mr. De Jongh onder 4.2) dat het exoneratiebeding waarop [eisende partij01] een beroep doet onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst en in zoverre de vernietiging ingeroepen van de NOAB-voorwaarden. Het uitsluiten van aansprakelijkheid voor een beroepsfout is volgens Prisma ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij beroept zich daarbij op artikel 6:248 lid 2 BW. Ook wijst zij op artikel 11 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB waarin staat dat een NOAB-lid verplicht is een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten en stelt dat zij ervan uit mag gaan dat juist beroepsfouten daaronder vallen.
4.28.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Op grond van het exoneratiebeding is [eisende partij01] niet aansprakelijk “behoudens en voor zover de door de opdrachtnemer afgesloten beroepsaansprakelijkheid recht heeft op een uitkering”, waarbij, zoals door [eisende partij01] onbetwist is gesteld, voor “heeft” moet worden gelezen “geeft”. Voorop moet worden gesteld, dat – behoudens opzet of bewuste roekeloosheid – als regel ook voor eigen tekortkomingen de aansprakelijkheid kan worden beperkt of uitgesloten. Zou dat niet het geval zijn, dan zou een exoneratiebeding bijna nooit enige bescherming kunnen bieden. Niet is gesteld of gebleken dat [eisende partij01] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld. Het is aan Prisma om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is. Deze feiten en omstandigheden heeft zij echter niet gesteld. Uit hetgeen Prisma heeft aangevoerd, volgt evenmin dat het beroep van [eisende partij01] op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eisende partij01] heeft een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten en artikel 11 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB heeft zij dus in acht genomen. Het exoneratiebeding (in de NOAB-voorwaarden) sluit aansprakelijkheid van [eisende partij01] voor eventuele beroepsfouten slechts uit voor zover de door haar bij Markel afgesloten beroepsaansprakelijkheid geen recht geeft op een uitkering. Dat is een beperkte aansprakelijkheidsbeperking die in het zakelijk verkeer niet ongebruikelijk is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
4.29.
Hierna zal worden overgegaan tot beoordeling van vrijwaringszaak 1. De uitkomst van die vrijwaringsprocedure is dat Markel geen dekking behoeft te bieden voor de schade die Prisma van [eisende partij01] vordert. De inhoud van het exoneratiebeding brengt dus mee dat [eisende partij01] jegens Prisma niet aansprakelijk is voor de door Prisma gevorderde schade. De vorderingen van Prisma zullen daarom worden afgewezen.
4.30.
Prisma is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij01] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
10.628,00
4.31.
De door [eisende partij01] gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt toegewezen als gevorderd.
4.32.
De rechtbank zal over de nakosten geen separate uitspraak doen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.33.
Tegen de door [eisende partij01] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl [eisende partij01] geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in vrijwaringszaak 1: [eisende partij01] - Markel
4.34.
Omdat Markel gevestigd is in Duitsland, moet de rechtbank eerst (ambtshalve) nagaan of zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen. De vraag dient in dit geval te worden beantwoord aan de hand van de Brussel I-bis Verordening. Behalve uit de artikelen 11 lid 1 onder b en 12 vloeit de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om over de vordering van [eisende partij01] tegen Markel te oordelen onder meer voort uit artikel 13 lid 1 van die verordening (ter zake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is). De rechtbank is derhalve bevoegd om in deze vrijwaringszaak over de vordering van [eisende partij01] te oordelen.
4.35.
Het toe te passen recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Rome I Verordening (Verordening (EG) Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst). Uit artikel 7 (lid 3) van deze verordening – die betrekking heeft op verzekeringsovereenkomsten – volgt dat door partijen, overeenkomstig artikel 3, kan worden gekozen voor het recht dat de verzekeringsovereenkomst beheerst, mits dit het recht is van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu in artikel 16 van de polisvoorwaarden is gekozen voor Nederlands recht en [eisende partij01] in Nederland is gevestigd, zal de rechtbank de vordering van [eisende partij01] beoordelen naar Nederlands recht.
4.36.
