ECLI:NL:RBROT:2023:5760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10534173 VV EXPL 23-27
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot wedertewerkstelling en rectificatie in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] was sinds 19 augustus 2019 in dienst als Chief Commercial Officer (CCO) bij [gedaagde01]. Op 7 februari 2023 werd hij door de nieuwe CEO, [naam01], op non-actief gesteld, met behoud van salaris, en kreeg hij een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst. [gedaagde01] vroeg vervolgens toestemming aan het UWV voor ontslag, maar deze werd geweigerd. [eiser01] vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en rectificatie van de communicatie door [gedaagde01]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke grond was voor de non-actiefstelling van [eiser01]. De rechter oordeelde dat [eiser01] een spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat hij recht had op wedertewerkstelling. Daarnaast werd [gedaagde01] veroordeeld tot rectificatie van de communicatie over de non-actiefstelling. De kantonrechter stelde ook dat [gedaagde01] de proceskosten moest vergoeden en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10534173 VV EXPL 23-27
datum uitspraak: 29 juni 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F.G.N. Vergeer,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigden: mr. M.J. Keuss en mr. S. Remers.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘[gedaagde01]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 juni 2023, met bijlagen;
  • de producties namens [gedaagde01];
  • de pleitnota van mr. Keuss.
1.2.
Op 15 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser01] en mr. Vergeer; [naam01] (CEO van [gedaagde01]) en mr. Keuss en mr. Remers.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is op 19 augustus 2019 in dienst getreden bij [gedaagde01] als Chief Commercial Officer (hierna: CCO). Bij zijn indiensttreding heeft hij, zoals van hem werd verwacht als directielid, geparticipeerd in de onderneming. [eiser01] heeft voor een bedrag van € 200.154,- geïnvesteerd in certificaten van aandelen.
2.2.
Op 1 december 2022 is [naam01] aangetreden als nieuwe CEO van [gedaagde01]. Tijdens een gesprek op 7 februari 2023 deelde [naam01] [eiser01] mede dat de functie van CCO kwam te vervallen en (zo niet letterlijk dan in ieder geval feitelijk) dat [eiser01] per direct op non-actief werd gesteld met behoud van salaris. Ook werd [eiser01] een voorstel vaststellingsovereenkomst meegegeven met daarin opgenomen als einddatum van de arbeidsovereenkomst 1 april 2023. [naam01] heeft vervolgens het Extended Leadership Team en de direct reports van [gedaagde01] geïnformeerd over de op non-actiefstelling en het aanstaande vertrek van [eiser01] .
2.3.
[gedaagde01] heeft in februari 2023 het UWV om toestemming gevraagd tot opzegging van het dienstverband met [eiser01] op bedrijfseconomische grond. Namens [eiser01] is verweer gevoerd.
2.4.
In een eerder tussen partijen gevoerde kort gedingprocedure zijn bij vonnis van 11 april 2023 de door [eiser01] ingestelde vorderingen afgewezen wegens het ontbreken van voldoende spoedeisend belang.
2.5.
Op 22 mei 2023 is door het UWV de ontslagvergunning geweigerd wegens het ontbreken van een redelijke grond voor ontslag.
2.6.
Op 9 juni 2023 heeft [gedaagde01] een verzoekschriftprocedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiser01] bij deze rechtbank aanhangig gemaakt.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist:
  • [gedaagde01] te veroordelen om hem binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden als CCO, zonder enige beperking, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag of een gedeelte van een dag, dat [eiser01] niet tewerk wordt gesteld;
  • [gedaagde01] te veroordelen om binnen twee werkdagen na vonniswijzing tot interne- en externe rectificatie over te gaan in lijn met de onder randnummer 28 (ktr: bedoeld zal zijn randnummer 15) opgenomen tekst, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag of een gedeelte van een dag dat de rectificatie uitblijft;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, waaronder nakosten en rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende.
[gedaagde01] handelt met de feitelijke op non-actiefstelling en de interne en (mogelijk ook) externe communicatie over het vertrek en de afwezigheid van [eiser01] in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. Omdat de ontslagvergunning door het UWV op inhoudelijke gronden is geweigerd, is er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [eiser01] heeft een spoedeisend belang, hij kan zéér tegen zijn zin zijn werkzaamheden niet verrichten, zijn kennis niet bijhouden en zijn vaardigheden en contacten niet onderhouden. Zijn interne en externe reputatie en zijn positie zijn als gevolg van de op non-actiefstelling aanzienlijk verslechterd.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Het feit dat het UWV de ontslagaanvraag heeft afgewezen, betekent niet dat [eiser01] daardoor nu wel een (spoedeisend) belang bij wedertewerkstelling zou hebben. [gedaagde01] vindt dat er inmiddels nog meer gronden aanwezig zijn om [eiser01] niet toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden. Toewijzing van de vordering zal leiden tot verdere escalatie, nog meer procedures, afstemmingsproblemen ten aanzien van de lopende verzoekschriftprocedure en zal het voortbestaan en de continuïteit van [gedaagde01] in gevaar brengen. Het is ook onmogelijk om de per 1 maart 2023 doorgevoerde en inmiddels gewortelde organisatiestructuurwijziging terug te draaien. Zowel de Raad van Commissarissen van [gedaagde01] als aandeelhouder [naam02] zullen daar ook nooit mee instemmen, vooral omdat de belangen (waaronder die ten aanzien van financieringsafspraken) te groot zijn. Als gevolg van de doorgevoerde organisatiestructuurwijziging is de functie en het takenpakket van [eiser01] als CCO komen te vervallen. Dat maakt dat wedertewerkstelling onmogelijk is. Daarnaast zijn door de diverse juridische procedures, en dan met name door de door [eiser01] ingenomen stellingen en gemaakte verwijten, de verhoudingen tussen [naam01] en [eiser01] verstoord geraakt.

