ECLI:NL:RBROT:2023:6090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/1982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen loonsanctie opgelegd door UWV en bewijs van verzending

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.M.A. Oud, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een loonsanctie die haar was opgelegd, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres betwistte dit en stelde dat zij het bezwaarschrift tijdig had verzonden via A&D Post. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiseres heeft bewijs overgelegd van de verzending van het bezwaarschrift, waaronder een e-mail van A&D Post en een opdrachtformulier. De rechtbank oordeelde dat de enkele ontkenning van ontvangst door verweerder onvoldoende was om aan te nemen dat het bezwaarschrift niet tijdig was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.M.A. Oud),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Met het primaire besluit van 8 december 2021 heeft verweerder aan eiseres een loonsanctie opgelegd. Met het bestreden besluit van 8 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres, namens eiseres eveneens [persoon A] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Verweerder heeft op 8 december 2021 het primaire besluit genomen. Eiseres stelt op 17 januari 2022 daartegen pro forma bezwaar te hebben gemaakt. Op 15 februari 2022 (bij verweerder ingekomen op 16 februari 2022) heeft eiseres gronden van bezwaar ingediend.
Op 21 februari 2022 heeft verweerder aan eiseres laten weten dat met de brief van 15 februari 2022 te laat bezwaar is gemaakt, en heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven waarom te laat bezwaar is gemaakt. Bij brieven van 4 en 14 maart 2022 heeft eiseres uiteengezet dat zij met de brief van 17 januari 2022 op tijd een bezwaarschrift heeft ingediend en het pro formabezwaarschrift op 17 januari 2022 ter post heeft aangeboden bij A&D Post. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een e-mail en bijlage van A&D Post overgelegd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij het pro forma bezwaarschrift nooit heeft ontvangen. Verweerder heeft toegelicht dat met het op 16 februari 2022 ingekomen bezwaarschrift te laat bezwaar is gemaakt, en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Stanpunten van eiseres en verweerder

3.1.
Eiseres voert aan dat haar pro-formabezwaarschrift tijdig was ingediend. Zij heeft bij de verzending gebruik gemaakt van de diensten van A&D Post. Artikel 6:9 van de Awb [1] geldt volgens vaste rechtspraak niet alleen voor PostNL, maar ook voor andere postvervoerbedrijven in Nederland. Eiseres stelt dat haar gemachtigde op 17 januari 2022 het bezwaarschrift aan A&D Post heeft meegegeven en dat A&D Post het bezwaarschrift op 18 januari 2022 (en daarmee tijdig) heeft afgegeven bij de postbus van verweerder. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een opdrachtformulier en een e-mailbericht overgelegd, beide van A&D Post. De gemachtigde heeft ter zitting toegelicht als advocaat veel gebruik te maken van deze erkende postbezorgdienst en dat post nog nooit eerder te laat is bezorgd. De gemachtigde heeft toegelicht voor deze wijze van bezorgen te kiezen, omdat er voor een advocaat geen mogelijkheid is om stukken digitaal bij verweerder in te dienen en afgifte van stukken aan de balie ook niet mogelijk is.
3.2.
Verweerder heeft niet bestreden dat het betreffende poststuk door A&D Post B.V. is ontvangen, maar heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat verweerder het bezwaarschrift van 17 januari 2022 voor het verstrijken van de bezwaartermijn daadwerkelijk heeft ontvangen. Eerst met de (aanvullende) gronden van bezwaar werd verweerder bekend met een verwijzing naar het eerdere bezwaarschrift, dat eerder niet ontvangen is. De keuze om het bezwaarschrift door middel van A&D post te verzenden, zonder een bewijs van ontvangst te verlangen, ligt volgens verweerder in de risicosfeer van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij te laat was met het maken van bezwaar. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5. In een geval waarin het bestuursorgaan het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, is de enkele stelling dat een bezwaar- of beroepschrift in een brievenbus is gedaan, is afgegeven bij een vestiging van een bij de ACM geregistreerd postvervoerbedrijf of is afgegeven bij de instantie waarvoor het geschrift is bestemd, onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaar- of beroepschrift is verzonden of bezorgd. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij of zij dit heeft gedaan, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. [2] De Hoge Raad hanteert een vergelijkbaar kader, maar verwoordt het iets anders. Volgens de Hoge Raad is het, wanneer een bestuursorgaan stelt een niet aangetekend verzonden stuk niet te hebben ontvangen, in beginsel aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat het stuk op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat de belanghebbende in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van het bestuursorgaan voormeld vermoeden te ontzenuwen. Daartoe is het voldoende dat op grond van hetgeen de ontvanger aanvoert ontvangst van het stuk op het bedoelde adres redelijkerwijs moet worden betwijfeld. [3]
6. Het staat vast dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt aan eiseres. De termijn om bezwaar te maken tegen het primaire besluit liep tot en met woensdag 19 januari 2022.
7. In beroep (en in bezwaar) heeft eiseres een e-mail van A&D Post van 8 maart 2022 overgelegd, waarin A&D Post het volgende heeft medegedeeld:
“Via deze weg bevestigen wij dat op 17 januari wij A&D Post B.V. post hebben opgehaald bij De Haij & Wende Advocaten te Capelle aan den IJssel.
Het betreffende poststuk was bestemd voor het UWV te Rotterdam, postbus 5201, 30007 LA. Dit poststuk hebben wij de eerstvolgende werkdag aldaar bezorgd.”
Eiseres heeft daarnaast een opdrachtformulier van A&D Post bijgevoegd, met de naam van het advocatenkantoor van de gemachtigde van eiseres, de datum 17 januari 2022, de naam van een contactpersoon (naar wie ook de e-mail van A&D Post is verstuurd) en de opdracht om één poststuk (50 – 100 gram) naar UWV Rotterdam te versturen.
8. De rechtbank stelt vast dat, zoals door eiseres is gesteld en door verweerder niet is bestreden, het pro forma bezwaarschrift op 17 januari 2022 ter post is bezorgd. Eiseres heeft met de e-mail van A&D Post en met het opdrachtformulier naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende aannemelijk gemaakt dat het pro forma bezwaarschrift tijdig bij verweerder is bezorgd. Dit rechtvaardigt dan ook het vermoeden van ontvangst van het stuk door verweerder. De enkele ontkenning van ontvangst van het stuk acht de rechtbank in dit geval onvoldoende voor redelijke twijfel aan de ontvangst van het stuk. Het betoog van eiseres slaagt. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Dit betekent dat eiseres in het gelijk wordt gesteld, en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiseres. [4]
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van de gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding is met toepassing van het Bpb [5] als volgt berekend. Voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De waarde van 1 punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1. De vergoeding bedraagt dan dus € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor dit beroep relevante wet- en regelgeving uit de Awb

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep,
(…)
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:8

1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(…)

Artikel 6:9

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie hiervoor rechtspraak, zoals die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1339, en van de Centrale Raad van Beroep van 1 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:227.
3.Hoge Raad 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:418.
4.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Besluit proceskosten bestuursrecht