Als primair verweer tegen de vordering van [eisende partij01] beroept Markel zich op de dekkingsomschrijving van artikel 3.1 van de polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat de verzekering dekking biedt voor aansprakelijkheid voor een gemaakte beroepsfout “
binnen de verzekerde hoedanigheid” (zie hiervoor onder 2.52). Voor de betekenis van de woorden “verzekerde hoedanigheid” verwijst Markel naar clausule BA0006, waarin als zodanig onder andere wordt aangeduid: “
De gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor”. De door Prisma aan [eisende partij01] verweten fout(en) vallen volgens Markel buiten de marges van deze in beginsel voor een administratiekantoor als [eisende partij01] geschreven definitie. Volgens Markel behoort het doen van betalingen van een bankrekening van een klant (aan derden) niet tot de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor en biedt de door [eisende partij01] bij haar afgesloten verzekering dus geen dekking tegen aansprakelijkheid voor in dat verband gemaakte fouten.
4.37.
[eisende partij01] voert, zakelijk samengevat, aan dat het verweer van Markel niet gemotiveerd en onjuist is. Zij wijst er in de eerste plaats op dat de woorden “verzekerde hoedanigheid” in artikel 3.1 niet vetgedrukt zijn en dat dit begrip dus in de polisvoorwaarden niet is gedefinieerd. De polis of de polisvoorwaarden geven voorts geen enkele aanleiding te veronderstellen dat clausule BA0006 enige beperking mee zou brengen voor de omvang van de dekking, zoals die in artikel 3.1 van de polisvoorwaarden is gegeven, te meer nu ook het clausuleblad geen definitie geeft van het begrip “gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor”. [eisende partij01] stelt voorts dat niet valt in te zien waarom het verrichten van betalingen voor opdrachtgevers niet zou kunnen behoren tot “de gangbare praktijk van een administratiekantoor”, wat dat begrip ook precies zou inhouden. Volgens [eisende partij01] zijn er behoorlijk wat andere NOAB-leden die in het kader van de exploitatie van hun administratiekantoor voor opdrachtgevers betalingen verzorgen. Volgens [eisende partij01] moet de in artikel 3.1 voorkomende globale omschrijving als “de verzekerde hoedanigheid” ten slotte volgens de heersende leer ruim worden uitgelegd, in die zin dat de verzekerde redelijkerwijs mag verwachten dat zijn aansprakelijkheid tegenover derden is gedekt, indien deze aansprakelijkheid voortvloeit uit de verwezenlijking van gevaren verbonden aan alle activiteiten waarvan daar verkeersopvattingen nog kan worden gezegd dat de uitoefening daarvan nog past binnen de exploitatie van het beroep als omschreven in de polis. De aanspraak van Prisma ziet volgens [eisende partij01] op dergelijke activiteiten en die activiteiten valt daarmee als zodanig onder “de verzekerde hoedanigheid”.
4.38.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het primair verweer van Markel. Daartoe is het volgende redengevend.
4.39.
Het is op zichzelf juist, zoals [eisende partij01] opmerkt, dat in de polisvoorwaarden niet is gedefinieerd wat onder “verzekerde hoedanigheid” moet worden begrepen. Deze woorden zijn in artikel 3.1 van de polisvoorwaarden dan ook niet vet gedrukt. Die woorden zijn echter wel in de op de polis toepasselijk verklaarde clausule BA0006 nader omschreven. Onder “Verzekerde hoedanigheid” wordt volgens die clausule (zie de weergegeven tekst onder 2.52) onder andere begrepen “de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor”. Omdat de beroepsfout waarvoor de verzekering dekking biedt moet zijn gemaakt binnen de verzekerde hoedanigheid, zoals uit artikel 3.1 van de polisvoorwaarden volgt, rijst de vraag of de aan [eisende partij01] verweten handelingen kunnen worden beschouwd als behorend tot de
gangbarepraktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor. Omdat [eisende partij01] aanspraak maakt op dekking onder de verzekering, moet [eisende partij01] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voldoende gemotiveerd stellen en, zo nodig, bewijzen dat het verrichten van betalingen als hier aan de orde in opdracht van de opdrachtgever tot de gangbare praktijk van een Nederlands administratiekantoor behoort. De rechtbank is, met Markel, van oordeel dat [eisende partij01] dit, in het licht van het gemotiveerde verweer van Markel, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld.