4..De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Uit de inhoud van zijn vordering, wedertewerkstelling, volgt afdoende dat [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening, zodat hij ontvankelijk is in zijn vordering. Vooruitlopend op verzochte toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen, heeft [gedaagde01] [eiser01] op non-actief gesteld. Inmiddels heeft het UWV geoordeeld dat er geen bedrijfseconomische grond is voor opzegging. Daarmee is de stand van zaken over het (voort)bestaan van de arbeidsovereenkomst voor nu voldoende duidelijk. Dat [gedaagde01] het niet met het oordeel van het UWV eens is en dat zij inmiddels (na initiëring van de onderhavige procedure) een verzoekschrift heeft ingediend waarbij zij nieuwe gronden aanvoert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maakt dit niet anders en weegt niet op tegen het spoedeisend belang dat [eiser01] bij deze stand van zaken heeft. Daartoe wordt als volgt overwogen.
artikel 7:611 BW
4.2.
De toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer om in de gelegenheid gesteld te worden de overeengekomen arbeid te verrichten, moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. De toewijsbaarheid hangt af van de aard van de dienstbetrekking, de overeengekomen arbeid en de bijzondere omstandigheden van het geval. [1]
De vrijheid van de werkgever om de organisatie in te richten naar eigen inzicht en wensen moet worden afgewogen tegen het gerechtvaardigde belang van een werknemer bij tewerkstelling. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een werknemer in beginsel een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verrichten van de overeengekomen arbeid. Van een goed werkgever mag dan ook worden gevergd dat hij een werknemer de mogelijkheid biedt om de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke en zwaarwegende grond is om hem die mogelijkheid te ontzeggen. [2] Goed werkgeverschap brengt ook mee dat een werknemer, in een situatie waarin zijn functie volgens de werkgever komt te vervallen, de verdere ontwikkelingen in beginsel mag afwachten vanuit een werkende situatie.
4.3.
Door [gedaagde01] is niet weersproken dat [eiser01] zijn werkzaamheden altijd met grote inzet en betrokkenheid heeft verricht en gedurende langere tijd een positieve bijdrage aan de organisatie heeft geleverd. Aannemelijk is dan ook dat [eiser01] , zoals hij verder stelt, op 7 februari 2023 werd verrast door de mededeling van [naam01] dat [gedaagde01] zijn arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen en dat hij (feitelijk) op non-actief werd gesteld. De daarvoor door [gedaagde01] aangevoerde bedrijfseconomische gronden zijn (vooralsnog) niet vast komen te staan. [gedaagde01] moet [eiser01] daarom in beginsel zijn werkzaamheden laten hervatten, zoals hij verzoekt.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde01] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een redelijke en zwaarwegende grond is om [eiser01] per 7 februari 2023 op non-actief te stellen en om dat nu te laten voortduren. Voor zover de wedertewerkstelling voor haar ongewenste situaties zou opleveren, heeft [gedaagde01] dat grotendeels zelf in de hand en komt dat bovendien voor haar rekening en risico. Zij heeft immers zonder voldoende zwaarwegende grond en zonder overleg met [eiser01] over de organisatiestructuurwijziging, besloten om hem op non-actief te stellen. [gedaagde01] heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met het belang van [eiser01] bij voortzetting van zijn werkzaamheden. Door hem op non-actief te stellen, heeft [gedaagde01] een niet gerechtvaardigd voorschot genomen op de (door haar gewenste) uitkomst van de UWV procedure en de onlangs ingestelde ontbindingsprocedure. De door [gedaagde01] aangevoerde inmiddels verstoorde arbeidsverhouding tussen [naam01] en [eiser01] en overige gronden, zullen in de ontbindingsprocedure aan de orde komen; daarop wordt in deze kort gedingprocedure niet vooruitgelopen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [eiser01] gevorderde wedertewerkstelling zal worden toegewezen. De kantonrechter volgt [gedaagde01] niet in haar verweer dat dit onmogelijk is. [gedaagde01] heeft dit zelf in de hand. Nu niet zonder meer van haar bereidheid hiertoe wordt uitgegaan, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen, in die zin dat deze wordt gematigd tot een bedrag van € 1.000,- per dag of een gedeelte van een dag, met een maximum van € 30.000,-.
rectificatie
4.6.
De handelswijze van [gedaagde01], te weten de plotselinge op non-actiefstelling, direct gevolgd door het – zonder overleg – op de hoogte stellen van het Extended Leadership Team en de direct reports over het aankomende vertrek van [eiser01] en zijn afwezigheid per direct, is dermate belasterend en staat hervatting van zijn werkzaamheden in de weg, dat de gevorderde veroordeling tot rectificatie eveneens zal worden toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling is aan [gedaagde01] gevraagd om een tekstvoorstel, maar de gemachtigde van [gedaagde01] deelde mede dat dat niet aan hem was. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding af te wijken van de door [eiser01] verwoorde interne- en externe rectificatie.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, in die zin dat deze eveneens wordt gematigd tot een bedrag van € 1.000,- per dag of een gedeelte van een dag, met een maximum van € 30.000,-.
proceskosten
4.7.
[gedaagde01] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 132,42 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.011,42. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 396,50 (1/2 punt x € 793,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om [eiser01] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis, toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden als CCO, zonder enige beperking, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of een gedeelte van een dag dat [eiser01] niet tewerk wordt gesteld, met een maximum van € 30.000,-;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen twee werkdagen na dit vonnis tot interne- en externe rectificatie over te gaan in lijn met de onder randnummer 15 van de dagvaarding van 5 juni 2023 opgenomen tekst, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag met een maximum van € 30.000,- dat de rectificatie uitblijft;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.011,42, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
452

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2497
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:295