ECLI:NL:RBROT:2023:5916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10.310834.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 november 2021 in Rozenburg als bestuurder van een bestelwagen een 11-jarige fietser heeft aangereden, die aan de gevolgen van de aanrijding is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van minstens 72 km/u reed, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u gold. De verdachte werd verweten roekeloos en onvoorzichtig te hebben gereden, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor hij niet tijdig opmerkte dat de fietser de rijbaan overstak. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uur op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.310834.21
Datum uitspraak: 10 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. L.A.E. Timmer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op 4 november 2021 te Rozenburg schuldig heeft gemaakt aan:
  • primair roekeloos of in ieder geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid, met een (veel) te hoge snelheid rijden waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer01] werd gedood;
  • subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (gevaarzetting).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dan wel van overtreding van artikel 5 van de WVW. Daartoe is aangevoerd dat uit objectief bewijs niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (hierna: km/u). De uit de telefoon van de verdachte afgeleide gegevens over de gereden snelheid kunnen onbetrouwbaar zijn door zwakke GPS melding. Voorts betreft het door de politie onderzochte navigatiesysteem ‘Moving Intelligence’ van de bestelwagen waarin de verdachte reed, een voertuigvolgsysteem die niet tot doel heeft de gereden snelheden te registreren. Volgens de werkgever van de verdachte kan dit systeem onjuiste informatie over de snelheid verschaffen doordat het GPS-signaal kan wegvallen. Er kan dan een veel hogere snelheid worden geregistreerd dan daadwerkelijk het geval is.
Uit het validatieonderzoek van het NFI blijkt dat de gemiddelde snelheid van de verdachte over het laatste traject tussen de 45 en 72 km/u zou hebben gelegen. De registratie biedt geen aanknopingspunten om met een redelijke nauwkeurigheid de gemiddelde snelheid over het laatste traject van 170 meter te bepalen. Aldus staat niet vast hoe hard de verdachte daadwerkelijk heeft gereden. De verklaring van de verdachte dat hij niet te hard dan wel hooguit 55 km/u heeft gereden, zou dus juist kunnen zijn.
4.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om de mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Vast staat dat op 4 november 2021, omstreeks 17.44 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van de [locatie01] en de [locatie02] in Rozenburg. Bij dit verkeersongeval waren een door de verdachte bestuurde bestelwagen van het merk Volkswagen Crafter, en een fietser, de 11-jarige [slachtoffer01] , betrokken. De fietser is ten gevolge van de aanrijding en de valpartij op het wegdek zwaar gewond geraakt en later die avond in het ziekenhuis overleden.
De wegsituatie op de plaats van het ongeval was duidelijk, overzichtelijk en het rijzicht van de verdachte vanaf de rijbaan op het daarnaast gelegen fietspad werd niet belemmerd. Op het moment van de aanrijding was het donker en brandde de straatverlichting. Het was regenachtig weer, met regelmatig felle regenbuien.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gegevens waarop de snelheid van de verdachte is gebaseerd niet betrouwbaar, althans niet bruikbaar, zijn. De telefoon van de verdachte heeft een berekende snelheid geregistreerd op basis van GPS-gegevens. Daaruit leidt de rechtbank af dat de geregistreerde snelheid van de bestelwagen van 72.72 km/u in drie seconden naar 0 km/u ging. Deze bevinding staat niet op zichzelf, maar wordt ondersteund door het track and trace systeem van de bestelwagen waaruit blijkt dat op een afstand van 169 meter van het ongeval een snelheid werd geregistreerd van ongeveer 75 km/u. Vanwege de onregelmatige logging van de plaatsbepaling en snelheid is het track and trace systeem gevalideerd door het NFI met behulp van rijproeven met de door de verdachte bestuurde bestelwagen. Hieruit is gebleken dat de door het track and trace systeem geregistreerde snelheden meestal wat lager liggen dan de werkelijke snelheid en dat de kans gering is dat de daadwerkelijke snelheid in de seconde rondom de track and trace registratie continu lager was dan 75 km/u. Als dat toch het geval was, dan was de snelheid op enig moment vermoedelijk (toch nog steeds) hoger dan 73 km/u.