4.40.
Voor een bevestigend antwoord op de vraag of het op instructie van de opdrachtgever aan de bank opdracht geven van het doen van betalingen in de orde van grootte zoals dat in deze zaak aan de orde is, tot de “
gangbarepraktijk” van een Nederlands administratiekantoor behoort, is niet voldoende dat [eisende partij01] van een “behoorlijk” aantal andere NOAB-leden heeft vernomen dat ook zij in het kader van de exploitatie van hun administratiekantoor voor hun opdrachtgevers betalingen verzorgen. Niet duidelijk is immers, onder meer, hoeveel NOAB-leden dit betreft, om wat voor soort betalingen dit gaat en wat de omvang is van die betalingen. Ook kan niet als een voldoende onderbouwing van de stelling van [eisende partij01] worden beschouwd dat naar haar mening niet valt in te zien dat het doen van betalingen aan derden in opdracht van de opdrachtgever niet tot de gangbare praktijk van een administratiekantoor wordt beschouwd. Dit laat immers juist de vraag onbeantwoord waarom dat het geval zou zijn.
4.41.
Markel heeft de stelling van [eisende partij01] dat tot de gangbare praktijk van een administratiekantoor in Nederland het doen van betalingen aan derden in opdracht van de opdrachtgever kan worden gerekend, gemotiveerd betwist. Markel heeft erop gewezen dat in het reglement van de NOAB ‘Reglement (her)kwalificering en toelating NOAB’ het uitvoeren van betalingsopdrachten niet wordt genoemd bij de activiteiten die minimaal door een bij NOAB aangesloten administratiekantoor moet worden verricht. Daaruit kan worden afgeleid dat die activiteit niet tot de kernactiviteit van een Nederland gevestigd administratiekantoor behoort, en dus ook niet tot de gangbare praktijk. Markel heeft verder gewezen op het feit dat de collectieve beroepsaansprakelijkheidsverzekering van NOAB bij verzekeraar Hiscox een uitgebreide opsomming bevat van de werkzaamheden die tot de normale praktijk of gebruikelijke werkzaamheden van een in Nederland gevestigd administratiekantoor en/of belastingadviesbureau worden gerekend, zoals a) het voeren van administratie, b) het verzorgen van adviezen en c) het verrichten van juridische activiteiten en activiteiten voor HR/personeelszaken, maar dat daarin géén melding wordt gemaakt van het doen van betalingen door een administratiekantoor voor een klant en dat die collectieve verzekering daarom voor die handeling geen dekking biedt. Ook dit acht de rechtbank een sterke aanwijzing dat het uitvoeren van betalingen op de wijze zoals [eisende partij01] deze voor Prisma placht uit te voeren, niet tot de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor behoort. Wat hiertegenover door [eisende partij01] is aangevoerd, is onvoldoende om tot een tegenovergestelde conclusie te komen.
4.42.
De rechtbank acht niet steekhoudend het door [eisende partij01] gevoerde argument dat zij als verzekerde redelijkerwijs mocht verwachten dat haar aansprakelijkheid tegenover derden was gedekt, omdat sprake was van een aansprakelijkheid die is voortgekomen uit de verwezenlijking van een gevaar verbonden aan activiteiten waarvan naar verkeersopvattingen kan worden gezegd dat de uitoefening daarvan nog past binnen het beroep als omschreven in de polis. Zoals hiervoor overwogen, is beslissend of de handelwijze van [eisende partij01] tot de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor behoort en zijn dus niet de verkeersopvattingen over wat een administratiekantoor pleegt te doen beslissend. Daarmee zou de betekenis van clausule BA0006, die niet voor niets toepasselijk is verklaard, immers teniet worden gedaan. Bij wat [eisende partij01] als verzekerd mocht beschouwen, diende zij overigens ook te betrekken of Markel als verzekeraar behoorde te weten dat zij het risico van eventuele fouten bij de uitvoering van de betalingen ten behoeve van Prisma zou dekken. Vast is komen te staan dat [eisende partij01] Markel bij het aangaan van de verzekering er niet van op de hoogte heeft gesteld dat zij betalingen in de orde van grootte als hier aan de orde uitvoerde. Zij heeft slechts gemeld dat zij voor 60% “administratieve dienstverlening (alsmede bijbehorend advies)” verrichtte, en voor het overige voor 5% belastingaangiften verzorgde, voor 25% jaarstukken opstelde en voor 10% overige werkzaamheden zoals salarisadministratie uitvoerde. Bij het doen van betalingen in opdracht van een klant zoals [eisende partij01] die heeft uitgevoerd voor Prisma kunnen kleine fouten tot grote schades leiden, zoals deze zaak ook aantoont. Gelet op een en ander had [eisende partij01] zich moeten realiseren dat Markel er geen rekening mee zou houden dat zij met het sluiten van de verzekering voor zulke risico’s dekking zou verlenen.
