Uitspraak
RECHTBANK Rotterdam
eisende partij,
1..De procedures
hoofdzaak 1 (Prisma - [gedaagde partij01] )blijkt uit:
vrijwaringszaak 1 ( [eisende partij01] - Markel)blijkt uit:
vrijwaringszaak 2 ( [eisende partij01] - MRP)blijkt uit:
hoofdzaak 2 ( [gedaagde partij01] - Overwater)blijkt uit:
hoofdzaak 3 (Prisma - ABN AMRO)blijkt uit:
vrijwaringszaak 3 (ABN AMRO - [eisende partij01] )blijkt uit:
2..De feiten
verzekerdevoor door
derdengeleden
schadeals gevolg van een
beroepsfoutbinnen de verzekerde hoedanigheid:
verzekeringsperiode, of
verzekeringsperiode, mits
verzekerdeaantoont dat er op het moment van de beroepsfout (elders) een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van kracht was.”
verzekerdeheeft verricht of door een
derdeheeft doen verrichten. Hiermee wordt gelijkgesteld een
beroepsfoutdie vanwege een aan een verzekerde toebehorende hoedanigheid, krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn/haar rekening komt. Opeenvolgende
beroepsfoutenmet dezelfde oorzaak worden als één
beroepsfoutgezien en worden geacht te zijn gemaakt op het moment van de eerste
beroepsfoutuit de reeks.
Verzekerde hoedanigheid
3..Het geschil
4..De beoordeling
- het betalingsverzoek van 9 september 2020 een pro forma factuur van een bedrijf in Hong Kong betreft;
- het betalingsverzoek van 15 september 2020 een factuur van een bedrijf in Singapore betreft;
- Prisma Beheer en/of haar vennoten niet gewoon waren in Honk Kong of Singapore zaken te doen;
- de bedragen op beide facturen zijn vermeld in euro’s in plaats van respectievelijk Honk Kong- en Singaporedollars;
- de facturen geen telefoonnummers en e-mailadressen en geen inschrijvingsgegevens bij enig (Hong Kongs of Singaporees) handelsregister bevatten;
- de omschrijvingen op de facturen niet binnen de normale bedrijfsvoering van MRP passen;
- de pro forma factuur bij betalingsverzoek van 9 september 2020 op 10 augustus 2018 (en dus ruim twee jaar voor het betalingsverzoek) is gedateerd;
- die pro forma factuur niet is ondertekend door [naam01] (of [naam07] );
- in het op die pro forma factuur zichtbare stempel (waarvan Prisma onbetwist heeft gesteld dat dit niet door Prisma of [eisende partij01] geplaatst kan zijn) bij “geboekt” is aangetekend 10/5/2016; ruim twee jaar vóórdat de factuur blijkens de daarop vermelde factuurdatum (10 augustus 2018) zou zijn opgemaakt;
- in de verslagen die bij de betalingsverzoeken van 9 en 15 september 2020 zijn meegezonden “MRP Development” vermeld wordt, terwijl de facturen zijn gericht aan “Meijer Realty Partners B.V.”;
- die meegezonden verslagen nagenoeg identiek zijn aan het eerder wel echt door [naam01] bij het betaalverzoek van 6 augustus 2020 toegezonden verslag, maar de onderdelen 4 en 5 een ander lettertype opgenomen hebben, dikgedrukt zijn, hiaten bevatten en inhoudelijk en tekstueel onjuist en onsamenhangend zijn.
binnen de verzekerde hoedanigheid” (zie hiervoor onder 2.52). Voor de betekenis van de woorden “verzekerde hoedanigheid” verwijst Markel naar clausule BA0006, waarin als zodanig onder andere wordt aangeduid: “
De gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor”. De door Prisma aan [eisende partij01] verweten fout(en) vallen volgens Markel buiten de marges van deze in beginsel voor een administratiekantoor als [eisende partij01] geschreven definitie. Volgens Markel behoort het doen van betalingen van een bankrekening van een klant (aan derden) niet tot de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor en biedt de door [eisende partij01] bij haar afgesloten verzekering dus geen dekking tegen aansprakelijkheid voor in dat verband gemaakte fouten.
gangbarepraktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor. Omdat [eisende partij01] aanspraak maakt op dekking onder de verzekering, moet [eisende partij01] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voldoende gemotiveerd stellen en, zo nodig, bewijzen dat het verrichten van betalingen als hier aan de orde in opdracht van de opdrachtgever tot de gangbare praktijk van een Nederlands administratiekantoor behoort. De rechtbank is, met Markel, van oordeel dat [eisende partij01] dit, in het licht van het gemotiveerde verweer van Markel, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld.
gangbarepraktijk” van een Nederlands administratiekantoor behoort, is niet voldoende dat [eisende partij01] van een “behoorlijk” aantal andere NOAB-leden heeft vernomen dat ook zij in het kader van de exploitatie van hun administratiekantoor voor hun opdrachtgevers betalingen verzorgen. Niet duidelijk is immers, onder meer, hoeveel NOAB-leden dit betreft, om wat voor soort betalingen dit gaat en wat de omvang is van die betalingen. Ook kan niet als een voldoende onderbouwing van de stelling van [eisende partij01] worden beschouwd dat naar haar mening niet valt in te zien dat het doen van betalingen aan derden in opdracht van de opdrachtgever niet tot de gangbare praktijk van een administratiekantoor wordt beschouwd. Dit laat immers juist de vraag onbeantwoord waarom dat het geval zou zijn.