Tegenover deze metinggegevens van zowel de telefoon als de track and trace, staat enkel de niet nader onderbouwde verklaring van de verdachte dat hij niet te hard heeft gereden. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet naar de snelheidsmeter van de bestelwagen heeft gekeken.
Gelet op de metinggegevens en mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij een constante snelheid reed en plotseling met kracht remde toen hij de fietser voor zich zag (wat ongeveer tegelijkertijd met de aanrijding zelf was), kan worden geconcludeerd dat de verdachte tot aan een moment onmiddellijk voorafgaande aan de aanrijding minstens 72 km/u heeft gereden.
4.3.
Conclusie
Het was op 4 november 2021 donker, regenachtig, (avond)spitstijd en de verdachte reed op een weg met zijstraten en naderde een zebrapad. De verdachte reed met een snelheid van minstens 72 km/u, terwijl ter plaatse maximaal 50 km/u is toegestaan.
De rechtbank heeft er oog voor dat de afscheiding tussen de rijbaan en het fietspad op de plek waar [slachtoffer01] is overgestoken is onderbroken, wat erop wijst dat daar kan worden overgestoken, terwijl die plek niet van een visuele markering (waarschuwing) voor automobilisten is voorzien. [slachtoffer01] voerde ook geen vaste verlichting. Reflectoren in de spaken van de fiets vormen daarvoor onvoldoende compensatie.
Deze factoren hebben mogelijk bijgedragen aan het te laat zien van [slachtoffer01] door de verdachte. Ze nemen echter niet weg dat de verdachte zijn snelheid niet (tijdig) heeft aangepast aan de gedragingen van zwakkere verkeersdeelnemers zoals fietsers, terwijl hij dat wel had kunnen én behoren te doen. Door te hard te rijden heeft de verdachte zichzelf de mogelijkheid ontnomen om adequaat te handelen en heeft hij niet (tijdig) opgemerkt dat [slachtoffer01] doende was de rijbaan over te steken. Weliswaar heeft de verdachte kort vóór het moment van de botsing met [slachtoffer01] een noodremming uitgevoerd, maar hij bleek niet in staat om de bestelwagen (die geen technische gebreken had) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was met als gevolg dat hij tegen [slachtoffer01] is gebotst.
De beschreven gedragingen respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte zijn zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan een 11-jarige jongen is overleden.
Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 4 november 2021, te Rozenburg, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelwagen), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door met dat motorrijtuig aanmerkelijk,
onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [locatie01] , gaande in de richting van de
Frans Halsstraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, en
- al rijdend in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen
weggedeelte van die [locatie01] heeft gelet en is blijven letten
en
- aldus niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser doende was die [locatie01]
over te steken ter hoogte van de [locatie02] en
- ( vervolgens) niet in staat was het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en- (vervolgens) tegen die overstekende fietser is aangebotst, ten gevolge
waarvan die fietser ten val is gekomen en
waardoor de fietser, [slachtoffer01] , is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een bestelwagen aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend gereden, waardoor hij tegen een 11-jarige jongen op een fiets is aangebotst die als gevolg daarvan ten val is gekomen en in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden. Aangezien de verdachte een beginnend bestuurder was, mocht van hem in het verkeer juist extra voorzichtigheid worden verwacht.
Door zijn rijgedrag heeft de verdachte diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer. Dit blijkt in het bijzonder uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaringen door de ouders en de 16-jarige broer van het slachtoffer. De pijn en het verdriet van de nabestaanden door het overlijden van hun zoon en jongere broer is invoelbaar. Ook de verdachte zal verder moeten leven met de wetenschap van de dramatische gevolgen van zijn rijgedrag.
8.3.