4.43.
De conclusie uit het voorgaande is dat Markel geen dekking onder de verzekering behoeft te bieden voor de aansprakelijkheid van [eisende partij01] jegens Prisma voor de door deze geleden schade ten gevolge van de door [eisende partij01] op 10 en 15 september 2020 verrichte betalingen. De vorderingen van [eisende partij01] tegen Markel in deze vrijwaringszaak komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
4.44.
[eisende partij01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Markel als volgt vastgesteld:
- griffierecht
667,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
7.095,00
4.45.
De door Markel gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt toegewezen als gevorderd.
4.46.
De rechtbank zal over de nakosten geen separate uitspraak doen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.47.
Tegen de door Markel gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl Markel geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in vrijwaringszaak 2: [eisende partij01] - MRP
4.48.
De afwijzing van de vorderingen van Prisma tegen [eisende partij01] betekent dat de vorderingen van [eisende partij01] tegen MRP niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.49.
[eisende partij01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van MRP als volgt vastgesteld:
- griffierecht
667,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
7.095,00
4.50.
Tegen de door MRP gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl MRP geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in hoofdzaak 2: [eisende partij01] - Overwater
4.51.
De vorderingen van [eisende partij01] tegenover Overwater zijn ingesteld voor het geval, onder meer, [eisende partij01] wordt veroordeeld tot vergoeding van door Prisma gevorderde schade. De rechtbank constateert dat deze voorwaarde niet is vervuld, zodat de vorderingen van [eisende partij01] tegen Overwater niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.52.
[eisende partij01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Overwater als volgt vastgesteld:
- griffierecht
667,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
7.095,00
4.53.
De door Overwater gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt toegewezen als gevorderd.
4.54.
De rechtbank zal over de nakosten geen separate uitspraak doen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.55.
Tegen de door Overwater gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl Overwater geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in hoofdzaak 3: Prisma - ABN AMRO
4.56.
Prisma stelt allereerst – samengevat – het volgende. ABN AMRO had moeten vaststellen dat de uitgaven niet conform de overeengekomen te financieren uitgaven behoorden, zoals vastgelegd in het kredietarrangement en de SOK. Deze kosten werden immers ook opgenomen in de zogenaamde FEX die jaarlijks werd opgesteld en door de banken werd beoordeeld. ABN AMRO wist ruim voor september 2020 (uit eerdere FEX-en) dat alle kosten van het bouw- en woonrijp maken al waren gemaakt. Andere zaken dan die waarvoor de financiering was afgesloten, hadden nooit van de faciliteitenrekening betaald mogen worden.
4.57.
