ECLI:NL:RBROT:2023:6365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/5243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewetuitkering en de hoogte van het dagloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan eiseres, die zich per 15 december 2015 ziek had gemeld. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had bij besluit van 1 juli 2022 aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend, maar bij het bestreden besluit van 22 september 2022 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van een hoorzitting en dat de hoogte van het dagloon onduidelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de UWV de hoogte van het dagloon correct heeft vastgesteld op 70% van het dagloon, en dat de referteperiode juist is toegepast. Eiseres had geen bewijs geleverd dat zij geen afhaalbericht had ontvangen voor de uitnodiging voor de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat de UWV voldoende had aangetoond dat de uitnodiging op regelmatige wijze was verzonden. De beroepsgrond van eiseres dat de hoorplicht was geschonden, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de berekening van het dagloon afdoende was gemotiveerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat de UWV bepaalde toeslagen had moeten meenemen in de berekening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. D. Schaap,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 15 december 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2].

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich per 15 december 2015 ziek gemeld. De ex-werkgever van eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW. Bij brief van 31 mei 2021 heeft verweerder eiseres en haar ex-werkgever mede gedeeld dat de gevalsbehandeling door hem wordt overgenomen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat de hoogte van het dagloon van eiseres juist is vastgesteld en dat de ZW-uitkering 70% van het dagloon bedraagt.
3. Eiseres voert in beroep – samengevat – aan dat zij haar bezwaren had willen toelichten tijdens een hoorzitting, maar dat zij geen aangetekend verstuurde brief dan wel een afhaalbericht heeft ontvangen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 oktober 2017 [1] stelt eiseres dat het op de weg van verweerder ligt om de verzending te bewijzen en dat als de verzending kan worden bewezen maar de ontvangst wordt ontkend, de verzender dient te onderzoeken of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat haar niet duidelijk is op welke wijze verweerder het dagloon heeft vastgesteld, hoe deze berekening zich verhoudt tot het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) en welke referteperiode in aanmerking is genomen.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] moet, als de verzender een document dat rechtens van belang is per aangetekende post heeft verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Verweerder heeft eiseres bij aangetekend verzonden brief van 6 september 2022 uitgenodigd voor een hoorzitting. Uit de door verweerder overgelegde track & trace informatie blijkt dat PostNL op 7 september 2022 heeft getracht de brief bij eiseres te bezorgen, de bezorging niet is gelukt en de brief vanaf 8 september 2022 klaar lag om op te halen op het PostNLpunt. Daarmee heeft verweerder afdoende onderzocht of het stuk op regelmatige wijze aan het adres van eiseres is aangeboden. Eiseres heeft betoogd dat zij geen afhaalbericht heeft ontvangen. Op grond van vaste rechtspraak [3] ligt op de weg van de ontvanger om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dergelijke feiten zijn door eiseres niet aangevoerd.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd dat wanneer het dienstverband korter dan een jaar heeft geduurd de referteperiode wordt aangepast naar het dienstverband en dat de referteperiode loopt tot de dag voor de ziekmelding. Verder heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat de hoogte van het dagloon van de ZW-uitkering is gebaseerd op het vonnis van de kantonrechter van 5 november 2021 met de bijbehorende berekening en dat de hoogte van de ZW-uitkering 70% van het dagloon bedraagt. Daarmee is de berekening van het dagloon afdoende gemotiveerd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van het cao-loon en/of dat verweerder bepaalde toeslagen mee had moeten nemen in de berekening van het dagloon omdat een arbeidsdeskundige in het verleden, bij gebrek aan gegevens van de exwerkgever, voor de berekening van het maatmanloon is uitgegaan van de opgave van eiseres zelf. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit de wettelijke grondslag weergegeven en daarbij onder meer de artikelen 12d en 12e van het Dagloonbesluit genoemd. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank dan ook niet gebleken. Eiseres heeft geen inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd tegen de wijze waarop verweerder de hoogte van het dagloon heeft berekend. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het ZWdagloon van eiseres juist vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 juli 2023.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage:

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de ZW worden bij algemene maatregel van bestuur, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van het Dagloonbesluit blijft het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op 30 november 2016, van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 december 2016.
Op grond van artikel 12d, tweede lid, van het Dagloonbesluit wordt onder loon als bedoeld in artikel 12c mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, en uit de daaraan voorafgaande dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 12c, tweede en derde lid, waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Op grond van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit staat D indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop de ziekte is ingetreden of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede en derde lid.

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1448.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 3 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:837.