Straffen
Bij het bepalen van de straffen is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten hanteren als uitgangspunt bij het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar. Bij het bepalen van de hoogte van de straffen heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ter zitting heeft de verdachte zich verantwoordelijk en actief medelevend met de nabestaanden getoond. De schuldbewuste indruk van de verdachte en zijn verdriet om wat er is gebeurd, komt oprecht over en de rechtbank heeft dat in positieve zin meegewogen bij het bepalen van de strafmodaliteiten en de duur daarvan.
8.5.
Slotsom
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte, zijn proceshouding en het tijdsverloop sinds het ongeval (inmiddels ruim anderhalf jaar geleden), acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden, met dien verstande dat de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk zal opleggen. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden om nogmaals een strafbaar feit te begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde partij01](vader van [slachtoffer01] ) ter zake van het primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.500,00 aan immateriële schade, te weten € 2.500,00 aanvullende affectieschade en
€ 30.000 schokschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde partij02](moeder van [slachtoffer01] ) ter zake van het primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.781,94 aan materiële schade, te weten onderhoudskosten voor het grafmonument, en € 32.500,00 aan immateriële schade, te weten € 2.500,00 aanvullende affectieschade en € 30.000 schokschade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak, is primair aangevoerd de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair, indien de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzochte bedrag van € 2.500,00 voor de beide ouders als aanvulling op de eerder door de verzekeraar aan hen uitbetaalde bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade.
De verdediging refereert zich in dat geval ook aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door de moeder gevorderde onderhoudskosten ad € 1.781,94 voor het grafmonument.
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen wat betreft de gevorderde schokschade primair te worden afgewezen dan wel (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat onvoldoende informatie voorhanden is om te kunnen vaststellen dat de emotionele schok heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, de duur en/of de gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar.
Ten aanzien van [benadeelde partij01] is de vordering enkel onderbouwd met een email van de bedrijfsarts die niet kan worden aangemerkt als een bevoegde en bekwame deskundige ten aanzien van geestelijk letsel. Er is dus geen diagnose gesteld waaruit volgt dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ten aanzien van [benadeelde partij02] geldt dat haar vordering weliswaar is onderbouwd met stukken, maar dat daaruit niet blijkt dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Subsidiair is, onder verwijzing naar jurisprudentie, bepleit de vorderingen wat betreft de schokschade te matigen.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Aangezien de gevorderde schadevergoeding van € 1.781,94 voor de onderhoudskosten van het grafmonument door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Immateriële schade
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. De benadeelde partijen hebben als ouders van het slachtoffer recht op vergoeding van affectieschade.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de bij het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 (Stb. 2018, 133) vastgestelde bedragen. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk, ter vermijding van discussies over de hoogte van de affectieschade, gekozen voor forfaitair vastgestelde bedragen. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen in het geval van overlijden door een misdrijf, ouders van een minderjarig kind aanspraak maken op een bedrag van € 20.000,00. Aangezien beide ouders van de verzekeraar elk een bedrag van € 17.500,00 hebben ontvangen, zullen de gevorderde aanvullende vergoedingen aan affectieschade voor beide ouders van elk € 2.500,00 worden toegewezen.
Schokschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond.
Voor vergoeding van schokschade is op grond van art. 6:106 lid 1 onder b BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. Hoge Raad 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en Hoge Raad 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (zie het zogenoemde Hoogeveen arrest, Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Voorts dient de rechter bij de begroting van de te vergoeden schokschade, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partijen werden als ouders van het slachtoffer in het ziekenhuis geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het verkeersongeval. Zij hebben gezien hoe hun zoon op de SEH aan allerlei apparaten was aangesloten. De moeder heeft gedurende ongeveer anderhalf uur moeten aanzien hoe het ziekenhuispersoneel (tevergeefs) keihard vocht voor het leven van haar zoon die er levenloos uitzag. De vader heeft bij zijn (latere) aankomst in het ziekenhuis moeten zien dat de reanimatie werd gestaakt.
De directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het verkeersongeval heeft bij de benadeelde partijen niet alleen een hevige emotionele schok teweeggebracht, maar ook is daaruit geestelijk letsel voortgevloeid. Bij [benadeelde partij02] (moeder) is sprake van PTSS klachten, zoals blijkt uit een overgelegde schriftelijke verklaring van POH GGZ. Ook blijkt uit het overgelegde dossier van de bedrijfsarts dat zij vanaf 1 december 2021 tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is geraakt, dat zij kampt met traumaklachten en dat zij is gestart met rouwtherapie.
Uit het namens [benadeelde partij01] (vader) overgelegde medisch dossier van de bedrijfsarts blijkt dat ook hij tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is geraakt.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft de Hoge Raad in het hiervoor genoemde Hoogeveen arrest, geoordeeld dat voor een toewijzing van een schokschadevordering het niet (langer) nodig is dat in de medische rapportage een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Aangezien aan de hand van de overlegde medische informatie naar objectieve
maatstaven het geestelijk letsel kan worden vastgesteld, komen de vorderingen van de benadeelde partijen voor al dan niet gedeeltelijke toewijzing van vergoeding van schokschade in aanmerking. De rechtbank zal de omvang van de schokschade, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, voor de moeder naar billijkheid vaststellen op € 20.000,00 en voor de vader op € 10.000,-.
9.4.
Conclusie
De verdachte dient aan [benadeelde partij01] een schadevergoeding te betalen van € 12.500,00 aan immateriële schade, waarvan € 2.500,00 aanvullende affectieschade en € 10.000,00 schokschade.
De verdachte dient aan [benadeelde partij02] een schadevergoeding te betalen van € 1.781,94 aan materiële schade (onderhoudskosten van het grafmonument) en € 22.500,00 aan immateriële schade, waarvan € 2.500,00 aanvullende affectieschade en € 20.000,00 schokschade.
Het resterende deel van de vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De te vergoeden bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 november 2021, de datum van het ongeval. Tevens wordt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden geacht.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat
de ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 12.500,00 (zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 24.281,94 (zegge: vierentwintigduizend tweehonderdeenëntachtig euro en vierennegentig eurocent),
bestaande uit € 1.781,94 aan materiële schade en € 22.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 12.500,00(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 22.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
147 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 24.281,94(hoofdsom,
zegge: vierentwintigduizend tweehonderdeenëntachtig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 24.281,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
156 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 10 juli 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 4 november 2021, te Rozenburg, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelwagen), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de
te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [locatie01] , gaande in de richting van de
Frans Halsstraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, in elk geval
met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid
van 50 kilometer per uur, althans met een gelet op de omstandigheden en/of de
(verkeers)situatie ter plaatse, te hoge snelheid, en/of
- al rijdend niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen
weggedeelte van die [locatie01] heeft gelet en/of is blijven letten
en/of
- aldus niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser doende was die [locatie01]
over te steken ter hoogte van de [locatie02] en/of
- ( vervolgens) niet in staat was het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen die overstekende fietser is aangebotst/aangereden, ten gevolge
waarvan die fietser ten val is gekomen en/of
waardoor de fietser, [slachtoffer01] , is overleden;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 4 november 2021 te Rozenburg, als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelwagen), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande
weg, de [locatie01] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 72 kilometer per uur, in elk geval
met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid
van 50 kilometer per uur, althans met een gelet op de omstandigheden en/of de
(verkeers)situatie ter plaatse, te hoge snelheid, en/of
- al rijdend niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen
weggedeelte van die [locatie01] heeft gelet en/of is blijven letten
en/of
- aldus niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser doende was die [locatie01]
over te steken ter hoogte van de [locatie02] en/of
- ( vervolgens) niet in staat was het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen die overstekende fietser is aangebotst/aangereden, ten gevolge
waarvan die fietser ten val is gekomen;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)