De rechtbank is van oordeel dat ABN AMRO tegenover Prisma niet gehouden was te controleren of de op 10 en 15 september 2020 door [eisende partij01] ingevoerde betalingsopdrachten wel of niet onder de overeengekomen te financieren uitgaven vielen. ABN AMRO heeft aangevoerd dat het in het kredietarrangement omschreven bestedingsdoel (het bouw- en woningrijp maken) niet strekt ter bescherming van Prisma tegen fraude, maar ter beperking van het eigen kredietrisico in het kader van het risicobeheer van ABN AMRO en BNG. Dit blijkt uit de in 2.7 weergegeven bepaling uit het kredietarrangement, waarin is bepaald dat “FBN (…) ten behoeve van faciliteiten C. en D. verantwoordelijk [is] voor de bestedingscontrole één en ander zoals is c.q. zal worden vastgesteld in de onderlinge verhaalsregeling/Intercreditor Agreement tussen FBN en BNG.” Ook heeft ABN AMRO naar voren gebracht dat er voor 2019 inderdaad betaalsets door Prisma aan ABN AMRO werden toegezonden, maar dat dat was bedoeld voor controle achteraf, allemaal in het kader van kredietrisicobeheer. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van ABN AMRO, heeft Prisma onvoldoende onderbouwd gesteld dat contractueel met ABN AMRO is overeengekomen dat zij voorafgaande, inhoudelijke en gedetailleerde controle op factuurniveau zou uitoefenen. Als gevolg daarvan kan niet worden geoordeeld dat ABN AMRO toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen van ABN AMRO voortvloeiend uit het kredietarrangement.
4.58.
Bovendien, zo voert ABN AMRO nog aan, was er voldoende (gesaldeerde) bestedingsruimte aanwezig op de FBN-rekeningen. Dit leidt er volgens ABN AMRO toe dat er helemaal geen gebruik meer werd gemaakt van de kredietlimiet en de betalingen op dat moment dus niet meer ten laste van het kredietarrangement werden gebracht, zodat van een bestedingscontrole ook in dat opzicht geen sprake was.
Prisma erkent dat voorafgaand aan de frauduleuze betalingen geld op de rekening stond. Dit was echter door MRP en Bedrijvenschap onverschuldigd betaald (doordat aan hen per abuis te hoge bedragen aan kosten en aflossing waren gerekend) en had er volgens Prisma toe moeten leiden dat ABN AMRO de FBN-rekeningen had moeten blokkeren en het bedrag onmiddellijk had moeten terugbetalen. Volgens ABN AMRO mag zij een betaalopdracht niet weigeren als er voldoende bestedingsruimte is. Ter zitting heeft Prisma gesteld dat ABN AMRO bekend was met de door MRP en Bedrijvenschap onverschuldigde betalingen en mr. De Jongh heeft er zitting desgevraagd verklaard dat dit zou blijken uit een discussie die daarover zou zijn gevoerd tussen Prisma en ABN AMRO. Prisma heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar haar brief van 25 mei 2021 aan ABN AMRO. [naam01] heeft daarbij verklaard dat Prisma ABN AMRO in 2017 heeft verzocht de onverschuldigde bedragen terug te betalen en dat ABN AMRO dit heeft geweigerd in het kader van de afspraken uit hoofde van het kredietarrangement. ABN AMRO heeft gesteld niet bekend te zijn met de door Prisma gestelde discussie en heeft betwist dat zij heeft geweigerd het creditsaldo terug te boeken.
4.59.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde brief van 25 mei 2021 niet blijkt dat ABN AMRO bekend was met het feit dat MRP en Bedrijvenschap bedragen onverschuldigd aan Prisma hadden betaald. Ook blijkt niet van een op ABN AMRO rustende verplichting om dat gedeelte van de rekeningen te bevriezen. Prisma heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van ABN AMRO, onvoldoende onderbouwd gesteld dat ABN AMRO de onverschuldigd betaalde bedragen had moeten terugbetalen aan Prisma. De rechtbank gaat als gevolg daarvan ervan uit dat de frauduleuze betalingen niet zijn gedaan uit de kredietfaciliteit, zodat de bestedingscontrole ook in zoverre niet aan de orde was en dit evenmin een schending van de zorgplicht van de bank kan opleveren.
4.60.
ABN AMRO heeft onweersproken aangevoerd dat zij buiten het kredietarrangement verplicht was door [eisende partij01] opgegeven betaalopdrachten uit te voeren. Aan deze verplichting heeft zij voldaan. De rechtbank is met ABN AMRO van oordeel dat ABN AMRO mocht vertrouwen op de rechtsgeldigheid van de door [eisende partij01] doorgevoerde en geautoriseerde betaalopdrachten, omdat Prisma in relatie tot ABN AMRO een rechtsgeldige volmacht had verstrekt aan [eisende partij01] om de desbetreffende betaalrekeningen te beheren en daarover te beschikken. Bij de uitvoering van die betaalopdrachten hoefde ABN AMRO, zoals hiervoor geoordeeld, geen controle vooraf uit te voeren, maar mocht zij afgaan op het door [eisende partij01] opgegeven rekeningnummer van de begunstigde. Dit volgt ook uit artikel 9 ABV 1995 en uit artikel 3.2 van de Elektronisch Bankieren Voorwaarden (zie onder 2.58), waarvan door Prisma niet is betwist dat deze van toepassing zijn.
4.61.
Prisma stelt nog dat ABN AMRO haar bijzondere zorgplicht, die de maatschappelijke functie van een bank met zich brengt, ten opzichte van Prisma heeft geschonden. ABN AMRO had zich ervan bewust moeten zijn dat de betalingen van 10 en 15 september 2020 ongebruikelijk transacties waren en zij heeft in strijd gehandeld met haar Wwft- en Wft-verplichtingen. Het had ABN AMRO moeten zijn opgevallen dat de betalingsopdrachten (sterk) afwijken van de normale in de voorafgaande periode van circa 15 jaar gegeven betalingsopdrachten, onder andere gelet op de landen van vestiging van de begunstigde rekeninghouders, aldus steeds Prisma.
4.62.
De rechtbank is met ABN AMRO van oordeel dat het doel van de Wwft is om integriteit en stabiliteit van het financieel stelsel te bewerkstelligen en niet om vermogensschade te voorkomen. Op grond hiervan kan dus niet worden geoordeeld dat ABN AMRO jegens Prisma haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden. Ook het beroep van Prisma op de generieke zorgplichtbepalingen kan niet slagen. ABN AMRO zou volgens Prisma geen rekening hebben gehouden met de gerechtvaardigde belangen van haar rekeninghouder, omdat zij wist dat Prisma alle gronden had uitgegeven en er geen kredietlimiet meer was. Zoals hiervoor onder 4.59 overwogen, was er sprake van een positief saldo en was er dus geen sprake van opnieuw opnemen van krediet.
4.63.
Tot slot heeft Prisma bij de mondelinge behandeling nog een beroep gedaan op artikel 7:528 BW. Op grond van dit artikel is de betaaldienstverlener van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, verplicht tot het onmiddellijk terugbetalen van het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie aan de rekeninghouder. Volgens Prisma is hiervan sprake, omdat i) de transactie volgens haar niet paste binnen de kredietafspraken horend bij het rekening courant krediet waarvandaan deze overboekingen werden uitgevoerd door ABN AMRO en ii) de transactie tot stand kwam door middel van bedrog. ABN AMRO heeft betwist dat artikel 7:528 BW van toepassing is, nu er – kort weergegeven – geen sprake is van een niet-toegestane betalingstransactie. Zij heeft daartoe aangevoerd dat bij een niet-toegestane betalingstransactie sprake is van een onjuiste authenticatie, een betaling die niet door de rekeninghouder zelf is geïnitieerd, terwijl [eisende partij01] een rechtsgeldige volmacht had op grond waarvan zij over de rekening mocht beschikken en betaalinstructies mocht geven.
4.64.
Het beroep op artikel 7:528 BW slaagt niet, op de gronden als door ABN AMRO vermeld. Als een niet-toegestane betalingstransactie geldt een niet conform de daarvoor overeengekomen vorm en procedures geïnitieerde of geaccordeerde betalingstransactie. De frauduleuze betalingen zijn weliswaar niet conform de tussen Prisma en [eisende partij01] geldende volmacht geïnitieerd, maar het gaat in dit verband om de tussen de betaler en zijn betaaldienstverlener overeengekomen vorm en procedure. De tussen Prisma en ABN AMRO overeengekomen vorm en procedure is vastgelegd in de Volmacht Rekeningbeheer, zoals weergegeven onder 2.57 en de betalingen zijn conform deze volmacht geïnitieerd en geaccordeerd. Prisma heeft weliswaar in de dagvaarding gesteld dat zij de Volmacht Rekeningbeheer niet kent, maar nadat ABN AMRO die heeft overgelegd bij conclusie van antwoord, heeft Prisma het bestaan hiervan niet langer betwist. Daarbij komt dat Prisma aan [eisende partij01] volmacht heeft gegeven om betaalopdrachten te verrichten. In dergelijke gevallen wordt de instemming van de gevolmachtigde toegerekend aan de houder van de betaalrekening. De verwijzing door Prisma naar het arrest Hoge Raad 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:749, en de uitspraak van de Commissie van Beroep KiFiD van 15 juni 2020, 2020-027, gaat niet op, omdat deze uitspraken andere gevallen betroffen, waarin geen sprake was van betaalopdrachten van een bankrekening waartoe een gevolmachtigde, in dit geval: [eisende partij01] , bevoegd was.
4.65.
Wanneer de betalingstransactie wel conform de overeengekomen vorm en procedures is geïnitieerd of geaccordeerd, maar niet door de betaaldienstgebruiker is gewild, kan wel sprake zijn van een schending van de (bijzondere) zorgplicht van de betaaldienstverlener, in plaats van of naast het ontbreken van instemming. De rechtbank heeft hiervoor onder 4.62 echter al geoordeeld dat van een schending van de (bijzondere) zorgplicht van ABN AMRO geen sprake is, zodat niet kan worden geoordeeld dat ABN AMRO de betalingstransactie niet had mogen uitvoeren op grond van de op haar rustende bijzondere zorgplicht. Nu niet is komen vast te staan dat ABN AMRO reden had om aan te nemen dat de betalingstransactie niet door Prisma gewild was, kan de vordering ook in zoverre niet slagen.
4.66.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Prisma de partij is die in de onderhavige zaak ongelijk krijgt. Zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
10.628,00
4.67.
De door ABN AMRO gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt toegewezen als gevorderd.
4.68.
Tegen de door ABN AMRO gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl ABN AMRO geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in de vrijwaringszaak 3: ABN AMRO - [eisende partij01]
4.69.
De afwijzing van de vorderingen van Prisma tegen ABN AMRO betekent dat de vorderingen van ABN AMRO tegen [eisende partij01] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.70.
ABN AMRO is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij01] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
12.165,00
4.71.
De door gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt toegewezen als gevorderd.
4.72.
De rechtbank zal over de nakosten geen separate uitspraak doen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.73.
Tegen de door [eisende partij01] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl [eisende partij01] geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.

5..De beslissing

De rechtbank
in hoofdzaak 1: Prisma - [eisende partij01]
5.1.
wijst de vorderingen van Prisma af,
5.2.
veroordeelt Prisma in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij01] tot dit vonnis vastgesteld op € 10.628,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in vrijwaringszaak 1: [eisende partij01] - Markel
5.4.
wijst de vorderingen van [eisende partij01] af,
5.5.
veroordeelt [eisende partij01] in de proceskosten, aan de zijde van Markel tot dit vonnis vastgesteld op € 7.095,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in vrijwaringszaak 2: [eisende partij01] - MRP
5.7.
wijst de vordering van [eisende partij01] af,
5.8.
veroordeelt [eisende partij01] in de proceskosten, aan de zijde van MRP tot dit vonnis vastgesteld op € 7.095,00,
5.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in hoofdzaak 2: [eisende partij01] - Overwater
5.10.
wijst de vorderingen van [eisende partij01] af,
5.11.
veroordeelt [eisende partij01] in de proceskosten, aan de zijde van Overwater tot dit vonnis vastgesteld op € 7.095,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.12.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in hoofdzaak 3: Prisma - ABN AMRO
5.13.
wijst de vorderingen van Prisma af,
5.14.
veroordeelt Prisma in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot dit vonnis vastgesteld op € 10.628,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.15.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak 3: ABN AMRO - [eisende partij01]
5.16.
wijst de vorderingen van ABN AMRO af,
5.17.
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij01] tot dit vonnis vastgesteld op € 12.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.18.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits, mr. J.E. Molenaar en mr. C.A. Hage en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
3242/3195/3152/3579